Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Streven
| |
[pagina 99]
| |
Georges De Schrijver
| |
[pagina 100]
| |
utopie gehuldigd. De vraag is wat het grote verhaal van de vrije markt zo aantrekkelijk heeft kunnen maken. Dit is onder meer te danken aan een bij ons minder bekend boek dat in de Verenigde Staten zo populair is als de Bijbel, namelijk Atlas Shrugged. | |
Atlas ShruggedWat de vrije markt in wezen is, wordt ten voeten uit getekend in het in 1957 verschenen boek van Ayn Rand, Atlas Shrugged (Atlas in staking)Ga naar eindnoot2. ‘Voor de Amerikanen is dit het invloedrijkste boek van de twintigste eeuw,’ schrijft Achterhuis (blz. 25), en hij voegt eraan toe: ‘het is ook de spannendste utopie die ik ooit gelezen heb’ (blz. 63). Ayn Rand - haar werkelijke naam is Alissa Rosenbaum (1905-1982) - is een in Rusland geboren schrijfster. Als kind is ze vlak na de Oktoberrevolutie met haar ouders naar de VS geïmmigreerd en is daar opgegroeid. In haar romans verspreidt ze het goed recht van de hebzucht: opstapeling van privékapitaal (‘to make money’) is alles behalve een ondeugd; het is de voedingsbodem van persoonlijke zelfontplooiing en van meetbare toename van rendement. Spectaculaire economische groei is ondenkbaar zonder handelen uit eigenbelang in een milieu van bikkelharde concurrentie, dat de eigen prestatie aanzwengelt. Deze vuistregel van het kapitalisme wordt er in een verhaal van 1200 bladzijden, een filosofische redevoering van 70 bladzijden incluis, bij de lezer ingepompt. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer één van de hoofdpersonages, Dagny Taggart, in discussie met haar sociaal bewogen broer James, zich laat ontvallen: ‘Ik heb er geen enkel belang bij om wie dan ook te helpen, ik wil geld verdienen’ (blz. 66). Dagny Taggart is een ondernemende vrouw uit het milieu van spoorwegmagnaten. Ze zal niet, zoals haar broer, filantropisch een spoorweg aanleggen naar een onderontwikkeld gebied in Mexico, maar meteen mikken op een directe verbinding met olievelden in Colorado, en hierbij gebruikmaken van de meest geavanceerde technologieën. Die worden haar geleverd door de geniale Hank Rearden, die een wondermetaal heeft ontworpen, dat zowel een extreem licht gewicht als een grote draagkracht heeft. Van dit metaal worden de spoorwegbruggen gemaakt die de ravijnen overspannen waarover de locomotieven zullen razen. Dagny Taggarts succesverhaal speelt zich af tegen de achtergrond van een dreigende recessie; fabrieken sluiten, getalenteerde kaderleden houden het voor bekeken en trekken weg. Bij die afbraakscènes komt telkens de pathetische vraag naar voren: Who is John Galt? Is hij de reddende messias, of zal hij de ondergang versnellen? Op zekere dag bezoeken Dagny Taggart en Hank Rearden een tot ruïne vervallen fabriek en vinden daar een stuk schets van een vreemd | |
[pagina 101]
| |
soort motor. Wanneer ze die ontcijferen ‘blijkt het om de grootste revolutie in energieopwekking te gaan sinds de verbrandingsmotor; ze hebben een half uitgewerkt idee in handen om statische energie uit de atmosfeer als energiebron te gebruiken’ (blz. 72). Ze willen weten wie de ingenieur is die deze motor heeft ontworpen. Maar in de omgeving weet niemand van hem af. Het enige wat ze vernemen is dat de fabriek, The Twentieth Century Motor Company, over de kop is gegaan omdat de bezitters ervan een arbeiderszelfbestuur hadden ingevoerd, zodat een oud voorschrift in praktijk kon worden gebracht: ‘van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar zijn behoeften’. Deze verwijzing naar Karl Marx moet duidelijk maken wat er aan de hand is: door zich onbaatzuchtig het lot van de arbeiders te hebben aangetrokken, heeft de directie de fabriek te gronde gericht. Ook heeft de directie schromelijk tekortgedaan aan een geniale ingenieur, die er de brui aan heeft gegeven omdat zijn stem van geen tel was in het arbeidersoverleg. Dan komt, in de beste traditie van de utopische verhalen, het bezoek aan het van de wereld afgesloten wonderland Atlantis. Dagny Taggart heeft een jonge ingenieur op de kop kunnen tikken die bereid is het half geschetste idee van de motor verder uit te werken. Ze heeft met hem een afspraak, maar om die na te komen moet ze een vliegtuigje huren. Wanneer ze landt, verneemt ze dat ook de jonge ingenieur pas vertrokken is met een vliegtuig. Ze vliegt hem achterna en merkt tot haar verbijstering dat zijn vliegtuig en nadien ook het hare naar beneden worden gezogen. Ze crasht en wanneer ze in een idyllisch landschap licht gewond na een poos weer tot bewustzijn komt, kijkt ze in de ogen van degene wiens naam al herhaaldelijk werd vernoemd: John Galt. Deze blijkt de ingenieur te zijn die het vreemd soort motor had ontworpen. Uit onvrede met de bestaande maatschappelijke orde heeft hij zich teruggetrokken in een met stralingen onzichtbaar gemaakte vallei - de Kloof van Galt - en er een modelgemeenschap gesticht waarin alle menselijke verhoudingen (sexuele relaties incluis) met klinkende munt worden geregeld. Dat zal Dagny meteen ook merken. Galt draagt haar naar zijn auto en voert haar mee, maar voor deze rit moet ze vijfentwintig dollarcent betalen. Ze krijgt een onderkomen bij hem, maar hiervoor moet ze als huishoudster bij hem werken om het geld voor de kost te verdienen. Geen enkele verrichting blijft onbetaald; ook steekt niemand iemand anders ooit een helpende hand toe. Dit is exact het omgekeerde van de communistische utopie die, in de ogen van de auteur, de ondergang van The Twentieth Century Motor Company heeft bewerkt. Tegen deze utopie is Galt in staking gegaan. Zoals trouwens de andere ‘Atlassen’ die zich bij hem hebben gevoegd: ‘de superindustriëlen, de topbankiers en de rechter die het eigendomsrecht op absolute wijze wilde handha- | |
[pagina 102]
| |
ven [...] Zij bereiken wat stakende arbeiders nooit is gelukt: heel het maatschappelijk raderwerk staat echt stil als de kapitalistenhand het wil’ (blz. 20). Af en toe keren deze stakers naar de wereld terug om er amok te maken. Zo berooft de jonge Danneskjöld als een piraat regeringsschepen om met de opbrengst superkapitalisten te vergoeden die van staatswege gedwongen worden tot het betalen van belastingen. In de overtuiging dat er een radicaal nieuwe samenleving moet komen, waagt Galt zich aan het begin van een staatsgreep. Wanneer de president van de VS in een acute noodsituatie zijn medeburgers wil toespreken, klinkt plots een andere stem uit de luidsprekers: ‘Mr. Thompson [de president] zal vanavond niet spreken. Zijn tijd is voorbij. Ik heb de zaken overgenomen. U zou een verslag van de wereldcrisis te horen krijgen. Dat zal ik u ook geven. Twaalf jaar lang heeft u gevraagd: ‘Wie is John Galt? John Galt richt nu het woord tot u [...] Ik zal u uitleggen waarom uw wereld te gronde gaat’ (blz 77). Voor Ayn Rand is dit de gelegenheid om een 70 bladzijden lange redevoering te debiteren met de filosofische onderbouwing van wat als grondvisie al naar voren kwam. John Galt komt in het vizier; hij wordt opgepakt door de staatsveiligheid, verhoord en gemarteld, maar hij weet te ontkomen. Een paar maanden later, op het ogenblik dat de maatschappelijke ineenstorting onafwendbaar is en tal van New Yorkers wanhopig hun stad en staat beginnen te verlaten, vestigt John Galt de nieuwe orde. ‘De weg is nu vrijgemaakt’, zei hij, ‘We gaan terug naar de wereld. Hij hief zijn hand omhoog en boven de lege, verwoeste aarde maakte hij in de lucht het teken van de dollar’ (blz. 79). | |
Alan GreenspanOp de kaft van een van de oktobernummers van Newsweek 2008 staat Greenspans gezicht. Bovenaan staat in schreeuwende letters, en met een naar hem verwijzende pijl, het verdict: ‘blame it on him’. Alan Greenspan (o1926), van 1987 tot 2006 het hoofd van de FED, wordt verantwoordelijk geacht voor de wereldwijde kredietcrisis. Met name wordt verwezen naar een toespraak die Greenspan in 2000 hield en waarin hij zijn stellige overtuiging uitsprak dat het gebruik van internet de risico's verbonden aan kapitaalbelegging flink zal verminderen: ‘Het internet maakt het mogelijk de financiële risico's te spreiden door het scheppen, evalueren en uitwisselen van [...] complexe financiële producten op wereldschaal.’Ga naar eindnoot3 Wat die complexe producten zijn, weten we ondertussen maar al te best: het zijn de rommelkredieten die via versnippering en telkens nieuwe verpakking de kredietcrisis hebben veroorzaakt. Achterhuis gaat uitvoerig in op de kredietcrisis en op de vraag hoe de regeringen in de VS, Engeland en Nederland hiermee zijn omgesprongen - | |
[pagina 103]
| |
door, tegen de neoliberale zienswijze in, staatsgelden te pompen in noodlijdende banken, wat voor hem wijst op het failliet van de neoliberale utopie. Het punt echter waar hij in het bijzonder bij stilstaat, is Greenspans connectie met Ayn Rand. Om voldoende ‘stakende Atlassen’ rond zich te verzamelen had Ayn Rand een kring gesticht van debatteerders die elkaar geregeld zagen. In zijn autobiografie, Een turbulente tijd: een leven in dienst van de economieGa naar eindnoot4, vertelt Alan Greenspan ‘hoe hij op 26-jarige leeftijd in het begin van zijn carrière met de kring rond Ayn Rand kennismaakte en hoe hij beslissend door haar werd beïnvloed. Hij werd een enthousiaste aanhanger van [Rands] objectivisme [dat de objectieve meerwaarde van het eigenbelang verdedigde en] dat een pleidooi inhield voor een “kapitalisme met zo min mogelijk staatsbemoeienis als ideale vorm van maatschappelijke organisatie”’Ga naar eindnoot5 (blz. 49). Ayn Rand stelde zich op als een goeroe en hield haar leerlingen scherp in de gaten. Zo moest Greenspan zich bijna excuseren omdat hij als economisch raadgever van president Ford het nut van belastingen verdedigde; hij moest beloven al zijn invloed aan te wenden om die zo laag mogelijk te houden. Toen hij op zeker ogenblik op zich genomen had een commissie voor te zitten die beleidsmaatregelen zou uitwerken voor sociale zekerheid, kreeg hij hiervoor publiekelijk een uitbrander van Rand, maar hij werd niet uit de club gestoten zoals met sommige leden gebeurde. Greenspan verhult niet dat Ayn Rand een diepgaande invloed heeft gehad op zijn denken: ‘Ik nam [als jonge intellectueel] deel aan de nachtenlange discussies en schreef gedreven commentaren voor haar nieuwsbrief met de vurigheid van een jonge volgeling die zich aangetrokken voelt tot zo'n heel pakket nieuwe ideeën.’Ga naar eindnoot6 Hij schreef ook ijverig mee aan de 70 bladzijden tellende redevoering van John Galt in Atlas Shrugged, een redevoering waaraan Ayn Rand twee jaar heeft gewerkt. Ook was hij er als de eerste bij om lovende recensies te schrijven over het boek. Voor hem was duidelijk dat Rand ‘het morele fundament onder het kapitalisme had gelegd.’Ga naar eindnoot7 Tot aan haar dood in 1982 bezocht Greenspan Rand telkens als hij uit Washington naar New York kwam. Voor de jaren nadien komt Greenspan in zijn autobiografie nog tweemaal terug op zijn goeroe. Wanneer hij in 1989 met een Amerikaanse econoom de op til zijnde economische hervormingen in Rusland bediscussieert, kent hij een moment van zwakheid en vraagt zich af of er niet een sociaal vangnet moet komen om de slachtoffers van de liberalisering op te vangen. Zijn gesprekspartner wijst dit resoluut af omdat hij gelooft in een schokbehandeling. Dit ontlokt aan Greenspan de uitlating: ‘Dat was de allereerste keer van mijn leven dat ik op de vingers werd getikt, omdat ik de kracht van de vrije markt niet naar | |
[pagina 104]
| |
waarde schatte. Absoluut een unieke ervaring voor een volgeling van Ayn Rand.’Ga naar eindnoot8 Wanneer Poetin aan de macht komt, duikt nogmaals de naam Ayn Rand op; een van Poetins adviseurs had hem gevraagd bij zijn volgend bezoek aan Moskou iets meer te komen vertellen over Rand. Greenspan heeft er ten slotte mee ingestemd dat in Rusland de nodige offers zouden worden gebracht om de vrije markt er door te krijgen, ook als hierdoor de gemiddelde levensverwachting van de Russen spectaculair zou dalen. Dezelfde koelbloedigheid behield hij in de crisis rond de hypotheekverstrekkingen die in 2007 losbarstte in de VS: zijn absolute geloof in de zichzelf herstellende vrije markt weerhield hem in te grijpen. ‘Laissez faire’ was telkens het parool. Pas nadat de kredietcrisis wereldwijd een feit was geworden, en hij zich op 23 oktober 2008 voor een commissie van het Huis van Afgevaardigden moest verantwoorden, gaf hij toe dat er blijkbaar iets mis was met het systeem. Toen de commissie aandrong en vroeg of hij dan niet inzag dat de ideologie van de vrije markt niet werkte, antwoordde hij: ‘Absoluut. Precies. Dat choqueerde me omdat ik veertig jaar of meer dacht dat ik aanzienlijk bewijs had dat het juist buitengewoon goed werkte’ (blz. 60). | |
Opkomst van en nadenken over de vrije marktMarktverrichtingen zijn er nagenoeg altijd geweest. De opkomst van de typische vrije markt moet echter gesitueerd worden in de zestiende eeuw; de consolidatie ervan in de zeventiende. In de in 2004 gepubliceerde colleges van Foucault wordt de opkomst van de vrije markt omschreven als de opkomst van een nieuw waarheidsregime: ‘De vrije markt werd de maatstaf voor de waarheid. Het idee van de rechtvaardige prijs [dat voorheen de ruilhandel regelde] maakte plaats voor dat van de marktprijs, die men ook wel de normale of de natuurlijke prijs van een product ging noemen’ (blz. 149). Hieruit volgt dat men de natuur op haar beloop moet laten en dat geen enkele instantie, ook de staat niet, hieraan sturing dient te geven. Met Foucault benadrukt Achterhuis dat dit ‘laissez faire’ niet zo maar uit de lucht is komen vallen. Het werd, in Frankrijk, voorbereid doordat de staat er eerst de juridische ruimte voor had geschapen. Dit gebeurde via wetten en bepalingen waarvan de handelaren op den duur de afschaffing eisten: ‘Colbert, de Franse minister van Financiën, vroeg de zijdehandelaren van Lyon wat hij kon doen om hen te ondersteunen bij de verhoging van hun productie. Hun antwoord? “Laissez faire”, laat de handelaren gewoon hun gang gaan’ (blz. 149). In zijn overzicht van het nadenken over de vrije markt confronteert Achterhuis Rand en Greenspan regelmatig met de hierin verworven inzichten. Hij begint met wat Aristoteles (384-322 v. Chr.) te zeggen had | |
[pagina 105]
| |
over het fenomeen ‘markt’. In Griekenland stoelde de rijkdom hoofdzakelijk op grootgrondbezit en de arbeid van slaven (gevangengenomen soldaten): oorlogvoering was dus wezenlijk voor de economie. Daarnaast vermeldt Aristoteles de chremastike, het verdienen van geld, als bron van rijkdom. Dit gebeurt door handel te drijven: ‘Aanvankelijk was dit [de handel] een onschuldige zaak, maar al spoedig werd het een systematische techniek, toen de mensen meer ervaren werden in het ontdekken van plaatsen en tijden voor het maken van grote winsten uit transacties.’Ga naar eindnoot9 Voor Aristoteles is dit laatste verwerpelijk omdat het datgene wat een middel is of kan zijn voor het goede leven, gaat beschouwen als doel op zich, een waarheid die Karl Marx van Aristoteles heeft overgenomen. Bij Marx (1818-1883) wordt immers duidelijk dat zo'n twee millennia na de dood van Aristoteles geld de allesbepalende factor is geworden: ‘Het kapitaal, zou Marx zeggen, heeft zich volledig losgezogen van de economische werkelijkheid, het is geen instrument (smeerolie) meer, maar volgt totaal zijn eigen wetmatigheden [...] Financiële markten werken niet volgens de wetten van de warenmarkt’ (blz. 201). Waar de warenmarkt erop staat dat degelijke producten (gewoon goede wijn) worden gemaakt, beogen de financiële markten alleen maar het ‘maken van geld’ met om het even wat zich hiertoe leent. Die houding ziet Achterhuis ten voeten uit getekend in de speech van een van de personages uit Atlas Shrugged: ‘De mensheid mag zich erop roemen dat er voor de eerste en enige keer een land van het geld ontstond en ik kan Amerika geen hogere of meer verdiende lof toezwaaien dan met wat dit betekent: een land van rede, vrijheid, rechtvaardigheid, productie en prestatie’ (blz. 179). Naast de lijn Aristoteles-Marx moet ook die vermeld worden van John Locke-Adam Smith-Jeremy Bentham. Bij Locke (1632-1704) vindt men de fundering van de arbeidsmarkt en de grondmarkt. Waar vroegere beschavingen nog gemeenschappelijke gronden hadden voor de dorpsbewoners (‘the commons’), wordt grond nu persoonlijk eigendom. De grond die iemand bewerkt en die anders braak zou blijven, is van hem - zoals trouwens de ertsen en de turven die hij erop vindt. Die mentaliteit vindt Achterhuis terug bij Ayn Rand. In 1974 verkondigde zij in West Point, de Amerikaanse Militaire Academie, dat de inbezitname door de Founding Fathers van de gronden van de Indianen totaal gerechtvaardigd was. ‘De stammen die het land vijfduizend jaar bewoond hadden, hadden immers niets gedaan om het land te ontwikkelen en dienden daarom plaats te maken voor de nieuwe groepen kolonisatoren die dit wel deden’ (blz. 176). Van Adam Smith (1737-1790) stamt de metafoor van de onzichtbare hand, die Greenspan in zijn autobiografie perfect uitlegt: ‘Individuen | |
[pagina 106]
| |
die concurreren uit geldelijk voordeel, lijken te worden geleid door een onzichtbare hand ter wille van het algemene welzijn.’Ga naar eindnoot10 Maar dit betekent geenszins, aldus Achterhuis, dat Smith interventies van de overheid uitsluit (een aspect dat neoliberale economen vaak over het hoofd zien). Adam Smith ‘zag drie taken weggelegd voor de regering: nationale defensie, rechtspraak en het voorzien in en onderhouden van de publieke diensten en instituties’ (blz. 180). Hij pleitte ook voor toezicht op banken en een regulering van het bankwezen, om te voorkomen dat door misbruik van de geboden economische vrijheid de veiligheid van de hele maatschappij in het gedrang zou komen. Voorwaar een heilzame les in de huidige kredietcrisis. Ook onderstreept Achterhuis dat Adam Smith, in tegenstelling tot Rand en Greenspan, de vestiging van monopolies en het maken van trustafspraken afwees: zulks zou immers maken dat er geen echt vrije concurentie meer is; het zou de consument de vrijheid ontnemen producten met elkaar te vergelijken. Jeremy Bentham (1784-1832) ten slotte staat bekend als de voorvechter van het utilitarisme, dat ‘het geluk van zoveel mogelijk mensen nastreeft’. Dit zou verkeerd worden verstaan - als ging het om altruïsme. Centraal staat de utiliteitscalculus als methode om tot rationele gedragskeuzes te komen. Het merkwaardige nu is dat Bentham die calculus ook voor anderen maakt. Hij werkt daarom een supervisiesysteem uit: het ‘panopticum’ (een toren met een ring van cellen eromheen) waaraan Foucault de nodige aandacht heeft besteed. Die supervisie beoogt de mensen te disciplineren, zodat ze kunnen functioneren in een kapitalistische samenleving: ‘Het pantopticum stond model voor een grootscheepse opvoedings- en disciplineringscampagne die Bentham noodzakelijk achtte om moderne, rationele mensen te creëren die in een marktmaatschappij pasten’ (blz. 192). Dergelijke supervisie is merkbaar in onze huidige samenleving met haar talloze banen in de toezichtsbranche (in Nederland alleen al zo'n 10.000). Ook in de slotbladzijden van Atlas Shrugged worden toezicht en controle in het vooruitzicht gesteld. John Galt weet verdomd goed dat niet iedereen staat te popelen om zijn nieuwe regime aan te nemen. ‘Ongetwijfeld zal er een gigantische opvoedingscampagne nodig zijn om het volk aan te passen aan de utopische eisen van John Galt’ (blz. 193). Vestiging van het kapitalisme is niet mogelijk zonder disciplinering. | |
De gerealiseerde utopie van de vrije marktWat die gerealiseerde utopie is, en waartegen ze zich afzet, wordt pas duidelijk wanneer men naar het solidariteitsdenken kijkt dat ondertussen is opgekomen. Achterhuis brengt een eresaluut aan Emile Durkheim (1858-1917), die ervan droomde de oude solidariteitsverbanden in een | |
[pagina 107]
| |
nieuwe gedaante te doen opstaan in de marktmaatschappij. Die impuls heeft geleid tot de oprichting van sociale zekerheid en sociale wetgeving, zoals we die kennen in de ‘verzorgingsstaat’. Ook het keynesianisme kan niet onvermeld blijven. In zijn analyse van de grote depressie van de jaren 1930 toonde John Maynard Keynes (1883-1946) aan dat het idee van de zelfregulerende markt dat sedert Adam Smith het economische denken is gaan beheersen, nefast kan zijn, omdat het nauwelijks oog heeft voor onvoorziene factoren. Hij gelooft niet dat loonsverlaging de economie uit haar impasse zal helpen. Het vertrouwen van de consument moet worden hersteld, zodat deze opnieuw goederen koopt en zo de industrie aanzwengelt. Keynes ligt aan de grondslag van de New Deal die Roosevelt heeft gesloten met de Amerikaanse burger. Hierin krijgt de overheid een cruciale rol toebedeeld: ‘Wanneer investeringen uitblijven, moet de overheid zelf hiertoe overgaan; wanneer de vraag naar goederen en diensten laag is, kan de overheid door een belastingverlaging de consumptie bevorderen’ (blz. 214). Kortom, Keynes is gewonnen voor een overheidsingrijpen in de economie. Zijn theorie zou weldra de wereldeconomie bepalen via de werking van de Wereldbank en het IFM, twee instituten die Keynes tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog had helpen oprichten en die toen nog werkten volgens zijn principes. Als rivaal van Keynes moet Friedrich von Hayek (1899-1992) worden genoemd. Al in 1944 had hij in zijn boek The Road to Serfdom (De weg naar slavernij) de overtuiging uitgesproken dat de socialistische planeconomie gedoemd was te mislukken: ‘Tegenover de centrale economische planning zingt Hayek de lof van de vrije markt. De marktprijzen geven steeds perfect weer wat het vrije subject wenst en hoeveel hij ervoor over heeft. De markt is voor Hayek nog veel meer dan een onzichtbare hand. [De markt] is een immens systeem van telecommunicatie,’ (blz. 225) en houdt juist hierdoor zichzelf in stand. Tijdens de Koude Oorlog was De weg naar slavernij de belangrijkste ideologische polemiek tegen socialistische planning. Het ging Hayek om een radicaal of/of: ofwel centrale planning, ofwel totaal vrije markt. ‘Elk klein stapje van de overheid in de richting van planning leidt onherroepelijk langs een hellend vlak naar het totalitarisme’ (blz. 226). Toch zou het tot de jaren zeventig duren voor Hayeks theorie die van Keynes zou aflossen. Hierin heeft Milton Friedman (1912-2006) een aanzienlijke rol gespeeld. Net als Hayek hanteert Friedman, die in 1977 de Nobelprijs voor economie kreeg, de zwartwit-tegenstelling tussen markt/vrijheid en staat/slavernij. Voor hem kan de markt pas optimaal renderen als er totale deregulering en privatisering komt. Ronald Reagan en Margaret Thatcher zijn hem daarin gevolgd. De regeringen zullen moeten afleren staatsbedrijven te leiden en geld te pompen in de valkuil van sociale | |
[pagina 108]
| |
voorzieningen. In beide gevallen gaat het om verlieslatende investeringen. Alleen de vrijemarkteconomie is in staat het welvaartsniveau van de mensen op te krikken. De overheid moet dringend afslanken en besparen; haar taak beperkt zich in hoofdzaak tot beveiliging en bescherming van eigendom. Achterhuis onderstreept dat we zowel bij Rand als bij Greenspan en Friedman te doen hebben met een neoliberale utopie. Hij onderkent drie kenmerken die maken dat men van een utopie kan spreken: ‘samenleving, maakbaarheid en totaliteit’ (blz. 29). Dat het om een samenleving gaat wordt duidelijk uit het belang dat gehecht wordt aan eigendomsrechten en door politie en leger verzekerde veiligheid. Het aspect ‘maakbaarheid’ blijkt uit de motorrol die weggelegd is voor de geliberaliseerde markt. De notie ‘totaliteit’ ten slotte zindert mee in de totale verandering die het nieuwe project wenst door te drukken en waarvoor niet genoeg offers kunnen worden gebracht. Wat dit laatste betreft, verwijst Achterhuis naar het experiment Chili onder Pinochet, de dictator die in 1973 aan de macht kwam door een militaire coup waarbij de socialistische president Allende werd vermoord. Het experiment Chili was uitgedokterd door Friedman en zijn Chicago Boys: ‘Zoals Rusland het maatschappelijk laboratorium was voor het experiment van het communisme, zo was Chili dat voor het neoliberalisme [...] Chili werd het land waar de vrijemarktpolitiek die Friedman vanuit Chicago predikte, als eerste werd uitgeprobeerd’ (blz. 242), om vervolgens te worden geëxporteerd naar de rest van de wereld. Tussen 1957 en 1970 trok de Amerikaanse regering een honderdtal studenten uit Chili aan om in Chicago te komen studeren en er de economische situatie van hun land te analyseren. Eens terug in Chili, zouden ze er de blijde boodschap van de vrijemarkteconomie uitdragen. Maar onder het regime van de in 1970 tot president verkozen Allende, hadden ze geen schijn van kans. Toen Pinochet, met medewerking van de CIA, aan de macht kwam, kreeg een aantal van hen een ministersportefeuille en werd het neoliberale regime doorgedrukt. ‘Maar omdat dit aanvankelijk desastreus uitpakte, bleef strenge repressie noodzakelijk’ (blz. 246). 3.200 burgers werden vermoord of bleven vermist, 80.000 mensen werden gevangengezet, terwijl 200.000 Chilenen het land ontvluchtten. Omdat het nieuwe project opgebouwd moest worden op het puin van het oude, kromp de economie met 15%, nam de werkloosheid toe met 20% en bereikte de inflatie een wereldrecord van 375%. Toen werd Friedman te hulp geroepen. Hij ging naar Santiago en werd er als een held ontvangen. Daar lanceerde hij voor het eerst zijn ‘shocktherapie’: ‘De breuk met het verleden was niet volledig genoeg geweest, de restanten van de nefaste staatsbemoeienissen waren nog niet voldoende | |
[pagina 109]
| |
opgeruimd. Er bestond geen andere mogelijkheid dan hard en meedogenloos voortgaan op de ingeslagen route. Dit was volgens Friedman “het enige medicijn. Er bestaat geen ander. Op langere termijn is er geen andere oplossing”’Ga naar eindnoot11 (blz 246). | |
De dans rond het gouden kalfIn Achterhuis' boek komt slechts één foto voor, die van het schilderij van Nicolas Poussin: De aanbidding van het gouden kalf (1634). ‘Het is een zwierig tafereel, iedereen feest en danst’ (blz 15). Dit schilderij werd in de serie ‘Archetype’ van de Volkskrant (18 september 2009) uitgekozen om de kredietkrisis te representeren. Wat is de reden tot dansen? Antwoord: ‘Dat het gouden kalf er is gekomen.’ Hoe is het er kunnen komen? ‘Omdat eindelijk het idee is doorgebroken dat “geld verdienen”, verre van een een schande of een ondeugd te zijn, een uitbundig te vieren talent is.’ Ik herinner me nog levendig de verbazing van mijn studenten, toen we, zo'n twintig jaar geleden, het boek bestudeerden van Franz Hinkelammert, een Costa Ricaanse bevrijdingstheoloog van Duitse origine en doctor in de economie, The Ideological Weapens of Death. A Theological Critique of Capitalism.Ga naar eindnoot12 Hierin beschreef Hinkelammert de sociale slachting die de Friedman-doctrine in het Chili van Pinochet had aangericht. In zijn analyse van Friedman merkte hij op dat ‘Friedman er blijkbaar moeite mee had aan te nemen dat iemand de zon zou kunnen bekijken of een bos of een park zou kunnen betreden zonder ervoor te moeten betalen.’Ga naar eindnoot13 Mijn studenten uit het Zuiden vonden die visie hallucinant. Toch is het precies dat wat Friedman beoogt: dat niets nog verkrijgbaar zou zijn zonder betaling. In zijn boek focust Achterhuis op het neoliberale waterbeleid. In 2000 heeft het tweede World Water Forum dat in den Haag werd gehouden ‘na felle discussie water als een handelsmerk gedefinieerd [...] “Bied het water te koop aan”, riepen de internationale organisaties in koor “en laat de markt de toekomst ervan bepalen”’ (blz. 255). Die maatregel heeft in de droge Andes al tot oorlogen geleid. De mensen willen er hun door dorpsgemeenschappen aangelegde irrigatiekanalen behouden en ze niet vervangen zien door een waterwinningsindustrie die hun hun eigen water in plastic verpakking te koop aanbiedt. Ook ontwikkelingshulp is recentelijk op neoliberale leest geschoeid. Nadat de tsunami in 2004 verschillende delen van de oostkust van Sri Lanka had verwoest, was de regering erin geslaagd internationale hulp aan te trekken. Hieraan zat wel een prijskaartje vast: ‘Onderdeel [van de hulpverlening] was de verwijdering van de vissers van de kust, de aanleg van grote havens voor industrieel uitgeruste vistrawlers en het aantrekken van privé-in- | |
[pagina 110]
| |
vesteringen voor het toerisme. Sri Lanka kon minstens Bali evenaren met twee miljoen toeristen per jaar, vertelde een Wereldbankofficial trots aan interviewers’ (blz. 251). Privatisering van het water volgde meteen. Tegen het eind van zijn boek voert Achterhuis nog eens Ayn Rand ten tonele om te laten aanvoelen welke invloed zij nog altijd heeft, niet alleen op de algemene economie, maar ook op twee cruciale domeinen, de gezondheidszorg en de bonussencultuur. In Atlas Shrugged vertelt ze hoe een befaamd chirurg zich bij de Atlantisgemeenschap komt voegen omdat hij er genoeg van heeft door ambtenaren te worden betutteld: ‘Ik wil niet dat zij alles te zeggen hebben over mijn werk, mijn keuze van patiënten en de hoogte van mijn inkomen’ (blz. 261). De arts moet zelf kunnen bepalen welke diensten hij aanbiedt en hoeveel hij ervoor vraagt. Gebeurt dit niet, dan komt, volgens de neoliberale logica, de kwaliteit in het gedrang. Dit is het punt dat Obama zoveel moeilijkheden bezorgd heeft bij het doorvoeren van hervormingen in de Medicare. Wat de bonussencultuur betreft, hiervan zijn er ook al aanzetten in Atlas Shrugged. Zo ‘klaagt Galt dat de topmensen het met een gewone materiële beloning moeten doen en geen “intellectuele bonus” van de grote massa krijgen [...] De oplossing ligt er kennelijk in dat ze voor hun grote verdiensten boven op hun betaling nog extra bonussen moeten ontvangen’ (blz. 277). Wie gedacht had dat de dans rond het gouden kalf zou stoppen met de kredietcrisis van 2008, onderschat de uitstraling van de neoliberale utopie. Ook als banken in moeilijkheden ervan afzien dividenden uit te keren aan hun aandeelhouders, laten ze toch niet na hun topmanagers hoge bonussen toe te kennen. Hoe hoger de bonussen, zo luidt de redenering, des te meer zullen die topmanagers zich inspannen om de crisis het hoofd te bieden. Dit had zo uit Ayn Rand kunnen komen. Maar er is meer. ‘Tijdens de kredietcrisis bleek telkens weer uit de gegevens van Amazon.com dat de verkoopcijfers van de utopie van Ayn Rand alleen maar omhoogschoten bij elke grote beslissing rond de banken’ (blz. 294). Het feest is blijkbaar niet te stuiten; men blijft dansen zolang de muziek het niet laat afweten. |
|