| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Een verhalenboek over het laatantieke monnikenleven
Een monnik uit de zesde eeuw, Johannes Moschos, of Eukratas (‘de gematigde’), tijdgenoot van Mohammed, heeft rondgereisd in Palestina, Syrië en Egypte. Daarover schreef hij een wonderlijke reeks verhalen neer. Dit werk, Leimonarion (in het Latijn Pratum spirituale, ‘Geestelijke weide’), biedt een fascinerende blik op de wereld van het laatantieke monnikenleven. Het is de periode dat het Oost-Romeinse rijk op alle fronten terrein verliest aan de oprukkende ‘barbaren’. Tegelijk getuigt dit veelkleurige relaas van het intense religieuze leven dat zich daar in die tijd ontwikkelt. De lezer kan ermee kennismaken via een bonte waaier aan genres die dit boek bevat: biografie en autobiografie, moraliserende verhalen, stichtende spreuken, parabels, wonderverhalen.
Het eigenlijke doel van het geschrift is de lezers te stichten, zoals Johannes Moschos het trouwens zelf zegt: ‘Uit deze onbetreden weide heb ik de mooiste bloemen geplukt, en ik heb er een krans van gevlochten die ik wil aanbieden aan alle mensen. Ik heb dit boek De Weide genoemd, vanwege de verkwikking en het fijne aroom dat erin besloten ligt en opdat het de lezer een goede uitwerking zal hebben’ (blz. ix). In de geestelijk dorre woestijn, die de natuurlijke habitat van de lezer is, zijn deze verhalen bedoeld als een verkwikkende oase van intense religiositeit, van een radicaal besef van de ontmoeting van het goddelijke en het menselijke. Het gaat over oude, wijze monniken maar evengoed over meisjes en jongens; het gaat over dieren, over engelen, en over vermomde duivels. Er verschijnen
| |
| |
rovers en wonderdoeners, hoeren en kluizenaars. Het gaat over dwaze ketters en rotsvaste gelovigen. De meest gevarieerde aspecten van het mensenleven verschijnen ten tonele. En telkens is de grondtoon die van een diepe, radicale oriëntatie op God in het christelijke geloof.
De intimiteit van de ontmoeting met God, zoals die in de mystieke literatuur verschijnt, krijgen we in De weide echter niet te zien. Het gaat veeleer om heldhaftige toewijding enerzijds en verbazingwekkende goddelijke initiatieven anderzijds, dat wil zeggen: om ascese en wonderen. De echte intimiteit blijft aldus verborgen - en dat heeft zeker zijn waarde. Dit mooie boek is voortreffelijk vertaald, in fris en vlot leesbaar Nederlands, en is ruim voorzien van nuttige achtergrondinformatie.
□ Rob Faesen
Johannes Moschos, De weide: Een verhalenboek over het laatantieke monnikenleven. Vertaling en nawoord Michiel Op de Coul & Vincent Hunink, Inleiding Kristoffel Demoen, Grieks Proza XXII, Uitgeverij Ta Grammata, Groningen, 2010, 19,50 euro, ISBN 978-9080894266.
| |
Kunst
Kirchner
Ernst Ludwig Kirchner staat bekend als een van de stichters van de kunstenaarsvereniging ‘Die Brücke’ (19051913) en als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duits expressionisme. Hij was echter een levenslang zoeker en zelf verzette hij zich tegen een dergelijke classificatie. Onvergefelijk zijn de idyllische taferelen in de vrije natuur uit de jaren 1909-1913 en zijn beelden van het Berlijnse uitgaansleven juist voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Voor de psychisch kwetsbare kunstenaar werd die oorlog een traumatiserende ervaring. Na enkele maanden opleiding in het leger werd hij voorgoed ontslagen, maar de vrees opnieuw opgeroepen te worden en naar het front gestuurd te worden beklemde hem jarenlang. Pas geleidelijk kon hij zijn depressie min of meer overwinnen. In de jaren twintig ontwikkelde hij zijn kunst in nieuwe richtingen, maar zelden haalde hij nog het niveau van voorheen. In 1938, toen zijn werk door de nazi's tot de ‘entartete Kunst’ gerekend werd en er opnieuw oorlog in de lucht hing, maakte hij zelf een einde aan zijn leven.
Kirchner heeft meerdere trekken waardoor je hem kunt beschouwen als een prototype van de twintigste-eeuwse kunstenaar. Zelfexpressie was voor hem belangrijker dan academische normen. Hij wilde de werkelijkheid ‘direct en onvervalst’ weergeven, zoals hij ze aanvoelde. Hij zocht non-conformisme en vrijheid in de kunst en in het leven. De burgerlijke moraal verafschuwde hij. Zijn ideaal lag in een alter-natieve levensstijl waarin lichamelijkheid en seksualiteit vrij konden worden beleefd, in de ongerepte natuur, ook met tienermeisjes die in zijn ogen het nog onbedorven vrouwelijke voorstel- | |
| |
den. Hij verwierp het institutionele huwelijk, maar bleef zijn partner Erna Schilling tot het einde trouw. Hij bouwde zelf mee aan het fabriceren van een mythe over zichzelf, onder meer door onder pseudoniem teksten over zijn eigen oeuvre te publiceren (waarin hij werken antedateerde en beïnvloeding door een Munch of een Matisse loochende). Andere elementen van zijn biografie, zoals zijn bij tijd en wijle excessieve gebruik van alcohol en morfine om zijn fysieke en psychische pijn te verzachten, of zijn zelfmoord, droegen bij tot de mythe.
In Ernst Ludwig Kirchner: Ein Künstlerleben in Selbstzeugnissen schetst Andreas Gabelmann het tragische leven van de kunstenaar vooral op basis van diens opstellen en brieven, waaruit hij overvloedig citeert. Dit boekje met mooie illustraties is uiterst geschikt voor wie een vlotte maar niet oppervlakkige kennismaking met de persoon van de kunstenaar zoekt.
In de catalogus van de recente tentoonstelling in het Stadel Museum van Frankfurt vindt men hetzelfde verhaal terug, benaderd door meerdere auteurs die elk een etappe van Kirchners levensweg presenteren. Van de begeleidende essays beveel ik vooral de voortreffelijke inleiding van Felix Krämer aan, alsook de bijdrage ‘Aus zweien eins’, van Karin Schick, die het in Kirchners oeuvre centrale thema van de man-vrouwverhouding belicht. Treffend is hoe uitbeeldingen van de erotische relatie stilaan plaatsmaken voor sprekende, zelfs ontroerende voorstellingen van de twee-eenheid waaruit en waartoe volgens Kirchners latere visie man en vrouw geboren zijn. Kleur-schakeringen en -tegenstellingen spelen een cruciale rol in zijn werk. Zijn typische palet van tegelijk heftige en doffe kleuren zijn niet gemakkelijk af te beelden. Mede door de keuze van een iets te glanzend papier slagen de illustraties van deze catalogus er niet altijd in datgene op te roepen wat de kijker bij het zien van de doeken zelf ervaart.
□ Jan Koenot
Andreas Gabelmann, Ernst Ludwig Kirchner: Ein Künstlerleben in Selbstzeugnissen, Hatje Cantz, Osfildern, 2010, 96 blz., 19,80 euro, ISBN 978-3-7757-2526-2
Felix Krämer (red.), Kirchner, Hatje Cantz, Ostfildern, 2010, 304 blz., 49,80 euro, ISBN 978-3-7757-2552-1 (Duits), 978-3-7757-2553-8 (Engels)
| |
Iconologie van de navel
Het motief van de navel - zowel in de letterlijke als in de figuurlijke betekenis van omphalos of axis mundi - komt opmerkelijk vaak voor in alle culturen, inclusief de christelijke traditie, en in de hedendaagse kunst. Barbara Baert geeft daarvan in haar Kleine iconologie van de navel boeiende en soms zelfs verrassende voorbeelden. Hoezo is de navel, dat kleine litteken in het midden van de buik, tot een sprekend teken en een krachtige metafoor uitgegroeid? Hoe valt te verklaren dat een onaanzienlijke lichamelijke realiteit zo centraal staat in de menselijke beeldvorming en verbeelding? Om die vraag is het Barbara Baert uiteindelijk te doen. Zij denkt asso- | |
| |
ciatief en biedt in deze bescheiden studie interessante suggesties. De auteur blinkt niet uit in fijnzinnig taalgevoel. Uit haar beschouwingen kan de amateur van iconologie veel leren, plezier zal hij vooral beleven aan de afbeeldingen.
□ Jan Koenot
Barbara Baert, Kleine iconologie van de navel, Iconology Research Group KU Leuven, Leuven, 2009,70 blz., ISBN 978-90-8146160-3
| |
Geschiedenis
De nieuwe wereld
Het is een boude onderneming ‘het denken en doen van de Belgische avantgarde in het interbellum, met enerzijds aandacht voor nuance en lokale context, maar anderzijds ook oog voor de interactie met de wijde wereld en de globale beweging van de avant-garde’ (blz. 18) in een boek van goed 300 bladzijden te willen vatten. Historica An Paenhuysen ondernam een loffelijke poging, die elke toekomstig onderzoeker van deze ongemeen boeiende materie niet naast zich neer kan leggen. In drie grote hoofdstukken, met de titels ‘De mythe van Berlijn’, ‘Het spektakel van Parijs’ en ‘Een provinciaal kosmopolitisme’, gidst de auteur ons door De nieuwe wereld en slaagt erin zowat alle belangrijke en iets minder belangrijke actoren, bewegingen en media in haar verhaal te betrekken. Maar deze drang naar vol-ledigheid heeft haast noodzakelijkerwijs geleid tot oppervlakkigheid en vaagheid.
Dat laatste is voor een belangrijk deel te wijten aan de stroeve, wollige schrijfstijl die Paenhuysen hanteert. De opeenstapeling van passiefconstructies, omslachtige formuleringen, taalfouten en kromme vertalingen uit het Engels en het Frans storen niet alleen de lectuur van de taalgevoelige lezer, maar resulteren soms in een cryptisch discours waaruit de precieze bedoeling van de auteur nog moeilijk te destilleren valt. Een strengere eindredactie had hier soelaas kunnen bieden.
Op sommige punten schiet de (literair-historische) kennis van Paenhuysen dan weer een beetje tekort. Zo maakt ze er bij herhaling een punt van dat ‘Femand Berckelaers in Parijs definitief Seuphor werd [...] Zijn naam liet hij samen met zijn Antwerpse verleden achter toen hij zich [in 1925] in de lichtstad vestigde’ (blz. 117). Berckelaers heeft echter van bij zijn (Nederlandstalige!) debuut onder het pseudoniem M. Seuphor geschreven. Voor beschouwende stukken en als tijdschriftredacteur gebruikte hij wel nog een tijdje zijn echte naam, maar het zullen veeleer praktische overwegingen geweest zijn, die hem in Parijs voor het in het Frans makkelijker uit te spreken Seuphor deden kiezen. Zijn goede vrienden, zoals Piet Mondriaan en Paul Joostens, bleven hem ook in de jaren dertig nog aanspreken als ‘Nant’ of ‘Femand’. In deze naamswijziging een bewuste, symbolische daad lezen, zelfs op basis van latere uitspraken van
| |
| |
Seuphor zelf, strookt gewoon niet met de feiten. Een historicus moet dergelijke fabuleringen net doorprikken.
Voer voor discussie biedt ook Paenhuysens uitspraak over het tijdschrift Variétés: ‘Geen modern kosmopolitisme werd in Variétés beleden, maar wél een exclusief, Vlaams idyllisch dorpsverhaal’ (blz. 232). Om te beginnen zou het handig zijn te weten wat de historica precies verstaat onder ‘kosmopolitisme’ en ‘provincialisme’. Daarnaast vind ik dat haar ar-gumentatie stoelt op een wel erg eenzijdige, zelfs wat bekrompen lectuur. Je hoeft maar vluchtig door het volledig Franstalige Variétés te bladeren om te zien dat dit niets te maken heeft met wat doorgaans geassocieerd wordt met een ‘Vlaams idyllisch volksverhaal’; de wereld van Ernest Claes of Felix Timmermans is vér weg. Uiteraard bedoelt Paenhuysen iets anders, maar ook hier blijft het raden wat dan wel precies. Dat Paul-Gustave van Hecke er graag op wees dat ook het surrealisme en andere zogenaamd revolutionaire kunstuitingen hun wortels vinden in en overeenkomsten vertonen met de primitieve kunst, getuigt mijns inziens van inzicht en realisme en niet van reactionisme, zoals de auteur beweert.
Hoewel er wel wat aan te merken valt op De nieuwe wereld, is het boek een must voor iedereen die enige belangstelling heeft voor het culturele leven tijdens het Interbellum. Al was het maar om het hier en daar grondig oneens te kunnen zijn met An Paenhuysens versie ervan.
□ Manu van der Aa
An Paenhuysen, De nieuwe wereld. De wonder-jaren van de Belgische avant-garde (1918-1939), Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2010,381 blz., 24,95 euro, ISBN 978-9085422211.
| |
Varia
In naam van de mens
‘Voor sommige verhalen moet je alleen het raam van je huis opendoen.’ Zo opent het eerste stuk uit Stijn Tormans' debuut dat met recht Verhalen en reportages heet. Eerder publiceerde hij ze in het weekblad Knack. Het is de methode die de auteur altijd hanteert: niet veel méér lijkt hij te doen dan zijn raam open te zetten of de straat op te gaan - en te luisteren om de polsslag van het individu te voelen, de sfeer van een plaats op te snuiven.
Het lijkt simpel. Tormans trekt naar pleinen en wijken, ontmoet bekende figuren (Jean-Marie Berckmans, Raymond van het Groenewoud), laat bekende doden tot leven komen via ver-rassende anekdotes (Jacques Brei, Louis Paul Boon, Wannes van de Velde) maar geeft vooral stem aan onbekenden aan de rand van de maatschappij (de bedelaar, de prostituee, de drugsverslaafde); hij bezoekt vervallen plekken, historische gebouwen die worden gesloopt, wijken die van de kaart worden geveegd. Over megalomane en kapitalistische bouwprojecten heeft hij het, over het uitstervende beroep van lift- | |
| |
reparateur, over eenzame en onbekende doden, de zin van betogingen, het nut van partijpolitiek, priesterroepingen, euthanasie, de repressie van na de Tweede Wereldoorlog die blijft duren. Enzovoort.
Tormans gaat de straat op, naar de mens, luistert naar diens kleine bekommernissen en soms grote wanhoop. Het is de joumalist-chroniqueur niet om de ‘officiële’ verhalen van bovenaf te doen. ‘Want die kloppen niet’, zegt Tormans. Zijn ‘simpele’ methode levert deze grootse waarheid op: dat het in de werkelijkheid altijd net iets anders is, net iets veelkantiger, onvoorspelbaarder. Vaak net iets treuriger ook. De waarheid die Wannes Van de Velde onder woorden brengt: ‘ge kimt veel bedenken, maar niet alles’ (blz. 53).
Zelden heb ik de jongste jaren in krant- of weekblad reportages mogen lezen die zo beklijven. Tormans' personages zijn uit het leven gegrepen; behoedzaam registreert de auteur hun gevecht tegen mensonterende systemen en monsterlijke bureaucratie, tegen anonimiteit en vergetelheid. Zijn gevoeligheid voor wat voorbijgaat en strijdbaarheid tegen al wat onrechtvaardig is, geven aan de verhalen een melancholische en tegelijk ook opstandige toon. Het leverde verhalen op die tonen hoe groot de kleine mens in zijn kleine oorlog wel kan zijn. Of hoe klein de mens in de altijd weer te grote oorlog.
□ Stijn Vanclooster
Stijn Tormans, Verhalen en reportages, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2010,317 blz., 18,82 euro, ISBN 9789085422273.
|
|