Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
1Sinds er een wiegje in de hoek van mijn woonkamer staat, kan ik de slaap niet meer vatten. Het geval is frivool versierd met satijnen stof en blinkende linten, maar het kijkt mij brutaal aan telkens wanneer ik er voorbij loop. Het verplicht mij onder ogen te zien wat ik altijd al heb geweten maar nog nooit heb uitgesproken: dat ik wel honderd wiegjes kan klaarzetten, maar dat ik jou nooit een thuis kan geven. Soms, als ik me voorstel hoe het zal zijn als jij er bent, raak ik in paniek. Ik verbeeld me dan de wereld die tegenwoordig zo snel draait, de wereldproblemen die steeds ingewikkelder worden, de grenzen die verschuiven en veranderen waardoor de verschillen voortdurend verschijnen en weer vervagen. En dan stel ik me jou voor: iemand die continu keuzes zal moeten maken, iemand die het altijd druk zal hebben en die zich steeds zal moeten haasten. Je zult soms genoeg hebben van alles. Je zult moe zijn en op zoek gaan naar een plek om even op adem te komen. Maar terwijl andere mensen naar huis gaan, zal jij geen thuis vinden. Jij zult rondzwerven als een klagende kat in de dakgoot die door het raam naar binnen gluurt naar de mensen rond het haardvuur. Ik hoor je al jammeren met je fijne stemmetje. Maar van mij kun je geen troost verwachten. Ik heb jou niets te bieden. Volgens de schrijfster Alice Walker is de belangrijkste vraag van de wereld: ‘Waarom huilt een kind?’ Ik zal op jouw tranen geen antwoord weten. | |
[pagina 20]
| |
2Het gemeentehuis zal wellicht de bestemming zijn van onze eerste reis. Het is onze burgerlijke plicht om de Belgische staat op de hoogte te brengen van jouw bestaan. En wij zullen deze plicht ter harte nemen. Voor wie het slecht met ons voor heeft, is er sowieso al genoeg aanleiding om ons van inciviek gedrag te verdenken. We moeten de problemen nu ook niet gaan opzoeken. Maar tussen haakjes gezegd en gezwegen: wij zouden jou liever verborgen houden voor de staatsinstellingen en hun natiegebonden etiketten, die nauwelijks de lading van jouw ervaring dekken. Toen je vader hoorde dat jij geen Spaans paspoort zal hoeven dragen, haalde hij een pakje Winston uit zijn binnenzak, scheurde de taxzegel van de wikkel en stak tevreden een sigaret op. Toen ik even later ‘España. 2,50 Euro’ tussen ons in op de kasseistenen zag liggen, besefte ik dat alledaagse details voor je vader opportuniteiten tot verzet zijn. In het gemeentehuis zal je vader dan ook liever zijn Belgische verblijfsvergunning dan zijn Spaanse paspoort tonen. Hij maakt zich liever kenbaar als tijdelijke gast verblijvend in België dan als rechtmatige onderdaan van het Spaanse koninkrijk, want voor hem betekenen Spaanse papieren eergevoel noch trots; hoogstens leveren ze een vertekend beeld op van zijn thuis, van zijn gevoelens, van hem zelf. Hijzelf spreekt over ‘de Baskische conditie’. ‘De term klinkt als een ziekte’, zeg ik. ‘Ik draag liever de naam van een ziekte dan het paspoort van de machthebbers,’ zegt hij. Dan schrikt hij van wat hij zojuist heeft gezegd en begint hij te schaterlachen. We zullen niet de enige mensen zijn aan het loket Burgerlijke Zaken. We zullen onze beurt afwachten en achteraan in de rij aansluiten. De wachtenden voor ons zullen Pieter Verstraete, Jan Vermeulen of Dirk Verstichele heten en ze zullen geboren zijn in Lier, Zottegem of Erps-Kwerps en ze zullen in hun handen de documenten dragen die deze persoonsgegevens ook officieel bevestigen. Terwijl Dirk Verstichele traag voortschuifelt in de rij, wordt hij een beetje melancholisch en hij denkt terug aan de vorige keer toen hij dit gemeentehuis betrad. Het was op zijn huwelijksdag - het lijkt nu zo lang geleden - toen hij na afloop van de kerkdienst het gebouw binnen schreed met zijn echtgenote, nu de moeder van zijn kind. En hij denkt aan de woorden die de burgemeester toen had uitgesproken. ‘Vaert wel ende levet scone’ had de burgemeester gezegd, de gevleugelde woorden van Hadewijch citerend. Dirk had heftig geknikt en kijkt nu waarheen het hem gebracht heeft, enkele jaren later. Deze keer keert Dirk terug naar het gemeentehuis om de naam van zijn nazaat te registreren, een naam als Mieke of Katrijn, Tijl of Damiaan, want oude Vlaamse namen zijn sinds kort terug in de mode. | |
[pagina 21]
| |
Zodra de ambtenaar van Burgerlijke Zaken Dirk Verstichele heeft uitgezwaaid - ze zijn allebei lid van boogschuttersclub Sint-Sebastiaan - zal het eindelijk onze beurt zijn. We zullen de ambtenaar aankijken door het nog warm bewasemde loketraam en je vader zal zeggen: ‘Wij komen de geboorte van ons kind aangeven.’ Dit is uiteraard voor de hand liggende informatie. En hoewel je vader voor deze gelegenheid zijn beste Nederlands gebruikt, zal de ambtenaar antwoorden: ‘Wat belieft er u?’ En je vader zal nogmaals zeggen: ‘Wij komen de geboorte van ons kind aangeven’, en ditmaal probeert hij nog beter te articuleren. Hij weet intussen dat het zijn plicht is om met staatsambtenaren goed Nederlands te spreken. De taalvrijheid is in Vlaanderen niet voor niets bevochten. De ambtenaar zal de Belgische verblijfsvergunning van je vader tussen duim en wijsvinger nemen en voor een poosje zal hij ernaar staren als naar een ansichtkaart van planeet Mercurius. Maar na enkele ogenblikken is de aangifte van jouw geboorte al gebeurd. En zo zal jij voortaan in het geboorteregister van het Koninkrijk België vermeld staan, vlak na Katrijn Verstraete, Tijl Vermeulen en Damiaan Verstichele. Met een naam die inslaat als een terroristische bomaanslag. En zolang de pen van de ambtenaar nog op het papier rust, en zolang de volgende mensen in de rij nog niet tot bij het loket genaderd zijn, zal jouw naam in het register de laatste zijn. Ik neem me voor om me vooral dit moment te herinneren. En hoe het voelt om voor even de moeder te zijn van de laatste burger van dit land. | |
3Soms zijn de mensen achterdochtig als je vader hen met zijn donkere ogen aankijkt. Ze zien in zijn pupillen een onpeilbare duisternis waar ze bang van worden. Maar als ze zijn Spaanse papieren zien worden ze gauw weer hartelijk. Sommige mensen beginnen dan enthousiast te praten over castagnetten, flamenco en hun vakantie aan de Costa Brava van vorige zomer. Spanje is hun favoriete vakantiebestemming, vertrouwen ze je vader toe. Het eten is er goedkoop, het weer is er goed en de mensen zijn er altijd goed gezind. Ja, Spanje is een land naar hun hart. En ze kijken opnieuw in de gitzwarte ogen van je vader en ze zien nu wat ze daarnet nog niet zagen: een ondoorgrondelijke wereld die nieuw en opwindend is. Zo anders is die wereld dat die hen de Vlaamse sleur even doet vergeten, wat een aangename ervaring is. Kwamen alle allochtonen maar uit Spanje, denken ze, dan zouden we de voordelen van de immigratie meteen gewaarworden. Wanneer de mensen de Spaanse papieren van je vader of jouw Belgische papieren zien, dan zullen ze een exotisch klinkende familie- | |
[pagina 22]
| |
naam lezen. Niemand zal zien dat het geen Spaanse, maar een Baskische naam is. Ze zullen ook niet weten dat deze Baskische naam niet in het Baskisch is gespeld - zoals je wel zou verwachten - maar in het Spaans. Ze zullen ook niet weten dat deze Baskische naam in het Spaans is gespeld omdat generaal Franco vond dat de Basken geen barbaars maar christelijk Spaans moesten spreken en schrijven. En de mensen zullen ook niet weten dat er toen opeens een groot gat zat waar vroeger het marktplein was in Gernika. Wanneer de mensen jouw Belgische papieren zien, zullen ze niet weten dat jouw naam de sporen draagt van een geschiedenis van bomaanvallen die bijlange na nog niet is afgelopen. De mensen zullen niet weten dat jouw naam ‘uit de bossen van Navarra’ betekent; en dat jouw naam verwijst naar je overgrootvader, wiens afkomst onbekend is gebleven en die te vondeling gelegd werd in de bossen van Navarra. En toch zullen ze zeggen: ‘Wat een interessante naam.’ Navarra is een streek die ze nog niet kennen en ze plannen alvast om er tijdens hun volgende vakantie in Spanje eens te passeren. En ook jij zult terugkeren, niet als toerist, noch als inwoner, maar als iemand met de kenmerken van zowel een toerist als een inwoner. En zo zullen wij op 25 december terugkeren voor het feest van Olentzero, de steenkoolman die afdaalt uit de Pyreneeën om brave kindjes cadeautjes te komen brengen. Op die dag zal jij verkleed zijn als herder of herderin met een schapenleren vestje en wollen kniekousjes aan en zal jij samen met de andere kindertjes de straat optrekken en Olentzero-liedjes zingen bij de mensen in ruil voor snoepgoed. En ondertussen zullen je vader en ik iets drinken op het dorpsplein, waar volksdans, tamboerijnmuziek, txistorra en veel te veel cider zal zijn. Vanuit onze ooghoeken zullen we aan de gevels van de huizen de spandoeken zien met hun slogans die nooit veranderen. Maar om de sfeer plezierig te houden, zullen we doen alsof de spandoeken er niet hangen. En omdat het feest is zullen we ons ook niets aantrekken van de stille optocht die traag aan ons voorbijtrekt, mensen die plakkaten dragen met foto's van gevangenen erop. En verder zullen we de agenten negeren die in de hoeken van het plein op wacht staan met hun gezichtsmaskers op en hun kogelvrije vesten aan. Op het feest van Olentzero willen wij immers dansen en zingen en lachen en veel te veel cider drinken. En terwijl wij feestvieren, zal er gebeuren wat er op elk dorpsfeest gebeurt. Zoals gewoonlijk zal de betoging voor onafhankelijkheid voorbijtrekken, hoewel deze, zoals gewoonlijk, illegaal werd verklaard. Vanuit het niets zullen de militaire agenten opdoemen en onder de betogers zal de zenuwachtigheid voelbaar worden want ook zij weten immers wat er, zoals gewoonlijk, gebeuren zal. En toch zullen ze verder lopen alsof ze van niets weten. Tenminste, tot de agenten beginnen te schieten met waterkanonnen en gummibalgeweren. | |
[pagina 23]
| |
Dan zullen de betogers uiteenstuiven in alle richtingen. Ze zullen zich verbergen onder de feestvierende mensen die zich concentreren op hun glas cider om de sfeer plezierig te houden. En wanneer de troepen hun gummiballen in de richting van de menigte op het plein beginnen af te schieten, dan zal het niet langer duidelijk zijn waar het volksfeest eindigt en waar de politiek begint. Terwijl de mensen alle richtingen uit rennen, zullen mijn ogen tussen de benen op zoek gaan naar wollen kniekousjes die mij bekend voorkomen. En je vader zal zeggen: ‘Dit is niets vergeleken met vroeger.’ Maar hij zal dit vaak herhalen en ten slotte zal de sfeer voorzeker bedorven zijn. Op feestelijke aangelegenheden als deze, zal je leren dat anderen jouw cultuur opvatten als een politieke daad. Iets wat voor jou zo vanzelfsprekend is als de komst van Olentzero uit de Pyreneeën, zullen anderen interpreteren als extremisme of radicaal gedrag. En zo zal jij, telkens wanneer jij het nevenschikkende voegwoord ‘eta’ gebruikt, moeten ontkrachten dat je banden hebt met een gewelddadige afscheidingsbeweging. Er zijn mensen die hun cultuur als evident ervaren, maar dit is enkel het voorrecht van wie ergens thuis kan komen. Je vader, die geen grens in Europa kan oversteken zonder te worden tegengehouden door de douane, hoort niet bij dit soort mensen. Je grootvader ook niet, die bij het verlaten van de haven met zijn vissersboot door de Guardia Civil bewaakt wordt om te kijken of hij wel vaart onder de Spaanse vlag. Ook de weervrouw op televisie niet, met haar meteorologische kaarten die sinds kort zijn uitvergroot tot de hele Spaanse natie. En zelfs de directieleden van Egunkaria behoren niet tot dit soort mensen. Zij schreven het enige dagblad in het Baskisch en schreven dit plots niet meer omdat ze gevangengenomen werden op verdenking van terrorisme. Voor mensen als zij is de tragiek van de thuisloosheid een lot dat verbondenheid schept en troost schenkt. Want na de commotie zal ook op het dorpsplein het feest opnieuw van start gaan. De dansers zullen weer in de kring gaan staan, de tamboerijn- en de fluitspelers zullen weer op het podium klimmen en in de cafés zal uit de eikenhouten vaten opnieuw te veel cider worden getapt. En dan zal een oude man met een zwarte baret en een accordeon voor de microfoon gaan staan. Hij begint zachtjes te zingen: Hegoak ebaki banizkio
neria izango zen
ez zuen aldegingo
bainan honela,
| |
[pagina 24]
| |
ez zen gehiago txoria izango
eta nik... txoria nuen maite.
De vogel, die een vogel is,
als ik zijn vleugels zou knippen
dan zou ik hem bezitten,
dan zou hij niet meer kunnen vluchten
maar dan zou de vogel geen vogel meer zijn
en ik... ik hou van de vogel.
Alle feestvierders op het dorpsplein zullen uitgelaten met hem meezingen. Want het lied van de oude volkszanger doet hen denken aan iets onbestemds als een thuis dat niet mag zijn maar waarnaar ze het verlangen delen. En ze voelen de wroeging aan hun feestvreugde knagen. Omdat daar het échte feest gevierd wordt, omdat daar gebeurt waar hier maar een flauwe afspiegeling van bezig is. Het doet zeer om nu niet daar te kunnen zijn. De hunkering naar ginds is intens en gefrustreerd tegelijk. Coïtus interruptus. Access denied. En toch zullen de feestvierders op het dorpsplein zich opgelucht voelen onder lotgenoten, ongelukkigen zoals zij, die nu niet ginds kunnen zijn. Hun euforisch gezang is een extase waarbij de spijt de blijheid intenser doet blinken. ‘Eta nik...txoria nuen maite.’ / ‘En ik, ik hou van de vogel.’ Samen willen zijn in een thuis dat niet mag zijn, het is de bitterzoete heimwee die de feestvierders aan elkaar vastplakt als Pattex Power Pen secondenlijm. | |
4Ik denk dat jij een vervelend betwetertje zult zijn. Een kind dat het altijd beter zal denken te weten en de dingen ingewikkelder maakt dan ze zijn. Je zult niet braafjes spelen met je nieuwe View-Master van Fisher-Price. Jouw gezichtje zal even achter het toestel verdwijnen en je vinger zal ongeduldig het ene na het andere plaatje wegklikken. De avonturen van Peter Pan. Pocahontas. Mickey Mouse. De filmpjes kunnen jou niet lang boeien. Olentzero bracht het speelgoed nochtans speciaal voor jou mee uit de Pyreneeën. Maar op een dag zullen we merken dat je het stereoscopische zicht van je nieuwe View-Master hebt bestudeerd; dat je de dingen altijd waarneemt vanuit minstens twee gezichtspunten. Jouw linkeroog ziet een beeld, jouw rechteroog ziet een ander beeld, en je vertaalt de twee beelden naar driedimensionale plaatjes. Zo zal je vader jou een liedje leren | |
[pagina 25]
| |
dat hij nog kent uit zijn kindertijd. Het gaat als volgt: ‘Ik spreek Baskisch, waarom jij niet?’ En hoewel dit in het liedje een retorische vraag is, zal jij antwoord geven. Jij zult zeggen: ‘Hier spreekt iedereen Nederlands in plaats van Baskisch. De taalvrijheid is in Vlaanderen niet voor niets bevochten.’ En als het liedje uit is, zal ook jij weer Nederlands spreken. Maar ook Nederlandse woorden zullen voor jou rammelen van de bijklanken. Er zijn mensen die voortdurend ‘weetjewel’ zeggen, of ‘ofzo’. Ik kan me voorstellen dat jij een speciale voorliefde zal ontwikkelen voor een woord als ‘bizar.’ Te pas en te onpas zal jij aankondigen: ‘Dit is bizar’ en vervolgens in je vuistje lachen. Want terwijl de mensen denken dat jij vreemd vindt wat zij doodnormaal achten, zal jij denken aan het woord ‘baard’ in het Baskisch. En omdat situaties en personen op jou overkomen als een Baskische baard, zullen ze voor jou zeker bizar zijn. Wie weet zul jij ‘Zelzate’ potsierlijk uitspreken met de klemtonen op de eerste en de laatste lettergreep. Op een dag zal je aankondigen dat je in Zelzate wil gaan wonen. ‘Het moet nu niet nog gekker worden’, zal ik je streng toespreken, maar je zult me al niet meer horen want jouw gedachten zijn intussen al naar elders afgedwaald. Later op school zal ook de meester zijn handen vol hebben aan de wijsneus die je bent. Tijdens de geschiedenisles zal hij Commentarii de Bello Gallico van Julius Caesar citeren en zal hij een poosje blijven stilstaan bij een passage over de dappere voorvaderen. Het is pedagogisch verantwoord om kinderen historische wortels te geven van waaruit een trots zelfbewustzijn kan groeien. Maar voor jou zullen die wortels enkel twijfel zaaien. Want jij zal denken aan die vondeling die werd achtergelaten in het onherbergzame struikgewas in een bos ergens ver van Gallia Belgica vandaan. Terwijl de andere kinderen aan de lippen van de meester hangen, zal jij plots je vinger opsteken en je hardop afvragen: ‘Ben ik dan geen Belg misschien?’ En de meester zal even uit het lood geslagen zijn, want hier had hij zelf nog niet over nagedacht. Wanneer de meester zal vertellen over de Tweede Wereldoorlog, over Hitler, en de Duitse bezetting, zal jij zijn relaas aanvullen met andere namen en gebeurtenissen. Want jij zal denken aan de Burgeroorlog, aan Franco en aan de Spaanse bezetting. Want voor jou zal de geschiedenis altijd minstens twee keer gebeurd zijn; een keer hier en een keer ginds. En net wanneer de meester zal denken dat hij nu wel een goed overzicht heeft gegeven van de historische ontwikkelingen die zich gelijktijdig in verschillende landen voltrokken, zal er alweer een vingertje de lucht in gaan. Jij bent het opnieuw, die de meester vraagt waarom hij het niet heeft gehad over mensen met een geschiedenis die verspreid ligt over verschillende landen tegelijkertijd. En je zult denken aan Ignatius van Loyola, een van jouw meest illustere voorgangers uit het Baskenland in België. En je zult ook denken aan voorgangers die intussen al | |
[pagina 26]
| |
zijn vergeten. Aan de oorlogskinderen die inscheepten in de haven van Bilbao in 1937, die van de kade werden uitgewuifd door hun ouders en werden ontvangen door hun pleegouders in Antwerpen, Gent en Mechelen. Je zult denken aan die tante uit Donosti, die alleen maar Frans met je wil praten omdat het haar herinnert aan de jaren zestig, toen ze werkte als dienster bij een advocaat in Brussel. En jij zal niet de enige zijn die terugdenkt aan de mensen die de meester was vergeten. Er zullen kinderen zijn die vertellen over hun grootvaders uit Turkije en Marokko die werkten als mijnwerkers in Marcinelle en Houthalen. Er zullen kinderen zijn die vertellen over Italiaanse ijsventers in Gent of Japanse studenten in Leuven. En ook Mieke Verstraete, die zo gefascineerd zit te luisteren naar wat Julius Caesar over de glorieuze strijd van de Belgen schreef, zal zich nu herinneren wat ze bijna was vergeten: Dat haar overgrootvader een Amerikaanse soldaat was die hier na de Tweede Wereldoorlog was gebleven. En ook Katrijn Vermeulen daagt het dat ook zij geen rasechte erfgenaam van de dappersten der Galliërs is. Op een van de pagina's uit haar familiekroniek staat geschreven dat er in Congo betrekkingen zijn geweest tussen een van haar voorvaderen en zijn ménagère. En ook Damiaan Verstichele twijfelt nu aan de standvastigheid van zijn roots. Want aan moeders zijde komt hij uit een Italiaanse immigrantenfamilie en heeft hij sinds kort ook geen tante in Marokko? Enkele ogenblikken later zullen alle kinderen van de klas hun hybride familiegeschiedenissen aan het vertellen zijn. Ze zullen opgewonden door elkaar praten en op de banken en stoelen klimmen en in de gordijnen hangen omdat ze blij zijn dat ook zij eindelijk hun verhaal kunnen doen. En voor wie goed kijkt, zal in de kakofonie een nieuwe geschiedenis in de maak zijn; niet de geschiedenis van het Belgische volk, maar de geschiedenis van een land als een ontmoetingsplaats waar mensen van verschillende afkomst elkaar kruisen. De meester zal vaststellen dat de verloedering van de jeugd van tegenwoordig een feit is; vooral over de aanpassingsproblemen van allochtone kinderen zal hij niet te spreken zijn. In een poging om de kinderen tot rust te brengen, zal de meester zijn leerboek over de Belgische geschiedenis dicht slaan en de les aardrijkskunde aankondigen. Maar ook hij is nu minder zeker dan voorheen over de geografische weetjes die hij de kinderen wilde leren. De meester kon uiteraard een theoretische uiteenzetting geven over de bodemkundige bestanddelen van de vruchtbare Scheldepolders - zand, veen en klei - maar hij vraagt zich plots af of het niet eerder is aangewezen om de kinderen te vertellen over zijn laatste expeditie naar het gebied. Bij elke stap die de meester zette, verdwenen zijn benen in de kleibodem en trapte hij in de luchtledige, modderige massa. Steeds dieper | |
[pagina 27]
| |
zonken zijn laarzen. Toen hij dreigde er volledig in weg te zinken, sloeg de paniek hem om het hart. De meester vreesde dat hij kopje onder zou gaan in de slikgrond die hem opslokte. Hij was bang dat hij zou afdalen in de bodemloze diepte van de drassige poldergrond voor de rest van zijn dagen. In zijn leerboek staat geschreven dat de Scheldepolders bestaan uit grond die nog niet lang geleden op het zeewater gewonnen is. Het wordt de meester opeens duidelijk wat de leerstof precies betekent: hij is de vaste grond onder zijn voeten aan het verliezen. De meester rilt wanneer hij terugdenkt aan zijn angstaanjagende avontuur en besluit uit pedagogische overwegingen te zwijgen over wat hem is overkomen. In plaats daarvan schetst hij een portret van een wielrenner die met verbeten trekken om de mond tijdens hevig stormweer het vlakke land trotseert. Vervolgens legt hij in detail uit aan de kinderen hoe de uitzonderlijke bodemkundige kwaliteiten van onze vruchtbare polders rechtstreeks hebben bijgedragen tot de eer en glorie van de dappere Flandriens. En terwijl de meester aan het vertellen is, zul jij dromen dat je aan de stille waterkant van de Scheldepolders zit. Je ziet hoe de Schelde uit Frankrijk naar je toe stroomt en hoe het water voorbij kabbelt in de richting van de Noordzee. Je volgt het Scheldewater tot voorbij de Noordzee. Met je gedachten scheer je over het stromende water als een meeuw die terugkeert naar de haven. En wanneer de Schelde uiteindelijk de Golf van Biskaje heeft bereikt, zal het verschil tussen tussen hier en daar volledig vertroebeld zijn. Dan zal jij onderweg zijn als een vogel waarvan de vleugels niet zijn afgeknipt. | |
5Het is koud buiten en de mensen schuilen in hun huizen. In mijn woonkamer staat een wieg die overdadig bekleed is met fijne borduursels en delicate stoffen. Toch dekt de wieg de leegte niet toe die mij aanstaart en najaagt en die mij wakker houdt als een onbehaaglijke vraag waarop ik het antwoord niet weet. Jij zal mijn verhaaltjes voor het slapengaan niet aannemen als waarheden. Slappe pogingen om jou in slaap te wiegen zul je meteen doorzien. Jouw onrust zal niet te sussen zijn. Ik hoor je al jammeren met je fijne stemmetje. Maar van mij kan je geen troost verwachten. Ik heb jou niets te bieden. Ik heb alleen een liedje dat ik voor jou zal zingen. Van Carolientje heeft een bootje. En daarmee kan ze overal komen. In de mooiste van haar dromen, Carolientje. |
|