Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 137]
| |
In Hannover an der Leine,
In Hannover aan de Leine,
Rote Reihe Nummer 8,
Rode Rij, op nummer 8
wohnt der Massenmörder Haarmann,
woont de massamoordenaar Haarmann
der schon manchen umgebracht.
die al velen heeft omgebracht.
Haarmann hat auch ein' Gehilfen,
Haarmann heeft ook een hulpje,
Grans hieß dieser junge Mann.
Grans heet deze jongeman,
Dieser lockte mit Behagen
deze lokte met genoegen
alle kleinen Jungen an.
alle kleine jongens mee.
Dit liedje werd gezongen op de melodie van, ironisch genoeg, ‘Warte, warte nur ein Weilchen, bald kommt auch das Glück zu dir’ (‘Wacht, wacht maar een poosje, zo komt ook bij jou het geluk’) uit de operette Marietta van de componist Walter Kollo, op tekst van zijn zoon Willy Kollo. Nog in 1961 stond een jazzmusicus met een Dixielandversie ervan verscheidene weken in de top van de Duitse hitparade. Het liedje verwijst naar de zogeheten zaak-Haarmann, die zich in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw afspeelde in Hannover, de hoofdstad van Nedersaksen; het betrof een van de meest geruchtmakende misdaadprocessen in de Weimarrepubliek. Op 17 mei 1924 werden de inwoners van Hannover opgeschrikt, toen spelende kinderen bij een oever van de rivier de Leine vijf menselijke schedels vonden. In de volgende weken werden nog veel meer lichaamsdelen gevonden, en al snel werd duidelijk dat het ging om de stoffelijke resten van meer dan twintig mensen. Op 22 juni arresteerde de politie van Hannover als verdachte een zekere Fritz Haarmann, een drieënveertigjarige handelaar in tweedehands kleding; hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij het verdwijnen van, en de moord op, een aantal jongens. Al vlug kon door nader onderzoek worden vastgesteld, dat Haarmann inderdaad verantwoordelijk was voor de moord op meerdere jongens en jonge mannen. Op 29 juni legde hij een gedeeltelijke bekentenis af, waarbij zij aangetekend dat - zoals in 1961 bekend werd, toen een direct bij de zaak betrokken rechercheur zijn herinneringen op schrift stelde - deze werd afgedwongen met behulp van ontoelaatbare verhoormethoden en zelfs mishandelingen door de politie. Maar ook | |
[pagina 138]
| |
bij latere verhoren en tijdens het strafproces bekende Haarmann negen moorden, terwijl hij het ‘mogelijk’ noemde dat hij nog twaalf moorden had gepleegd. Hij had zijn slachtoffers, tenminste vierentwintig, maar vermoedelijk zelfs meer jongens en jonge mannen, tussen de tien en tweeëntwintig jaar oud, op straat of op het station van Hannover opgepikt - vermoedelijk soms met hulp van zijn vriend Hans Grans, met wie hij enige tijd samenwoonde - en mee naar zijn kamer genomen. Daar had hij hen verleid, en terwijl hij met hen het bed deelde onverhoeds de halsslagader doorgebeten. Alleen op deze manier vond Haarmann seksuele bevrediging. Naderhand hakte hij de lichamen van zijn slachtoffers in stukken, en beende deze uit. De botten gooide hij weg op uiteenlopende plaatsen in Hannover, met name in de Leine. Het verhaal deed de ronde, dat hij het vlees op de markt van Hannover had verkocht - het liedje verwijst naar dit gerucht - maar Haarmann weigerde daarover tijdens de verhoren en het proces iets te zeggen, en hierover is nooit zekerheid verkregen. De kleren van zijn slachtoffers verhandelde hij, maar een belangrijk bewijsstuk vormde kleding van slachtoffers die tijdens het onderzoek nog ten huize van Haarmann werd gevonden; en toen zijn kompaan Hans Grans op 26 juni op verdenking van medeplichtigheid werd gearresteerd, droeg deze de kleding van een van de slachtoffers. Het proces tegen Haarmann - dat grote belangstelling kreeg: in binnen- en buitenland hadden de kranten vol gestaan met berichten over zijn gruweldaden - volgde in december 1924. Het werd voor het Prager Tageblatt - een blad dat niet alleen door de Duitstalige bevolking van Tsjecho-Slowakije maar ook daarbuiten veel werd gelezen, en in de jaren tussen beide wereldoorlogen gold als een van de beste kranten in het Duits - verslagen door de filosoof Theodor Lessing, een vaste medewerker van deze krant. Hij was in 1872 in Hannover geboren en daar - na de nodige omzwervingen - inmiddels weer woonachtig, en als buitengewoon hoogleraar werkzaam aan de plaatselijke Technische Hogeschool. In een reeks artikelen berichtte Lessing over het proces; deze artikelen werkte hij later uit tot het boek Haarmann. Geschichte eines Werwolfs, dat in 1925 verscheen (- een heruitgave werd in 1989 gepubliceerd). Vanwege de wijze waarop hij verslag deed van de rechtszaak, werd Lessing door de rechter de toegang tot de rechtbank ontzegd: het heette dat hij niet in staat was objectief weer te geven wat zich in de rechtszaal afspeelde. Dit - naar huidige maatstaven volstrekt misplaatste, maar ook indertijd al omstreden - oordeel van de rechter werd ingegeven door de zeer kritische houding van Lessing. Hij benadrukte in zijn artikelen bijvoorbeeld dat Haarmann alleen maar zo lang zijn gang had kunnen gaan - zijn eerste moord had hij vermoedelijk al in 1918 gepleegd - omdat hij door de politie werd beschermd. Dit was ook inder- | |
[pagina 139]
| |
daad zo: Haarmann werd, als bekende van de politie - hij was liefst zeventien keer opgepakt voor verhoudingsgewijs lichte vergrijpen als kleine diefstallen, oplichting en heling - als spion ingezet in het criminele milieu, met name om kleine diefstallen te helpen oplossen. Bovendien had hij samen met een voormalige politiebeambte een detectivebureau, Lasso, opgericht, op grond waarvan hij door veel politieagenten min of meer als collega werd beschouwd. Hij stond dan ook bekend als Kriminal Haarmann (rechercheur Haarmann). In het station van Hannover had hij daardoor bijvoorbeeld toegang tot ruimtes waar alleen personeel van de spoorwegen en de politie mochten komen. Maar tijdens het proces tegen Haarmann probeerde de politie dit alles zoveel mogelijk te verbloemen, terwijl Lessing er in zijn krantenverslagen bij herhaling juist de aandacht op vestigde. Bovendien uitte Lessing ernstige twijfels bij het gegeven dat Haarmann op advies van de psychiatrisch deskundige Ernst Schultze, die gedurende zes weken vrijwel dagelijks met de verdachte had gesproken, volledig toerekeningsvatbaar werd verklaardGa naar eindnoot1. Het proces eindigde ermee dat op 19 december 1924 de doodstraf tegen Haarmann werd uitgesproken. Op 15 april 1925 werd hij terechtgesteld omdat hij volgens de minister van Justitie, vanwege het grote aantal slachtoffers dat hij had gemaakt, niet in aanmerking kon komen voor gratie en omzetting van zijn straf in levenslang. Aanvankelijk werd ook Hans Grans, als medeplichtige, vrijwel uitsluitend op grond van belastende uitspraken van Haarmann, ter dood veroordeeld. Maar na afloop van het proces legde Haarmann een ontlastende verklaring af, en de zaak tegen Grans werd heropend. In tweede instantie werd hij veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis, omdat de rechtbank overtuigd bleef van zijn betrokkenheid. Het bewijs hiervoor was echter niet sterk, en in de juridische wereld meende, en meent, men dat Grans vrijspraak had behoren te krijgen. Men verdacht de rechtbank ervan, dat de uiteindelijke veroordeling van Grans vooral een reactie was op diens arrogante en minachtende gedrag tegenover de rechters. Voordat Grans zijn straf had uitgezeten, hadden, in januari 1933, de nationaalsocialisten de macht overgenomen in Duitsland. Zij plaatsten hem in 1937 over van de gevangenis waar hij verbleef naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Pas bij de bevrijding van dit kamp in april 1945 kwam Grans vrij, hoewel hij zijn straf al in 1938 had uitgezeten; hij woonde nadien, zij het onder een andere naam, weer in Hannover. | |
Haarmann in zijn contextHet interessante is nu, dat het boek Haarmann van Theodor Lessing niet alleen kan worden gelezen als een verslag van het proces tegen deze seriemoordenaar - een van de meest beruchte van de twintigste eeuw - | |
[pagina 140]
| |
maar ook als een geschiedenis van de stad Hannover in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Dit vloeit voort uit de uitgangspunten van Lessing bij het schrijven van zijn boek. Deze uitgangspunten formuleert hij pas aan het einde van dit werk uitdrukkelijk: Hoe langer het proces voortduurde, des te duidelijker drong zich de overtuiging op, dat men een slang niet kan berechten, zonder tegelijkertijd ook het moeras aan te klagen, waaruit de slang alleen haar voeding haalde.Ga naar eindnoot2 Duidelijk is, dat Lessing de samenleving waarin Haarmann tot zijn daden kon komen medeverantwoordelijk houdt voor diens misdaden. Juist daarom moet hij in zijn boek aandacht besteden aan die samenleving - en om deze reden kunnen we zijn boek over Haarmann ook lezen als een proeve van contemporaine stadsgeschiedenis, als een studie over Hannover rond de jaren twintig van de vorige eeuw. Hoezeer Lessing als een historicus schrijft, moge blijken uit het begin van het eerste hoofdstuk van zijn boek. Hannover, de hoofdstad van de gelijknamige Duitse provincie en het middelpunt van het gewest Nedersaksen, ligt aan de laatste uitlopers van het Duitse middelgebergte, van waaruit zich de Noord-Duitse vlakte met haar zanderige dennen- en kustgebieden ver uitstrekt tot aan de Noordzeekust. Het riviertje de Leine, komend uit Eichsfelde en stromend door de tussen Harz- en Wesergebergte neergelaten heuvelachtige kom van Göttingen, bereikt onder Elze, tevoorschijn komend tussen het Hildesheimer woud en het Oosterwoud, de kale Noord-Duitse vlakte; vanaf Hannover maakt de rivier een bocht naar het westen en mondt achter Hudemühlen uit in het grote moeras. De ‘hoge oever’, daar waar de rivier de beken uit de Deister-heuvelrug, de Ihme en de Fösse, in zich opneemt en zich snelstromend door de oude stad haast, zal wel de rond 1050 voor het eerst genoemde plaats haar naam hebben gegeven: ‘Honovere’. [...] Toen Hannover in 1866 door Bismarck voor Pruisen werd geannexeerd, had de stad krap 70.000 inwoners. Maar in de tijd na de zegerijke oorlog met Frankrijk tussen 1870 en 1873, in de zogenaamde Gründerzeit, deed de industrie haar machtige intrede, zodat de kleine, lieflijke dorpjes uit de omgeving, Hainholz, Döhren, Limmer, List zich snel omvormden tot beroete fabrieksvoorsteden. [...] Overigens was deze ontwikkeling naar geldheerschappij en arbeidersdom, waaronder de oude adels- en boerencultuur van Neder-Saksen verstikte, geenszins ongebruikelijk. Zij was het algemene wezenskenmerk van het Wilhelminische Duitsland. Maar een waarlijk helse chaos brak uit, toen deze Pruisische grootmacht ineenstortte, en een aan doden en ‘vorde- | |
[pagina 141]
| |
ren’ gewende, in een wereldoorlog van vijf jaar verwilderde jeugd, alle tucht en omgangsvormen afschuddend, in de volledig verarmde, uitgezogen geboortestreek terugkeerde. [...] Ongeëvenaarde ontaarding, verarming, verwarring [...] In deze zogenaamde ‘inflatietijd’, begonnen met de ineenstorting van de Duitse legers in de wereldoorlog en de stormen van de Duitse revolutie, begon de betekenis van Hannover als een internationale doorvoer- en zwarte handelsmarkt plotseling te groeien.Ga naar eindnoot3 Dit is een proeve van welhaast klassieke geschiedschrijving: Lessing begint, zoals al in de oudheid onder geschiedschrijvers niet ongebruikelijk was, met een beschrijving van de geografie van de locatie waar zich de gebeurtenissen afspelen die het onderwerp van zijn boek vormen, en schetst in enkele heel grove lijnen de geschiedenis van Hannover voorafgaand aan de periode die in zijn boek centraal staat. Vervolgens schetst hij meer in detail de historische context van de daden van Haarmann - de situatie waarin Duitsland en met name Hannover na de Eerste Wereldoorlog verkeerden, en de gevolgen die dit had: Duitsland had geen leger. De proletarische jeugd, opgewonden, verwilderd, en jarenlang op de meest onverantwoordelijke wijze op een dwaalspoor geleid en misbruikt, miste plotseling remming en leiding. Het geslagen volk sloeg terug. Politieke moord werd een gewoonte. De door het Verdrag van Versailles beperkte politiemacht (geüniformeerde politie, veiligheidspolitie, recherche) kon deze uit een lang oorlogsleven terugkerende, het burgerlijk gevestigd-zijn ontwende, misdadige elementen niet aan. De lagere manschappen van de politie [...], mannen, die meerdere keren in de week de nachten tot vier uur in de vroegte op straat doorbrengen en dan toch al weer tegen negen uur op het bureau moeten zijn, werden zo jammerlijk betaald, dat zij voor het kleinste beetje hulp, voor het kleinste geschenk, zelfs uit de handen van misdadigers, steeds gevoeliger werden. Men vroeg het bovenmenselijke van deze met recht verbitterde, slechts weinig opgeleide lagere ambtenaren. De hele zedenpolitie van de recherche van Hannover bestond in de tijd van Haarmann uit twaalf rechercheurs en een commissaris, die toezicht moesten houden over ongeveer vierduizend van de prostitutie levende vrouwen (van wie er slechts vierhonderd geregistreerde hoeren zijn) en minstens driehonderd mannelijke prostituanten.Ga naar eindnoot4 Lessing beschrijft in zijn boek vervolgens zevenentwintig gevallen waarin Haarmann wordt verdacht van moord. Meestal gaat het om een uitvoerig verslag, maar om een indruk te geven van zijn aanpak volgt hier zijn beschrijving - de meest beknopte van alle - van een van de moorden die Haarmann vermoedelijk heeft gepleegd. | |
[pagina 142]
| |
Wilhelm Schulze uit Colshorn, geb. op 31 augustus 1906, verdween op 20 maart 1923 In het vervolg van zijn boek geeft Lessing een soms meer, soms minder gedetailleerd verslag van het proces tegen Haarmann en Grans, om ten slotte zijn eigen conclusies - zowel met betrekking tot de misdaden van Haarmann als tot de rechtsgang - te trekken. Het is bepaald verleidelijk, Lessing de stadshistoricus - die we juist aan het werk zagen - te confronteren met Lessing de geschiedfilosoof. Lessing had immers in zijn bekende boek Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen (1919) en, nadien, in verschillende essays zijn eigen, uitgesproken denkbeelden over geschiedschrijving ontwikkeld. | |
Theodor Lessing over geschiedschrijvingIn zijn geschiedfilosofie keert Lessing zich tegen de naar zijn mening naïeve idee, dat de historicus eenvoudig beschrijft wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Hij heeft zijn denkbeelden in kort bestek samengevat in een lezing getiteld ‘Was ist Geschichte?’, die hij in oktober 1924 zou geven op een internationaal historisch congres. Lessing was echter door ziekte verhinderd de lezing inderdaad te geven; hij publiceerde de tekst een jaar later wel in de congresbundel. Uit deze tekst wordt duidelijk wat de argumenten van Lessing zijn tegen de idee als zou de historicus eenvoudigweg het verleden beschrijven. Het eerste argument van Lessing is, dat de historicus meer doet dan enkel vaststellen wat er in het verleden is gebeurd: Kant zei [...], dat een louter vaststellen van waarnemingen nog geen wetenschap is en zelfs ‘eigenlijk zinloos’; veeleer zou de wetenschap eerst daar beginnen, waar uit louter waarnemingen ervaring opbloeit. Deze bijzondere daad van het verstand die mentale ervaringen omzet in wetenschappelijke ervaring is klaarblijkelijk de tegenhanger van de bijzondere daad van de wil, waardoor het louter vaststellen van een voorval tot een gebeurtenis, dat wil zeggen tot geschiedenis wordt. Zou al het louter vaststellen van werkelijke voorvallen geschiedenis als zodanig zijn, dan zou elk dier, elke plant, elke kristal nu juist geschiedenis bezitten, | |
[pagina 143]
| |
voor zover het indrukken van het verleden bewaart. Maar geschiedenis ontstaat pas dan uit deze indrukken van het verleden, als het voorval het karakter van een gebeurtenis krijgt in een vanuit een waardebetrokken gezichtspunt gerangschikte tijdreeks.Ga naar eindnoot6 Juist omdat de historicus een actieve rol speelt - Lessing spreekt van het ‘rangschikken van voorvallen vanuit een waardebetrokken gezichtspunt’ waardoor de historicus van een voorval een gebeurtenis maakt - is aan het eindresultaat van historisch onderzoek niet meer te zien wat de inbreng van de historicus is geweest, aldus Lessing: Hebben we nu echter deze historische wereld als een allengs helder wordend landschap voor ons liggen, dan is het onmogelijk geworden, daaraan achteraf te onderscheiden hoeveel ervan ‘werkelijk’ is, hoeveel verwerkelijkt, wat ervan mechanisch is gedacht en wat ervan zingevend is gemaakt. Het volstaat, als wij weten dat het beleefde en het gedroomde, element en idee als geschiedenis onscheidbaar door elkaar zijn verwerkt en alleen conceptueel en kunstmatig kunnen worden onderscheiden.Ga naar eindnoot7 In het licht van deze analyse is het niet verwonderlijk, dat in de geschiedschrijving volgens Lessing geen sprake kan zijn van ‘waarheid’, wanneer waarheid wordt opgevat als overeenstemming tussen een uitspraak en een feitelijke stand van zaken in het verleden. Maar in een andere zin kan er wel sprake zijn van ‘waarheid’, vergelijkbaar met de wijze waarop een kunstwerk aanspraak kan maken op waarheid. De historicus, die voor het Zwitserse volk zijn Winkelried en Teil heeft gedicht, zei de waarheid, hoewel noch Winkelried noch Teil heeft geleefd; en wie de kinderen over Faust vertelt, zegt de waarheid, ook al was de werkelijke Faust honderd keer een bedrieger of sukkelaar. Wat is dan toch eigenlijk werkelijk? De goedige dikke heer die ik in Hannover veel ongerijmds hoorde praten, was toch waarlijk de ‘werkelijke’ Hindenburg; de ware Hindenburg staat echter pas op als toekomstige geschiedenis, en de werkelijke zou dan met recht vergeten kunnen zijn.Ga naar eindnoot8 Het is de functie van geschiedschrijving, aldus Lessing, dat zij op een dergelijke wijze de ‘waarheid’ uitdrukt, teneinde te kunnen dienen als bron van inspiratie in de strijd voor gerechtigheid en vrede. Geschiedschrijving dient zich, met andere woorden, niet te bekommeren om waarheid in de zin van overeenstemming tussen uitspraken over het verleden met wat er in het verleden is gebeurd, maar enkel om de functie die zij heeft te vervullen. | |
[pagina 144]
| |
Voor de goede orde zij opgemerkt, dat Lessing de overtuiging is toegedaan dat hij hier niet zijn eigen, particuliere opvattingen over geschiedschrijving naar voren brengt. Veeleer meent hij met zijn analyse te hebben duidelijk gemaakt, hoe zij altijd al te werk gaat, dat, met andere woorden, geschiedschrijving altijd al in functie heeft gestaan van bepaalde waarden en idealen. In vergelijking met de traditionele opvattingen over geschiedschrijving brengt Lessing echter, naar eigen zeggen, twee nieuwe aspecten in. Ten eerste staat hij een geschiedschrijving voor die zich bewust ten dienste stelt van bepaalde idealen - waar de geschiedschrijving zich volgens Lessing van oudsher niet bewust was dat zij bepaalde waarden en idealen uitdroeg. En ten tweede stond hij een geschiedschrijving voor, die zich ten dienste stelde van andere idealen dan de geschiedschrijving doorgaans deed. De geschiedschrijving deed van oudsher in de praktijk volgens Lessing weinig meer dan de status quo rechtvaardigen: het kolonialisme wordt bijvoorbeeld beschreven vanuit het gezichtspunt van de koloniserende mogendheden, niet vanuit dat van de gekoloniseerde volkeren - en juist omdat het gezichtspunt van de koloniserende mogendheden wordt gekozen wordt het kolonialisme al bij voorbaat gerechtvaardigd. De geschiedschrijving die Lessing voorstond zou echter niet de status quo moeten rechtvaardigen, maar juist moeten dienen als inspiratiebron bij het veranderen van de status quo: bij het vestigen van gerechtigheid en vrede in de wereld. Geschiedschrijving dient daarmee volgens Lessing geen intrinsiek, maar alleen een instrumenteel doel: het is een instrument dat dient te worden ingezet bij het verwezenlijken van een doel dat door de filosofie, meer in het bijzonder: de ethiek, wordt bepaald: het verwerkelijken van vrede en gerechtigheid. Deze dominante positie van de ethiek is kenmerkend voor de filosofie van Lessing vanaf grofweg de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw. In de eerste jaren na 1900 ontwikkelde hij zijn eigen denkbeelden, door een kritische bestudering van de moderne filosofie van Kant tot en met Husserl; de neerslag hiervan is terug te vinden in enkele boeken en tal van, ten dele later gebundelde, essays. Rond 1908 had hij zo het fundament van zijn eigen opvatting van filosofie gelegd, en alles wat hij in later jaren publiceerde - ook zijn bekende werken als Europa und Asien, Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen en Der jüdische Selbsthaß, en ook zijn boek over Haarmann - moet in het licht daarvan worden begrepen. In de jaren tussen 1900 en 1914 ontwikkelde Lessing zo een eigen filosofisch systeem, in publicaties die weliswaar veel minder bekend zijn dan de boeken die hij na de Eerste Wereldoorlog liet verschijnen, maar die wel het uitgangspunt voor die latere publicaties vormden. | |
[pagina 145]
| |
Theodor Lessing: praktijk en theorieIn het licht van deze theoretische analyse van de geschiedschrijving door Lessing is het interessant opnieuw te kijken naar zijn boek over Fritz Haarmann. Zoals bleek, kan dit boek ook worden gelezen als een boek over de geschiedenis van Hannover in de jaren twintig van de twintigste eeuw. Wanneer we het nu lezen in het licht van de resultaten van het onderzoek dat Lessing naar de geschiedschrijving deed, kunnen enkele interessante vragen aan de orde worden gesteld. Een eerste vraag die kan worden opgeworpen, is of Lessing zich in zijn boek over Haarmann al dan niet bekommert om de ‘waarheid’, opgevat in de zin van overeenstemming tussen uitspraken en feitelijke standen van zaken in het verleden - en dus niet volgens de betekenis die Lessing er zelf aan geeft. Het blijkt, dat hij in dit werk wel degelijk ‘waarheid’ nastreeft in de traditionele zin van het woord: hij probeert zo nauwgezet mogelijk vast te stellen wat zich in Hannover heeft afgespeeld in de jaren na de Eerste Wereldoorlog - hoe zich daar een klimaat ontwikkelde waarin Haarmann ongestoord tot een reeks gruwelijke misdaden kon komen, en wat Haarmann precies had gedaan. Daarbij valt de zakelijke toon van de auteur op: hij beschrijft Haarmann niet als een afschrikwekkend voorbeeld, maar geeft nuchter weer wat deze deed. Meer emotie verraadt zijn toon, als hij de pogingen van de politie beschrijft om de connecties met Haarmann zoveel mogelijk te verdoezelen, of wanneer hij twijfelt aan de eerlijkheid van de rechtsgang: dan geeft Lessing blijk van verontwaardiging. Ook wanneer Lessing in dit boek de ‘waarheid’ niet, zoals men op grond van zijn geschiedfilosofische analyses zou kunnen verwachten, naar zijn hand zet opdat zijn boek op enigerlei wijze als bron van inspiratie in politieke strijd zou kunnen dienen, er spreken wel degelijk idealen uit zijn betoog. Het boek staat nadrukkelijk in het teken van gerechtigheid: niet alleen de nabestaanden van de slachtoffers moet recht worden gedaan, maar ook de beide verdachten Haarmann en Grans. Hoe gruwelijk de daden ook zijn waarvan zij worden verdacht, zij hebben recht op een eerlijk proces. Juist waar die eerlijkheid in het geding was, toonde Lessing zich verontwaardigd - zoals hij ook verontwaardigd was toen in de nasleep van de rechtszaak werd geprobeerd enkele lagere politiebeambten te straffen vanwege plichtsverzuim, terwijl de hogere echelons werden gespaard. Uit het hele boek spreekt een grote compassie - met de slachtoffers en hun nabestaanden, overwegend eenvoudige mensen die in de roerige tijden na de Eerste Wereldoorlog toch al grote moeite hadden zich staande te houden. Compassie ook met de ‘kleine luyden’ in de samenleving, slachtoffers van de armoede en de geestelijke verwarring | |
[pagina 146]
| |
die het leven in de eerste naoorlogse jaren kenmerkten. Compassie zelfs met de verdachten: hoewel Lessing hun individuele verantwoordelijkheid geenszins ontkende, wees hij er ook op dat zij juist in het klimaat van verwarring en normloosheid van de naoorlogse jaren tot hun gruweldaden konden komen. Ook wanneer Lessing in zijn boek over Haarmann waarheid nastreeft in de traditionele zin van het woord, maakt hij zijn betoog dienstbaar aan de idealen die hij voorstond: het vestigen van vrede en gerechtigheid. Wanneer dan, ten slotte, de vraag wordt gesteld hoe dit boek van Lessing zich verhoudt tot zijn eigen geschiedfilosofische inzichten, luidt de conclusie als volgt. In zijn boek over Haarmann toont Lessing zich, veel meer dan men op grond van zijn geschiedfilosofische analyses zou verwachten, een traditionele geschiedschrijver die gewetensvol probeert vast te stellen wat er in het verleden is gebeurd. Maar deze onverwachts traditionele benadering verhindert niet dat zijn betoog in het teken staat van zijn idealen. | |
EpiloogIn zijn afsluitende beschouwing over de zaak-Haarmann wijst Lessing nog eens op de verantwoordelijkheid van de samenleving, waarin gruweldaden als die van Haarmann mogelijk waren. Alleen wanneer die samenleving wordt veranderd, kan worden voorkomen dat dergelijke misdaden zich opnieuw voordoen. Wordt nagelaten de samenleving te veranderen - een vreedzamere en rechtvaardigere maatschappij op te bouwen - dan maken de leden van die samenleving zich medeschuldig aan nieuwe misdaden, zo ligt besloten in de woorden waarmee Lessing zijn boek eindigt: Men heeft geprobeerd de bitterkwade stemming, die het Haarmann-proces heeft nagelaten, daardoor te sussen dat men heeft beloofd, daarop een reeks van disciplinaire maatregelen te laten volgen, waardoor de medeschuld van individuele lagere ambtenaren zou moeten worden uitgeboet; men late deze komedie na, waardoor een veel te lankmoedig, veel te sloom volk steeds weer zand in de ogen wordt gestrooid; want wie heeft er baat bij, dat in een door kwalijke spionnenpraktijken en verklikkerij ondermijnde rechtstaat twee of drie onhandige of mislukte kleine onderambtenaren een uitbrander krijgen of naar een andere positie worden overgeplaatst? Nee! Laten we afdalen in onszelf en rustig de schuld op ons nemen! Naderhand echter moet niemand meer het recht hebben te vragen: ‘Wie draagt de schuld?’, zou niemand meer de andere partij mogen aanklagen. We lopen allen in gezamenlijk ouderschap achter de doodskist van een door onze schuld onvervuld gebleven jeugd. | |
[pagina 147]
| |
Naast het moordhuis, waar de kinderen zijn geofferd, ligt een breed door bomen overhuifd plein. Op de achtergrond staat een kerk; daarin rust de meest wijze man die Hannover heeft gehad: Leibniz. Op dit plein willen we hen in onze aarde leggen. Uit ons Harzgebergte halen we dan graniet, of beter nog, we halen van onze heide een grote zwerfkei uit de verre oertijd. Deze diene als gedenksteen en het nageslacht leze daarop slechts drie woorden: |
|