| |
| |
| |
Forum
Reacties op seksueel misbruik in katholiek Nederland
Een momentopname
1
Eind februari 2010 verschenen de eerste meldingen in Nederlandse media over seksueel misbruik van minderjarigen door priesters en religieuzen in de Nederlandse Kerkprovincie. De onderzoeksjournalist Joep Dohmen was degene die de knuppel in het hoenderhok wierp met een onthutsend artikel in NRC Handelsblad, waarin hij sindsdien met enige regelmaat verslag deed van zijn bevindingen. Op de website van dit dagblad werd bijgehouden waar en wanneer dit misbruik plaatsvond, en tot welke ordes, congregaties of bisdommen de aangeklaagden behoorden. Samen met de Wereldomroep verzamelde Dohmen 423 getuigenissen uit de binnengekomen 700 reacties.
Op 9 maart besloten de Nederlandse Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) tot een onafhankelijk onderzoek naar de feiten en omstandigheden van seksueel misbruik van de minderjarigen die werden toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van instellingen en parochies binnen de Kerkprovincie. Beide organisaties vroegen gezamenlijk Willem Joost (Wim) Deetman (geboren 1945) om advies. Deze protestantse CDA-politicus kent een grote staat van dienst: hij was staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen (1978-1981), minister van Onderwijs en Wetenschappen (1982-1989), voorzitter van de Tweede Kamer (1989-1996), burgemeester van Den Haag (1996-2008), en sinds 2008 lid van de Raad van State. Op 7 mei bracht hij het advies uit om een onafhankelijke commissie een wetenschappelijk onderzoek te laten instellen naar het seksuele misbruik. Dit advies werd
| |
| |
vier dagen later onverkort aangenomen door de Bisschoppenconferentie en de KNR. Eind augustus begon de samengestelde Commissie Deetman haar werkzaamheden. Besloten werd een wetenschappelijk en multidisciplinair onderzoek in te stellen, en niet een strafrechtelijk onderzoek dat gericht zou zijn op civielrechtelijke aansprakelijkheden. Verwacht werd dat bisdommen, orden en congregaties bereid zouden zijn om met de slachtoffers in gesprek te gaan en om eigen onderzoek tot stand te brengen.
De doelstelling van het onderzoek was meervoudig:
1. | Het geven van een onderbouwde schatting van het vóórkomen, d.w.z. de aard, omvang en consequenties van seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Nederlandse Kerkprovincie. |
2. | Het geven van een verklaring voor het vóórkomen en voortduren van seksueel misbruik in de Nederlandse Kerkprovincie. |
3. | Het geven van een beoordeling van de manier waarop de Kerkprovincie in het verleden met kennis of vermoedens over seksueel misbruik is omgegaan. |
4. | Het beoordelen van de wijze waarop de door of namens de Kerkprovincie georganiseerde hulpverlening aan slachtoffers is uitgevoerd. |
5. | Het doen van aanbevelingen om de kans op seksueel misbruik in de toekomst te beperken. |
Tevens werd aangegeven op welke manier het onderzoek afgebakend zou worden. Het zou zich richten op seksueel misbruik van minderjarigen in de periode 1945-2010 binnen de Nederlandse Kerkprovincie. Daarnaast werden de domeinen van het onderzoek gepreciseerd: scholen en andere instellingen van religieuze instituten gericht op onderwijs en vorming en/ of gericht op jeugd- en jongerenwerk; kleinseminaries van religieuze instituten; bisschoppelijke kleinseminaries en colleges; parochies en daaraan gekoppeld jeugd- en jongerenwerk; instellingen voor de opvang van specifieke doelgroepen.
Het archiefonderzoek dient ertoe om de binnengekomen gegevens en meldingen te toetsen. Bij de Commissie Deetman zijn 1000 meldingen rechtstreeks binnengekomen, naast 1700 via het katholieke klachtenbureau Hulp en Recht. Ook zal de Commissie kennis nemen van de gegevens die zijn verwerkt in het recente boek van Joep Dohmen, Vrome zondaars. Misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, waarin hij oorzaken en structuren, acht verhalen, en verdere getuigenissen, reacties en bevindingen heeft opgenomen. Tijdens een druk bezochte discussieavond te Nijmegen op 12 oktober kruiste Dohmen de degens met hoogleraren Peter Nissen (Nijmegen) en Erik Borgman (Tilburg), over de methodiek van het onderzoek, de verschillende mogelijkheden voor journalisten en wetenschappers, en de nalatigheid van bisschoppen en oversten.
Daarnaast zullen via archiefonderzoek aanvullende gegevens verzameld worden, zoals dossiers met betrekking tot seksueel misbruik die bij kerkelijke en religieuze bestuurders in Nederland en elders berusten. Deze gegevens zijn nodig voor de analyse en beschrijving van de historische context, de verantwoordelijkheidsrelaties en het toezicht. Bij dit archief- | |
| |
onderzoek wordt vertrouwelijkheid gewaarborgd. In het eindrapport, dat eind 2011 zal verschijnen, wordt een geanonimiseerde rapportage gedaan over gevallen van seksueel misbruik.
| |
2
Op 29 september organiseerde de Commissie Deetman in Den Haag een bijeenkomst voor besturen en archivarissen van orden en congregaties alsook voor vicarissen-generaal en archivarissen van de bisdommen, die in groten getale waren gekomen. Als archivaris van de jezuïeten nam ik daaraan deel, en gaf er op verzoek van voorzitter Bert Kreemers een reactie op de plannen betreffende het archiefonderzoek. Na vooroverleg met mijn collega-archivarissen van de Vlaamse en Waalse jezuïeten en met de directie van Het Katholiek Documentatiecentrum in Leuven bracht ik als grootste punt van zorg de ‘ongelimiteerde toegang’ tot de archieven naar voren, die de Commissie Deetman voor ogen heeft. Hoe staat die wens in verhouding tot de Nederlandse wetgeving ten aanzien van archieven? Bestaat er geen gevaar van ‘bijvangst’, als de onderzoekers vertrouwelijke stukken in handen krijgen, die niets met seksueel misbruik te maken hebben? Over deze twee kwesties werd uitvoerig van gedachten gewisseld, waarbij het onderscheid tussen geheimhouding en vertrouwelijkheid werd aangeduid. Bij persoonlijk onderzoek naar gegevens omtrent de aangeklaagden ben ik nauwelijks relevante stukken tegengekomen. Vermoedelijk zijn belastende papieren, voor zover die er al waren, in het verleden vernietigd, voordat de persoonsdossiers van de betreffende personen aan het archief werden overgedragen. Broer Huitema, algemeen overste van de fraters van Tilburg, had iets dergelijks geconstateerd.
Daarnaast plaatste ik nog enkele opmerkingen. De eerste betreft de berichtgeving in de media. Toen eind februari de eerste berichten omtrent seksueel misbruik in de publieke aandacht werden gebracht, ontstond een hype, die leidde tot sensationele en in-sinuerende berichtgeving. Journalisten van de gedrukte pers, radio en televisie zorgden in nogal wat gevallen voor ondeskundige, slordige en soms aan het kwaadaardige grenzende berichtgeving. Juist in kwesties van seksueel misbruik is het van belang om zorgvuldig met klachten om te gaan. Mijn tweede opmerking betrof het optreden van letselschadeadvocaten: wat adviseert de Commissie Deetman in dezen aan orden, congregaties en bisdommen?
| |
3
Ten slotte maakte ik op de bijeenkomst in Den Haag melding van de workshop ter voorkoming van seksueel misbruik die ik eind september heb meegemaakt in het noviciaat van de West-Europese jezuïeten (Engeland, Ierland, Nederland, Vlaanderen) te Birmingham, onder leiding van de Engelse jezuïet Michael Smith. Hij geeft aan jezuïeten in opleiding trainingen onder de titel Safeguarding (Beveiliging), ten eerste om kwetsbare mensen te beschermen, ten tweede om
| |
| |
degenen die met zulke mensen werken te beschermen tegen onterechte verdachtmaking, en ten derde om ervoor te zorgen dat waardevolle activiteiten voor jonge en andere kwetsbare mensen voortgang kunnen vinden. Hij onderscheidt vier hoofdsoorten van misbruik van kinderen en jonge mensen: fysiek (elke vorm van geweld of pijn toedienen), psychologisch (kwetsen of schade toebrengen door middel van belediging, kritiek, bespotting, of welke niet-fysieke manier dan ook), seksueel (elke seksuele daad waarbij jonge mensen zijn betrokken, kinderporno incluis), en verwaarlozing (het achterwege laten van verzorging, voedsel en zorg).
Hoofdthema's in Safeguarding zijn de volgende vier:
1. | Grenzen, betreffende het juiste gedrag van de ‘staf’; deze zijn ontworpen om alarm te slaan voordat crimineel gedrag feitelijk plaatsvindt. |
2. | Grooming, de dader treft voorbereidingen voor misbruik: beïnvloeding van het slachtoffer (het slachtoffer wordt erop voorbereid om mee te doen en er over te zwijgen), van de collega's (hen geruststellen opdat zij geen aandacht schenken aan riskant gedrag), van de situatie (keuze van werkplek en werksoort, dingen ‘regelen’). |
3. | Protocollen en codes voor de praktijk dienen opgesteld te worden, zodat iedereen weet waaraan hij/zij zich te houden heeft. |
4. | Klokkenluiden: zorgen doorgeven aan gezaghebbende instanties en personen. |
In Engeland en Wales heeft elk bisdom een Safeguarding commissie, waarvan een Safeguarding coördinator lid is. Iedere werkomgeving (parochie, school, jeugdclub enz.) heeft een Safeguarding contactpersoon. Tijdens de workshop werd een aantal casussen voorgelegd, aan de hand waarvan ieder zijn oordeel kon vormen over wat er gaande was, en welke actie gewenst was. Een dergelijke Safeguarding commissie bestaat in Nederland niet, en Dohmen komt in zijn boek niet met aanbevelingen voor een preventiesysteem. Dit Engelse model zou gezien zijn eenvoud op korte termijn met vrucht in Nederland ingevoerd kunnen worden.
□ Paul Begheyn
| |
| |
| |
Radeloos, reddeloos, redeloos
Als een jaar ten einde loopt - het weer wordt guur, de dagen korten, mensen verschansen zich in hun huizen - maken we ons ook gewillig op voor het ritueel dat het cliché bij uitstek is van de kalender. We poken het haardvuur op, draaien het licht laag, omhullen ons met gepaste muziek en geven ons over aan jaaroverzichten. Alsof een jaar iets is, ja, iets is van vitaal belang, laten we nadenkend het verloop ervan enige malen en vanuit verschillende invalshoeken de revue passeren. We zetten onze herinneringen zo helder mogelijk in het gelid en proberen de rekening op te maken: wat heeft het gebracht, wat is winst en wat verlies, wat is, verlopen zoals het verlopen is, veelbelovend. Wat uitzichtloos?
In de Lage Landen zul je dan onvermijdelijk ook moeten verwijlen bij wat het jaar 2010 in twee zo'n beetje gelijke delen verdeelt: op de drempel van een matige zomer zijn er in beide koninkrijken verkiezingen geweest. Met alle vooruitgeworpen schaduwen en naijlende naweeën van dien. Verkiezingen worden gehouden om een solide uitgangspunt te hebben bij de vorming van een nieuwe regering. Ooit werden staten bestuurd door vorsten maar tegenwoordig hebben ze regeringen. Die zijn, hetzij na een vaste termijn, hetzij na een politiek bedrijfsongevalletje, aan vernieuwing toe. Om te kunnen functioneren dient zo'n regering over voldoende steun in het parlement te beschikken, want daarmee moet vruchtbaar samen te werken zijn. Immers, de regering regeert niet zomaar op haar eentje - ze wordt gecontroleerd en gesanctioneerd door het parlement. Enkel in samenwerking van de twee kan een moderne staat bestuurd worden. Regering en parlement zijn op elkaar aangewezen.
‘Voldoende steun’ is nogal rekbaar. Het kan de bandbreedte hebben van een verpletterende meerderheid, waarmee per decreet te regeren is, tot een archipel van gedoogsteuntjes, waarmee dat enkel hink-stap-springend mogelijk is, tenminste als je die wat hybride acrobatiekoefening vol- | |
| |
doende beheerst. Mede daarom die verkiezingen; altijd is er de hoop, dat als de partijprogramma's over wat men wil gaan realiseren maar overtuigend genoeg aan het electoraat worden gepresenteerd, dat voor gunstige machtsverhoudingen zal zorgen. Dat men zelf een beslissende rol kan gaan spelen in een regering, die op voldoende steun kan rekenen in het parlement.
Ik sluit niet uit, dat tegen de tijd dat u deze column te lezen krijgt, die nieuwe regeringen er in onze landen zullen zitten. Op het moment dat ik schrijf is dat nog toekomstmuziek. Zoals tussen droom en daad zitten ook tussen het schrijven van een tekst en het verschijnen ervan - zoals tussen het onderhandelen over een nieuwe regering en het aantreden daarvan - wetten in de weg en praktische bezwaren. En die kosten tijd, veel tijd, alsook veel bloed, zweet en tranen. En zowel over regeringen als over columns over hun totstandkoming, vallen vooruitgeworpen schaduwen en naijlende naweeën.
De vooruitgeworpen schaduwen waren dit keer onmiskenbare tekenen aan de wand, waaraan een auspex of augur uit de oudheid zijn vingers zou hebben afgelikt. In het noorden was het een regeringscrisis over, naar vrij snel bleek, een alleszins hanteerbaar probleem. Maar om partijpolitieke redenen werd het niet gehanteerd. De kiezers moesten maar scheidsrechteren. Dat was de goden verzoeken. Het conflict tussen de twee regerings-fracties was een doorzichtig mengsel van officiële lezing en hardnekkige insinuaties. Het kwam er op neer: ze zijn elkaar zo beu als koude pap. Hoe moet je daar als electoraat over scheidsrechteren? Maar er kwamen verkiezingen. De kieren tussen voorgrond en achtergrond hadden alert moeten maken op de lijken die uit de kast konden komen. De zittende regeringspartijen zouden, wat ook de uitslag zou worden, met elkaar geen coalitie kunnen vormen. Maar zou die uitslag wel de wisseling van de wacht in het midden mogelijk maken, die in het noorden in dit soort situaties beproefd recept is: van centrum-links naar centrum-rechts?
In het zuiden ziekte al enige tijd een zweer, opgelopen in een taalstrijd. Die is sinds mensenheugenis decor en concentratiepunt, katalysator en sfeermaker van alle politiek in België. Het pijnpunt heet: de kieskring BHV (Brussel, Halle, Vilvoorde). De splitsing ervan was steeds explicieter gekoppeld aan een nieuwe inbedding van de gelden voor en van de staat. Daarover waren al de nodige politici gestruikeld. De kwestie legde op de verkiezingen de druk van een beslissend moment, van wat geen uitstel meer duldde en waarover ook geen uitstel meer geduld zou worden. Het gaf aan de politieke verhoudingen een extra toets van radicaliteit, zelfs verbetenheid.
In elk geval werd in beide landen, waarin men er geleidelijk aan gewend was geraakt de staat vooral te gaan zien als wensput voor allerindividueelste varianten op allerindividueelste dromen, het electoraat geconfronteerd met een verdeeld, zo niet gepolariseerd politiek kader.
| |
| |
Kort en goed: het gesternte waaronder de verkiezingen in het begin van de toen nog veelbelovende zomer plaats vonden, beloofde niet zoveel goeds. Het electoraat stond ook beslist niet te trappelen van ongeduld om naar de stembus te gaan. De verkiezingen zelf verliepen, zoals gebruikelijk in de Lage Landen, keurig en correct. Maar de uitslag kwam als een donderslag bij heldere hemel, ondanks wekelijkse prognoses gebaseerd op heus marktonderzoek, die als dag-koersen waren afgedaan. Hier begint de metafoor te hinken. Velen hadden het onheilspellende gerommel in de hemel wel degelijk horen aankomen. Met name journalisten en commentatoren, trendwatchers en marketeers. (Ik kom op hun rol terug.) Maar waarom in de vloedgolf van retoriek hun geluid serieuzer nemen dan dat van willekeurig wie? De uitslag werd in de commentaren alom gekarakteriseerd als verwarrend, onmogelijk, zelfs diabolisch. Ik was daar wat verbaasd over; ik vond haar niet eens verrassend. Ik heb geen talent voor orakelen maar alle verschuivingen had ik wel zien aankomen. Vooral wat in Nederland de ‘ruk naar rechts’ werd genoemd. Links was toch niet voor niets op zoek gegaan naar een vaderfiguur als lijsttrekker? Haar ideologisch krediet was op aan het raken. Het was natuurlijk even slikken toen de list niet bleek te werken. Maar iedereen kan toch voorspellen dat, als je het ongenoegen van de kiezers over de politiek zich als een olievlek ziet uitbreiden, de dominante kleuren van de politiek de dans niet zullen ontspringen. Je kunt dat als politieke kaste, met name als politiek kader van die kleur, trachten te bezweren met ‘horror stories’ over populisme en racisme. Maar het electoraat kent zichzelf te goed om zich zomaar zwaar overdreven, zo niet gefingeerde kwalificaties op te laten plakken.
Verschillende commentaren benadrukken, dat de klassieke as rechts-links aan belang aan het inboeten is. Maar onmiskenbaar tekende zich op die as een ruk naar rechts af; zo vanzelfsprekend, zo automatisch als we ooit linksig waren, zo zijn we nu in den brede het kompas aan het bijstellen. De al langer ingezette verschuiving van het centrum naar de flanken kreeg haar beslag in een aderlating van het centrum, die de reputatie ervan als stabiliserende factor numeriek uitholt. In die flanken, verkaveld op de ideologische tegenstelling tussen rechts en links, braken ook de factoren populisme, xenofobie en reserves met betrekking tot de islam, als beslissende kleuren door. Een lang gekoesterde consensus over de constituerende basiskenmerken van de democratische nationale staat, als sluitsteen van een hiërarchie van lagere verbanden en overheden, werd steeds indringender overstemd door concentratie op regionale en lokale, zelfs particuliere zaken. De nationale staat werd steeds vaker en indringender als misbaar en voor iets anders - wat dan ook - in te ruilen afgeschilderd. Het perspectief op algemeen belang lijkt te eroderen. Al die verschuivingen werden verpersoonlijkt door een leger aan nieuwe gezichten; over de competentie van de dragers daarvan bleef het vooralsnog gissen. De hoofdrollen werden goed- | |
| |
deels nog wel gespeeld door bekende namen, zij het soms hoorbaar gesouffleerd door al-bijna-vergetenen, in Nederland oneerbiedig betiteld als mastodonten.
Onder de constitutionele aanvoering van de respectieve staatshoofden werden in beide koninkrijken de coalitiebesprekingen op gang gebracht. Die zijn nooit een fluitje van een cent geweest. Maar deze keer werd het een gaan en komen van adviseurs, pre-informateurs, formateurs en postformateurs, met een cascade van mogelijke combinaties, wenselijke configuraties en ondenkbare constructies, onder een lawine van opties en suggesties, harde en zachte eisen, wenselijkheden en garanties. Dat alles omgeven met een donkere wolk van journalisten en cameramensen, interviewers en commentatoren.
Boven dat chaotische panopticum torende één zaak uit, waarin de koe bij de horens moest worden gepakt en knopen doorgehakt: sanering van de staatsfinanciën. Indien nodig door herziening van de structuur en diensten van de staat en nieuwe structuren in de verhouding van staat, markt en maatschappij. Na de wereldwijde financiële en economische crisis moest sanering van de staatsfinanciën lucht scheppen voor economisch herstel. Deze centrale doelstelling kon rekenen, schat ik in, op brede steun in de bevolking. Maar ze ging heel snel fungeren als een kapstok voor allerhande wensen en eisen van de verschillende onderhandelaars. Wat als centrale doelstelling overzicht en orde had kunnen scheppen vergrootte feitelijk de spraakverwarring en fixeerde die in chaos.
In noord en zuid verliepen de coalitiebesprekingen onconventioneel, verwarrend, chaotisch. En duurden ze lang, erg lang. In Nederland hebben ze ondertussen een regering opgeleverd met minimale gegarandeerde steun in het parlement maar met ook weer niet al te sombere vooruitzichten op de regeerbaarheid van de staat. In België is men op het moment dat ik dit schrijf zo ver nog niet. Maar ongetwijfeld zal men ook daar in staat zijn er een mouw aan te breien. Staten willen nu eenmaal geregeerd worden en politici staan te trappelen om aan die behoefte tegemoet te komen.
Met dat al is het alweer enige tijd geleden dat dit alles is geschied. Het jaar loopt weer op zijn einde, we zijn ons al weer aan het instellen op de feestdagen waarmee we het gaan afsluiten en we bereiden de rituelen voor die de toon zetten als we de rekening er over opmaken. Voor dit stukje houdt dat in dat ik nog drie kanttekeningen bij het gebeuren wil maken. Zij hebben in elk geval betrekking op de Nederlandse situatie; of ze ook en in dezelfde mate opgaan voor de Belgische durf ik niet te zeggen.
De eerste betreft de stevigheid van de nu fungerende regeringen. Houdt de wijze waarop ze tot stand zijn gekomen automatisch in, dat ze weinig solide en stabiel zijn en we nu al weten dat we naar nieuwe verkiezingen toe aan het sukkelen zijn? De voortekenen wijzen daar wel op, maar, ik weet niet waarom, ik denk dat ze bedriegen. Het zou allemaal wel eens degelijker kunnen uitpakken dan wat
| |
| |
de kaders en structuren doen verwachten. Er is immers in de loop van de afgelopen maanden een echte ‘sense of urgency’ aan het licht gekomen. Bovendien, de betrokkenen weten dat er geen alternatieven zijn. De wagens kraken. Maar het besef dat we het er mee moeten doen doet ons - vermetel? - vertrouwen in de spreekwoordelijke wijsheid, dat die het langste lopen.
De tweede betreft een bijna folkloristisch trekje dat in Nederland het proces even heeft gedomineerd: de gewe-tensbezwaren. Het siert politici dat zij bij gelegenheid, bijvoorbeeld geconfronteerd met de dreiging van ernstige inbreuken op democratie en verdraagzaamheid, durven laten weten een geweten te hebben en zich daarop expliciet te beroepen. Vervelend, zo niet onverdraaglijk, is dat zij daarmee impliciet ook suggereren dat de anderen gewetenloos zijn. Niet zomaar met hen van mening verschillen maar willens nillens zoiets als ter kwader trouw of moreel onderontwikkeld zijn. Dat trekt een wissel op het publieke debat waar ik niet op zit te wachten.
De laatste betreft de rol van de media. Na pogingen bij eerdere formatie-besprekingen om de media een beetje op afstand te houden, koos men ten slotte resoluut voor radiostilte. Het werkte voor de onderhandelingen. Het werkte averechts voor het beeld daarvan. Afgaande op de mediafurie zaten we midden in het rampjaar en konden de kwalificaties radeloos, reddeloos en redeloos naar believen verdeeld worden over land, regering en volk. Soms kreeg het ridicule trekjes, zoals een leger persmensen dringend voor een dichte deur, wachtend tot iemand naar het toilet moest. Maar het effect was een alternatieve formatie voor de schermen, op het scherm, als dramatisch alternatief voor de werkelijke daarachter. Gelukkig verstomde die verstikkende stortvloed van commentaren, gissingen, verwachtingen, toen Majesteit met het nieuwe kabinet traditiegetrouw op het bordes verscheen. Zelden had een ritueeltje zo'n impact. Niets radeloos, reddeloos of redeloos. Maar van die media met hun suggestieve alternatieven voor feiten zijn we nog lang niet af. Vooruitgeworpen schaduwen? Of naijlende naweeën?
□ Pieter Anton van Gennip
| |
| |
| |
Beloofd is beloofd
Het nieuwe jaar is in aantocht, een nieuw begin dat traditioneel gepaard gaat met frisse moed, fonkelnieuwe plannen en welgemeende beloftes. In elke nieuwjaarsspeech, aan menig feesttafel komen ze ter sprake: de goede voornemens voor 2011. Stoppen met roken? Beginnen met hardlopen? BHV splitsen? De Kilimanjaro beklimmen? Meer boeken lezen? Minder televisie kijken? Wat is er mis met verder doen zoals men bezig is, vraagt een mens zich af. Of de praktijk van ‘het zich voornemen’ een positief effect heeft op de werkelijke uitvoering van het plan om te stoppen met roken of te beginnen met hardlopen, is een vraag voor psychologen. Filosofen verwonderen zich echter over het vreemde karakter van deze voornemens: wat voor verschil maakt het eigenlijk of je je voorneemt te stoppen met roken? Enkel een psychologisch verschil? Er gaat inderdaad een zekere druk uit van een voornemen. Maar er lijkt meer aan de hand. Voornemens zou men immers kunnen omschrijven als ‘beloftes aan zichzelf’. En zoals iedereen weet, belofte maakt schuld. Iets beloven maakt niet zozeer, of niet enkel, een psychologisch verschil, maar ook een normatief verschil: als je je belofte niet nakomt, maak je je schuldig aan het verzaken van je plicht. En filosofen breken zich al eeuwen het hoofd over waar deze verplichting eigenlijk vandaan komt.
Beloftes creëren dus verplichtingen, of redenen om dit of dat te doen. Ze dicteren hoe je je zou moeten gedragen. Bovendien gaat het om nieuwe redenen, redenen die er nog niet waren voor je de belofte deed. Door een huwelijksbelofte uit te spre-ken, bijvoorbeeld, creëer je een verplichting die er vooraf niet was en die er ook niet geweest zou zijn als je had gezwegen of als je enkel eeuwige trouw had gewenst in plaats van beloofd. Een zin die begint met ‘ik beloof’ roept veel meer in het leven dan een zin die aanvangt met ‘ik wens’ - wat vreemd is eigenlijk, aangezien het in beide gevallen gaat om slechts
| |
| |
woorden. Beloftes lijken wel magische spreuken: alsof de geest een fysische kracht is die invloed kan uitoefenen op wat er bestaat. Je zegt ‘Ik beloof je eeuwige trouw’ en hocus pocus pats, beloofd is beloofd, daar kom je niet meer onderuit, je hebt iets op de wereld gezet dat je niet eigenhandig weer ongedaan kan maken. De verdwijntruc werkt helaas niet.
Nu is zogenaamd performatief taalgebruik niet zo uitzonderlijk. We gebruiken taal niet enkel om de werkelijkheid te beschrijven maar met de regelmaat van de klok ook om een werkelijkheid te creëren. Iemand waarschuwen of feliciteren, een tentoonstelling voor geopend verklaren, een gast welkom heten - het zijn voorbeelden van performatief taalgebruik: terwijl men de woorden uitspreekt, vindt de handeling plaats. Maar een belofte uitspreken is iets anders dan een waarschuwing geven, net omdat er ook een verplichting mee in het leven wordt getoverd. Waarom pikken we het niet wanneer een politicus belooft 100.000 jobs te scheppen en, eenmaal verkozen, geen enkel initiatief in die richting neemt? Politici zeggen immers zo veel. Wel, luidt het antwoord, dan had hij het maar niet moeten beloven. Hij had ook iets anders kunnen zeggen, dat hij over een banenplan zou nadenken, bijvoor-beeld. Beloftes zijn nu eenmaal niet vrijblijvend. Maar waarom dan? Waarom maken die twee woorden (‘ik beloof’) zo'n groot verschil?
Men zou kunnen denken dat niet het beloven op zich de redenen creëert, maar dat de redenen verbonden aan de handeling tot onderwerp van belofte worden gemaakt. Het beloven schept dan geen nieuwe redenen, maar pikt enkel in op redenen die ook zouden gelden, mocht er niets beloofd zijn. Er zijn immers altijd goede redenen om banen te scheppen, of een politicus daar nu een verkiezingsbelofte van maakt of niet. Maar beloftes lijken toch echt specifieke en bijkomende redenen te creëren. Stel bijvoorbeeld dat een moeder van twee kinderen één ondeelbaar snoepje heeft, en dat beide kinderen even braaf en hongerig zijn. De moeder besluit dat het 't eerlijkste is om de beslissing aan het toeval over te laten. Ze belooft dat bij ‘kop’ de dochter het snoepje krijgt, bij ‘munt’ de zoon. Ze gooit kop, maar ach, wat maakt het uit, en ze geeft het snoepje aan de zoon. De dochter lijkt in dit geval duidelijk reden tot klagen te hebben. Er is geen enkele reden waarop ze zich kan beroepen (ze is niet braver of behoeftiger dan haar broer) behalve de reden die gecreëerd werd door wat haar moeder beloofde. Dit toont dat beloftes eigensoortige redenen creëren die geen hulp of ondersteuning van andere, onderliggende redenen nodig hebben om een bepaalde handeling te vereisen.
Maar zo autonoom en eenduidig werkt het systeem van beloven nu ook weer niet altijd. ‘Beloofd is beloofd’ heeft niet iedere keer dezelfde impact. Sommige beloftes hoeven immers niet ingelost te worden omdat de verplichting die ze creëerden tenietgedaan wordt door andere, belangrijkere overwegingen, of omdat ze überhaupt nooit een verplichting tot stand hebben gebracht. Een klassiek voorbeeld is dat van het geleende mes: je leent
| |
| |
een scherp slagersmes van je buur, en belooft het de dag erop terug te brengen. In tussentijd verneem je dat je buurman ziekelijk jaloers is en reeds meermaals gedreigd heeft zijn partner neer te steken. Je plicht om het mes terug te brengen lijkt in dit geval tenietgedaan door je plicht om onheil te voorkomen en de partner van je buurman te beschermen. Of wat te denken van de maffioso die aan een kompaan belooft om diens rivaal een kopje kleiner te maken? Creëert het feit dat hij het beloofd heeft ook maar de minste verplichting om die handeling uit te voeren? Als dat het geval was, zou je in het wilde weg redenen kunnen creëren voor om het even welke handeling, als je die maar tot voorwerp van een belofte maakt. Dat is, zacht gesteld, een ongewenste uitkomst. Het lijkt veel plausibeler om te besluiten dat, bij nader inzien, niet elke belofte schuld maakt. Het onderscheid weerspiegelt dat tussen moreel aanvaardbare en moreel onaanvaardbare handelingen.
Dat belofte schuld maakt, betekent trouwens niet dat men noodzakelijkerwijze elke belofte in praktijk moet omzetten. Er zijn gevallen waar niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat een persoon zijn belofte nakomt - wegens bemoeilijkende omstandigheden die de persoon niet kon voorzien, bijvoorbeeld. Maar zelfs dan blijft er een normatief ‘residu’; dat wil zeggen: die persoon hoort zich te excuseren. Is dat niet wat streng allemaal, zou men zich kunnen afvragen. Stel, twee hartsvriendinnen, fantaserend over hun toekomst, beloven op hun communiezieltje dat ze elkaar zullen vragen om meter te worden van hun eerste kindje. Maar mensen veranderen, situaties wijzigen, en vriendinnen verliezen elkaar uit het oog. Blijft die belofte dan gelden? Kan de ene vriendin de andere erop aanspreken dat ze haar belofte moet nakomen? Is het wel echt nodig dat de vriendinnen zich verontschuldigen omwille van de niet nagekomen belofte? Je zou denken van niet. Maar waarom dan? Heeft de absurditeit van wat beloofd wordt, of de naïviteit of lichtheid waarmee een belofte gedaan wordt, enige invloed op het verplichtend karakter ervan? Dat kan plausibel lijken. Maar als we die vraag positief beantwoorden, wordt het dan niet heel moeilijk om de echte beloftes te onderscheiden van de ‘het was maar om te lachen’- beloftes? Veel juister en duidelijker lijkt het te stellen dat de belofte tussen de twee vriendinnen blijft gelden, tenzij de ene vriendin de andere ontslaat van haar plicht, wat in de beschreven situatie allicht verondersteld mag worden. Beloftes gelijken in dat opzicht op contracten. Wie iets belooft, tekent een contract en dat contract kan enkel door de begunstigde ervan vernietigd wor-den.
Het zogenaamde contractmodel van beloftes kent veel aanhangers. Het vergelijken van een belofte met een contract is dan ook aantrekkelijk en verhelderend. Maar er is één belangrijke implicatie: beloftes aan jezelf zijn nonsens. Een belofte is maar een belofte omdat er een zekere normatieve kracht van uitgaat, die volgens het contractmodel gecreëerd wordt doordat de belofte bepaalde afspraken en verwachtingen inhoudt, net zoals
| |
| |
een contract. Maar een contract (ook de opheffing ervan, trouwens) vraagt om twee partijen. Zonder tweede partij, geen contract, geen normatieve kracht, geen belofte. Hoe zou een belofte aan jezelf ook enige normatieve betekenis kunnen hebben? Bij het jezelf een plicht opleggen kunnen we ons nog iets voorstellen. Maar de idee dat je jezelf ook kan ontslaan van een plicht, is al veel verdachter. Laat staan dat je een zinvolle betekenis zou kunnen geven aan het je bij jezelf verontschuldigen wanneer je een belofte niet nakomt. Beloftes aan jezelf stellen normatief gezien niet veel voor. Ze creëren geen redenen of verplichtingen. Het hoeft dan misschien ook niet te verwonderen dat volgens een recente enquête een derde van de mensen die op nieuwjaarsdag welgemeend aan een nieuw dieet beginnen, vijf dagen later al gezondigd hebben. Een nieuwjaarsbrief vol goede voornemens klinkt misschien monter en levenslustig, maar veel geloof of belang moet men er maar niet aan hechten. Goede voornemens zijn, in tegenstelling tot echte beloftes, niet veel waard.
□ Katrien Schaubroeck
|
|