Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 804]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 805]
| |
de gemeenschap van historici worden gesteld aan zaken als de omgang met bewijsmateriaal, het gebruik van vakliteratuur, en het streven naar het begrijpen van gebeurtenissen in de context van hun eigen tijd voordat men op grond van normen en overtuigingen uit het heden tot een oordeel komt. Juist in dit opzicht is de kritiek op bijvoorbeeld Cornwell en Goldhagen vernietigend geweest: hun boeken staan vol met feitelijke onjuistheden en aanvechtbare interpretaties, omdat zij niet in staat blijken het door hen gebruikte bewijsmateriaal te analyseren zoals binnen de gemeenschap van historici gebruikelijk is, omdat zij selectief met de bestaande vakliteratuur omgaan, en omdat hun conclusies meer lijken ingegeven door uitgesproken politieke en/of ideologische overwegingen dan door het historisch onderzoek waarop zij zeggen zich te baserenGa naar eind[2]. De vraag is nu, of Verhofstadt met zijn boek over paus Pius XII wel de valkuilen heeft weten te vermijden, die voor Cornwell en Goldhagen zo verraderlijk bleken en daarmee zo'n afbreuk aan de kwaliteit van hun werk hebben gedaan. | |
UitgangspuntenDe aanleiding voor het schrijven van zijn boek was voor Verhofstadt de actualiteit van de discussie over Pius XII. Enerzijds immers lijkt het Vaticaan volop te werken aan de afronding van het proces van zalig- en heiligverklaring van deze paus, anderzijds verschenen juist de laatste jaren veel nieuwe publicaties over het onderwerp - zowel van critici van het beleid van Pius XII als van auteurs die dit verdedigen. Het doel van Verhofstadt is ‘de verschillende argumenten en hypothesen van [...] historici aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en na te gaan of ze degelijk en waarheidsgetrouw zijn of niet’ (blz. 25). Zodoende wil hij ‘een aantal misvattingen en gemeenplaatsen die zich de voorbije decennia in het collectieve geheugen van talloze mensen hebben vastgezet uit de wereld helpen’ (blz. 25). In zijn ‘Woord vooraf’ maakt de auteur duidelijk waar hij voor staat: hij is een uitgesproken aanhanger van de grondbeginselen van de Europese Unie - een unie die, aldus Verhofstadt, niet is gebaseerd ‘op een gemeenschappelijke geloofsovertuiging, maar op kosmopolitische humanistische uitgangspunten die voortkomen uit de menselijke rede’ (blz. 12). Hij vat deze grondbeginselen samen als ‘de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, de gelijkwaardigheid van ieder mens en het recht op zelfbeschikking. Het zijn grondbeginselen die universeel zijn en ten grondslag liggen aan het succesvolle Europese project dat al meer dan zestig jaar voor vrede en wel- | |
[pagina 806]
| |
vaart in het Avondland zorgt. Ze vloeien voort uit het besef dat elk geloof tot uitsluiting en particularisme leidt.’ (blz. 12) En vervolgens stelt Verhofstadt: ‘[i]n onze groeiend multiculturele en vooral multireligieuze Europese samenleving hebben we behoefte aan een universele seculiere moraal, aan regels die niet voortvloeien uit heilige teksten, maar uit de rede. Alleen op die manier is vreedzaam samenleven in diversiteit mogelijk’ (blz. 12). In enkele regels tekst wordt hier een visie op de geschiedenis van de Europese Unie gegeven, die meer zegt over de opvattingen van de au-teur dan over de geschiedenis van dit samenwerkingsverband. De grond-beginselen van de Europese Unie zijn immers niet zozeer ‘kosmopolitische humanistische uitgangspunten die voortvloeien uit de menselijke rede’, als wel afgeleid van vaak moeizaam verkregen verworvenheden uit de westerse geschiedenis. En van die geschiedenis maken godsdiensten - christendom, jodendom, islam - een niet te ontkennen deel uit. Om één voorbeeld te noemen: al in zijn Vorlesungen über die Philosophie der Geschichte heeft de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831) laten zien dat de idee van de gelijkwaardigheid van ieder mens moet worden begrepen vanuit haar historische achtergrond. Eén van de radicale vernieuwingen van het christendom was, zo betoogt Hegel, de idee dat ieder mens gelijkwaardig is voor God; ten tijde van de Verlichting is deze idee geseculariseerd tot de idee van de gelijkwaardigheid van ieder mens. Dit grondbeginsel van de Europese Unie stamt, met andere woorden, niet a priori uit de menselijke rede, maar is een afgeleide van een verworvenheid uit het verleden die niet los van deze historische achtergrond kan worden begrepen. Ook de bewering als zouden de grondbeginselen van de Europese Unie voortvloeien uit het besef dat elk geloof tot uitsluiting en particularisme leidt, is bepaald onjuist, en het resultaat van een merkwaardige visie op de scheiding tussen Kerk en Staat. De scheiding van Kerk en Staat heeft immers niet tot doel sommige waarden vanwege hun, bijvoorbeeld religieuze, herkomst uit te sluiten uit het publieke debat of de politieke besluitvorming. De westerse democratie is integendeel een model om te kunnen omgaan met verschillen in waarden, door procedures van besluitvorming vast te leggen. En of die waarden nu teruggaan op religieuze overtuigingen dan wel op programmatische geschriften als Das Kapital of The Wealth of Nations doet niet ter zake. Het streven naar een ‘universele seculiere moraal’ zoals Verhofstadt het verwoordt is uiteindelijk dan ook ronduit strijdig met het wezen van de democratie - hij staat precies datgene voor wat hij ‘elk geloof’ verwijt: bepaalde waarden uitsluiten uit het publieke debat en de democratische besluit-vorming. | |
[pagina 807]
| |
Kort en goed: in zijn ‘Woord vooraf’ ontvouwt Verhofstadt een vertekende visie op de geschiedenis van de Europese Unie, omdat het klaarblijkelijk niet past binnen zijn overtuigingen dat ‘de succesvolste [sic!] constructie in de menselijke geschiedenis’ (blz. 11) haar wortels ten dele in een ook religieuze achtergrond heeft. Let wel: de scheiding tussen Kerk en Staat is een groot goed, maar waarom zou men onder het mom van deze verworvenheid het verleden vertekenen? Voor het onderwerp van het boek van Verhofstadt is dit alles van ondergeschikt belang - ware het niet dat de benadering in dit ‘Woord vooraf’ symptomatisch is voor het boek als geheel. Verhofstadt lijkt er niet zozeer op uit recht te doen aan het verleden, als wel het verleden te gebruiken om zijn eigen overtuigingen te poneren. Aan de hand van enkele voorbeelden zal ik deze stelling onderbouwen. | |
Het concordaat van 1933Een eerste voorbeeld betreft de analyse die Verhofstadt geeft van het concordaat dat de katholieke kerk en Duitsland op 20 juli 1933 sloten. Verhofstadt presenteert dit concordaat als ‘de echte capitulatie tegenover Hitler’ (blz. 122). Voor wie de tekst van het concordaat kent, is dit een nogal verrassende interpretatie: het behelst eerst en vooral een reeks van juridische bepalingen op grond waarvan de kerk hoopte de continuïteit in de zorg voor haar gelovigen te kunnen waarborgen. Het concordaat werd dan ook niet gesloten omdat de kerk in het nationaal-socialistische bewind een medestander vond, maar omdat zij in het natio-naalsocialisme niets minder dan een bedreiging voor het geloofsleven zag. Het concordaat was, met andere woorden, de juridische grondslag waarop de kerk zich hoopte te kunnen beroepen als het nationaalsocialistische bewind inbreuk maakte op het geloofsleven. Deze bekommernis om de continuïteit in het geloofsleven kan alleen maar worden begrepen tegen de achtergrond van de Duitse geschiedenis. In het Vaticaan leefde de herinnering aan de Kulturkampf nog volop: de reeks antiklerikale maatregelen die de Duitse regering onder kanselier Otto von Bismarck in de jaren van 1871 tot 1878 had genomen. Het geloofsleven van de Duitse katholieken had, onder meer in organisatorisch opzicht, veel te lijden gehad onder dit conflict met Bismarck. Een soortgelijke inbreuk op het geloofsleven door het nationaalsocialisme hoopte de kerk met dit concordaat te voorkomen - en voor een goed begrip van dit verdrag is deze achtergrond onontbeerlijk. Alleen wie, zoals Verhofstadt, deze historische context geheel buiten beschouwing laat, vermag dit concordaat niet te presenteren als wat het was: het opwerpen van een verdedigingslinie tegen het door de kerk gevreesde nationaalsocialisme. | |
[pagina 808]
| |
Niet alleen de interpretatie die Verhofstadt aan het concordaat als geheel geeft is aanvechtbaar, dit geldt evenzeer voor zijn visie op bepaalde artikelen. Een sprekend voorbeeld is zijn interpretatie van artikel 32, het zogeheten Entpolitisierungsartikel waarin werd bepaald dat de Duitse clerus niet politiek actief mocht zijn. Verhofstadt ziet deze bepaling als een bij voorbaat verzwakken van mogelijk verzet tegen het nationaalsocialisme, maar lijkt niet te beseffen dat dit artikel eveneens inhield dat de clerus geen lid mocht worden van de NSDAP - en dat door middel van deze bepaling aan deze partij de mogelijke legitimering werd onthouden dat ook clerici er lid van waren. Al met al kan Verhofstadt alleen door een zeer discutabele duiding dit concordaat presenteren als het vrijmaken van de weg voor de gelovigen ‘om zich achter het naziregime te scharen’ (blz. 122). | |
Mit brennender Sorge (1937)De aanvechtbare interpretatie die Verhofstadt aan het concordaat van 1933 geeft, heeft haar weerslag op zijn visie op de encycliek Mit brennender Sorge, die op 14 maart 1937 verscheen. Bij het opstellen hiervan speelde de latere paus Pius XII, toen nog kardinaal Pacelli, een belangrijke rol. Verhofstadt verzet zich tegen gangbare interpretaties van de encycliek, waarin zij wordt gezien als een veroordeling van het nationaalsocialisme door het Vaticaan. Een eerste argument dat hij daarvoor aan voert is dat het ‘hier een tekst betreft over de situatie van de katholieke kerk in Duitsland’ (blz. 132). Is deze constatering op zich zonder meer terecht, de relevantie ervan is minder duidelijk. Inderdaad wordt in Mit brennender Sorge uitvoerig stilgestaan bij de talrijke schendingen van de bepalingen van het concordaat van 1933 door het nationaalsocialistische regime - dat was precies de aanleiding om deze encycliek te schrijven. Waarom dit zou pleiten tegen de visie dat de encycliek een veroordeling van het nationaalsocialisme inhoudt, maakt Verhofstadt niet duidelijk. Hij wekt sterk de indruk van opvatting te zijn dat de bekommernis bij het Vaticaan om het lot van de Duitse katholieken niet het uitgangspunt zou kunnen zijn voor een veroordeling van het nationaalsocialisme. Een merkwaardige redenering, die dan ook niet wordt onderbouwd. Niet alleen wordt in Mit brennender Sorge aandacht gevraagd voor de herhaaldelijke schendingen van het concordaat van 1933, daaraan wordt een principiële veroordeling van het nationaalsocialisme gekoppeld: Slechts oppervlakkige geesten kunnen tot de dwaalleer vervallen, te spreken van een nationale god, van een nationale godsdienst; slechts deze kunnen de hersenschim najagen God, de Schepper van alles, de Koning en Wetgever van alle volkeren, in vergelijking met Wiens grootheid de | |
[pagina 809]
| |
volkeren nietig zijn als de druppels aan de wateremmer, binnen de grenzen van een enkel volk, in de door het bloed bepaalde beperking van één enkel ras in te sluitenGa naar eind[3]. Daarbij keerde paus Pius XI zich uitdrukkelijk ook tegen het racisme dat eigen is aan de nationaalsocialistische ideologie: Wie het ras, of het volk, of de staat, of de staatsvorm, de dragers van de staatsmacht, of andere fundamentele waarden van menselijke gemeenschapsvorming, die binnen de grenzen van de aardse ordening een essentiële en eerbied afdwingende plaats innemen, uit haar aardse waardebepaling losmaakt, ze tot de hoogste norm van alle waarden, ook van de godsdienstwaarden maakt en in afgoderij vergoddelijkt, die verwringt en vervalst de door God geschapen en door God gewilde orde der dingenGa naar eind[4]. Voor Verhofstadt is het de vraag of deze, ook door hem aangehaalde passages net als andere ‘nu een onbetwistbare afkeuring van de paus van het nationaalsocialisme en de Jodenvervolging’ (blz. 131) inhouden. Zijn antwoord op deze vraag luidt ontkennend, onder meer omdat de kritiek op het nationaalsocialisme ‘cryptisch’ zou zijn. Inderdaad is het taalgebruik in Mit brennender Sorge, zeker vanuit hedendaags perspectief, niet alledaags, onder meer vanwege de talrijke expliciete en impliciete verwijzingen naar Bijbelteksten en andere in de katholieke traditie gezaghebbende geschriften. Nu is het voor historici geenszins uitzonderlijk wanneer hun bewijsmateriaal is gesteld in niet-alledaagse taal; onder hen is het dan gebruikelijk zich de taal van het bewijsmateriaal eigen te maken om tot een goed begrip van dat bewijsmateriaal te kunnen komen. In dit verband is het verstandig, zelfs noodzakelijk, na te gaan hoe bij verschijnen op het betreffende bewijsmateriaal werd gereageerd. Werd, in dit geval, Mit brennender Serge ook door tijdgenoten gezien als een cryptisch, en dus niet duidelijk, oordeel over het nationaalsocialisme? Verhofstadt verzuimt deze vraag te stellen, terwijl zij toch van het grootste belang is om tot een gefundeerd oordeel over deze encycliek te kunnen komen. Een inventarisatie van de receptie van Mit brennender Sorge leert dat deze encycliek voor tijdgenoten wel degelijk duidelijk was - en werd gezien als een scherpe veroordeling van het nationaalsocialisme. En dat niet alleen in Duitsland, maar ook in het buitenland, en over de volle breedte van het politieke spectrum. Zelfs L'Humanité, het orgaan van de Franse communistische partij, doorgaans toch niet geneigd het Vaticaan te prijzen, constateerde dat ‘de paus zijn stem verhief tegen de Hitlerdictatuur’Ga naar eind[5]. En uitdrukkelijk werd in de reacties op | |
[pagina 810]
| |
de encycliek ook het racisme in de nationaalsocialistische ideologie betrokken. Zo luidde in het Franse dagblad Le Matin de kop boven het artikel over de encycliek: ‘Sévère condamnation du racisme’Ga naar eind[6]. De meest uitgesproken reactie op Mit brennender Sorge kwam van het nationaalsocialistische bewind zelf. Richard Heydrich, op dat moment hoofd van de Sicherheitspolizei, sprak van ‘hoogverraderlijke aanvallen op de nationaalsocialistische staat’, en gaf opdracht zoveel mogelijk exemplaren van de encycliek in beslag te nemenGa naar eind[7]. Twaalf drukkerijen werden - omdat Mit brennender Sorge er was gedrukt en van daaruit was verspreid - gesloten en onteigend, het personeel werd gearresteerd. Klaarblijkelijk werd de encycliek door de nationaalsocialisten zelf wel als een ‘onbetwistbare afkeuring’ ervaren. Juist door al deze reacties buiten beschouwing te laten kan Verhofstadt zijn interpretatie ontwikkelen van deze encycliek als een halfslachtige en ontoereikende verklaring over het nationaalsocialisme. Let wel: het oordeel van de tijdgenoten hoeft uiteraard niet het oordeel van de historicus te zijn, maar eenvoudig negeren mag de historicus het oordeel van de tijdgenoten onder geen beding. | |
Jodenvervolging in RomeHet meest sprekende voorbeeld, en het laatste dat ik aan de orde zal stellen, van de benadering van Verhofstadt is zijn weergave van de Joden-vervolging in Rome, in Pius XII en de vernietiging van de joden de hoofdstukken 28 (‘Onder de ramen van het Vaticaan’) en 38 (‘De morele schuldvraag’). In het laatstgenoemde hoofdstuk schrijft Verhofstadt: ‘Zo is het ook onbegrijpelijk waarom de paus op 16 oktober 1943, de dag van de razzia in Rome waarbij meer dan duizend Joden werden opgepakt, en de twee daaropvolgende dagen, toen ze werden vastgehouden alvorens met de trein te worden afgevoerd, niet uit zijn paleis is gekomen of gebruik heeft gemaakt van Radio Vaticana om te protesteren. Alleen al een publieke verschijning van de paus, zoals na het bombardement op Rome waarbij een kerkgebouw getroffen werd, zou in het geval van de deportatie van de Romeinse Joden een onvoorstelbare uitwerking hebben gehad. De vrachtwagens waarin de Joden werden opgesloten stonden binnen loopafstand van zijn paleis. Eén enkele foto van Pius XII die zich als teken van protest zou hebben opgesteld voor een dergelijke vrachtwagen - denk aan de bekende foto van de jonge Chinese student die op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking voor een colonne tanks ging staan - zou de schade, zowel fysiek als moreel, gevoelig verminderd hebben. Het zou hem onmiddellijk een plaats onder de “Rechtvaardigen onder de Volkeren” hebben bezorgd, en hem verheven heb- | |
[pagina 811]
| |
ben tot een van de grootste morele weldoeners uit de wereldgeschiedenis. Hij deed het echter niet.’ (blz. 406) Een lang citaat, juist omdat het exemplarisch is voor het volstrekte onbegrip bij Verhofstadt voor de situatie waarin Pius XII verkeerde en voor de dilemma's waarvoor hij stond. Stel dat Pius XII inderdaad voor de colonne vrachtwagens was gaan staan en zo het afvoeren van de opgepakte Joden van Rome had geblokkeerd, wat zouden daarvan de gevolgen zijn geweest? Verhofstadt gaat niet op deze vraag in, maar het antwoord ligt voor de hand. Ongetwijfeld zou Pius XII zijn gearresteerd, en vervolgens zouden de vrachtwagens alsnog zijn vertrokken. Maar, veel ernstiger, ook zouden de nationaalsocialisten hun laatste scrupules in hun houding tegenover paus en kerk hebben laten varen: zij zouden het Vaticaan en het buitenverblijf van de paus in Castel Gandolfo hebben bezet, en kerken en kloosters in Rome en omgeving zijn binnengevallen - en de vele duizenden joden die daar verborgen werden gehouden hebben opgepaktGa naar eind[8]. Pius XII stond met andere woorden voor een hartverscheurend dilemma: ofwel een openlijk, maar vooral symbolisch protest tegen het afvoeren van de opgepakte Romeinse Joden dat voor hen ten hoogste enig uitstel had betekend en tegelijk alle joden die in Rome en omgeving in kerkelijke instellingen verborgen werden gehouden onmiddellijk in levensgevaar had gebracht, ofwel afzien van een dergelijk protest en hopen dat de ondergedoken joden de oorlog in hun schuilplaatsen zouden overleven, hoe pijnlijk het ook was de opgepakte joden afgevoerd te zien worden. De overlevenden van de Jodenvervolging in Rome en hun nabestaanden zullen zich gelukkig prijzen dat Pius XII het laatste alternatief heeft gekozen; het mag in dit verband niet onvermeld blijven dat ongeveer 83% van de joden van Rome de oorlog heeft overleefd. Had Pius XII het andere alternatief gekozen, dan had dit hem wellicht een beter imago bij Verhofstadt en anderen opgeleverd. Pius XII hield zich echter niet bezig met zijn plaats in de wereldgeschiedenis, maar met zaken die ongemeen veel belangrijker waren, zoals het daadwerkelijk redden van joden. | |
BalansDrie voorbeelden: het concordaat van 1933, Mit brennender Sorge, de Jodenvervolging in Rome. Drie keer moet worden vastgesteld dat Verhofstadt verzuimt gebeurtenissen in het verleden en/of bewijsmateriaal in de historische context te plaatsen, dat hij verzuimt die vragen te stellen waarvan men mag verwachten dat ze in een historische monografie worden gesteld - drie voorbeelden waaruit de indruk ontstaat dat | |
[pagina 812]
| |
Verhofstadt het verleden enkel gebruikt om een op voorhand vaststaande conclusie te poneren. Deze indruk wordt, in meer algemene zin, op tweeërlei wijze bevestigd: door een opvallende inconsequentie in de omgang met het ontbreken van bewijsmateriaal, en door een opmerkelijke selectiviteit in de omgang met de bestaande literatuur over het onderwerp. Wat het eerste aangaat het volgende. Ook Verhofstadt moet erkennen dat tal van joden zijn gered door katholieken, bijvoorbeeld omdat zij konden onderduiken in kloosters of kerken. Maar in tegenstelling tot een groot aantal andere auteurs ontkent Verhofstadt iedere betrokkenheid van Pius XII in dezen. Er is immers nooit, aldus de auteur, enig schriftelijk bewijsmateriaal gevonden waaruit blijkt dat deze paus de opdracht heeft gegeven joden te reddenGa naar eind[9]. De redenering van Verhofstadt is helder: er is geen bewijsmateriaal, dus het is niet gebeurd. Maar op een andere plaats in zijn boek redeneert hij precies andersom. Een van de pijlers van zijn betoog is de idee dat de houding van Pius XII daardoor werd ingegeven, dat hij een grotere angst koesterde voor het communisme dan voor het nationaalsocialisme, en dat hij daarom gemene zaak maakte met laatstgenoemde beweging. Ook hiervoor bestaat geen schriftelijk bewijsmateriaal, zo moet Verhofstadt erkennen, maar desondanks houdt hij welgemoed aan deze idee vast. Ditmaal is de redenering: er is geen bewijsmateriaal, maar toch is het zo. De argumentatie lijkt naar believen te worden aangepast, om maar tot de gewenste conclusie te komen - hetgeen onder historici als een professionele doodzonde geldt. Wat het tweede aangaat, Verhofstadt haalt tal van auteurs aan die zich kritisch hebben uitgelaten over het beleid van paus en Vaticaan, maar bekommert zich daarbij in het geheel niet om de vraag naar de kwaliteit van hun werk. Eén van de meest geciteerde auteurs in het boek is Daniël Jonah Goldhagen; het kan Verhofstadt toch niet zijn ontgaan dat Goldhagen zowel met zijn boek Hitler's Willing Executioners (1996) als met zijn boek over Pius XII weliswaar heel veel stof deed opwaaien, maar onder historici uiterst negatieve recensies kreeg, domweg omdat zijn werk in tal van opzichten de toets van de kritiek niet kon doorstaan. Een andere kroongetuige van Verhofstadt is John Cornwell, eveneens een auteur die bijzonder veel kritiek heeft gekregen op zijn boek over Pius XII, onder meer vanwege onjuiste vertalingen van bewijsmateriaal. In het licht van deze kritiek schreef Cornwell in een later artikel in het tijdschrift The Economist enigszins eufemistisch, dat hij moest erkennen dat Pius XII veel minder speelruimte had gehad dan hij in zijn boek had aangenomenGa naar eind[10]. Dit latere artikel voert Verhofstadt niet op, evenmin als het werk van de Britse historicus Martin Gilbert, één van de meest gezaghebbende auteurs over de Holocaust, misschien zelfs één van de meest | |
[pagina 813]
| |
gezaghebbende historici van de tweede helft van de twintigste eeuw. Ook het boek The Myth of RescueGa naar eind[11] van de Britse historicus William Rubinstein wordt niet genoemd - een auteur die naar eigen zeggen als uitgangspunt had dat hij eens en voor altijd wilde laten zien hoezeer Pius XII en de katholieke kerk hadden gefaald ten aanzien van de Jodenvervolging, maar die zich in het licht van het bewijsmateriaal dat hij bestudeerde genoodzaakt zag een radicaal tegengestelde conclusie te trekken. Ook in zijn selectie uit de overvloedig beschikbare literatuur lijkt Verhofstadt slechts te kiezen wat tot de gewenste conclusie leidt. | |
BesluitDirk Verhofstadt streeft, zo mag uit het ‘Woord vooraf’ van zijn boek worden afgeleid, naar een samenleving waarin religie iedere politieke en maatschappelijke relevantie wordt ontzegd, vanuit de overtuiging dat ieder geloof leidt tot uitsluiting en particularisme. In Pius XII en de vernietiging van de joden projecteert hij deze opvatting op het verleden - uiteindelijk is zijn boek een poging om de juistheid van zijn ideologische uitgangspunten te illustreren aan de hand van een tot de verbeelding sprekend onderwerp. In een interview omschreef de Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) een ideologie eens als ‘een moedwillige versimpeling van de werkelijkheid, die je hanteert om aan die werkelijkheid wat te veranderen’Ga naar eind[12]. Als ideologisch schotschrift is Pius XII en de vernietiging van de joden zonder meer geslaagd. Het is inderdaad een moedwillige versimpeling, sterker: een moedwillige vertekening van de verleden werkelijkheid om aan de hedendaagse werkelijkheid wat te veranderen. Maar als proeve van geschiedschrijving is dit boek niet meer dan een karikatuur: als historische monografie vertoont het fundamentele tekortkomingen - in de omgang met bewijsmateriaal, door het negeren van de historische context, door de inconsequenties in de argumentatie, door de selectieve omgang met vakliteratuur. Dit boek lijdt aan het euvel waaraan helaas zoveel studies over dit onderwerp lijden: uiteindelijk is het de auteurs om een heel andere kwestie te doen, en de vraag naar de houding van Pius XII tegenover de Joden-vervolging is niet meer dan een casestudy aan de hand waarvan zij hun gelijk in die andere kwestie denken te kunnen aantonen. John Cornwell bijvoorbeeld gaat het uiteindelijk om een aanval op conservatieve tendensen in de katholieke kerk na het Tweede Vaticaans Concilie, Daniël Jonah Goldhagen om een fundamentele hervorming van het christendom - inclusief een herschrijven van de Bijbel - dat hij als de oorzaak van alle antisemitisme ziet; en iemand als Ralph Mclnerny, fervent verdediger van Pius XII, gebruikt het onderwerp om te laten zien dat, en hoe, | |
[pagina 814]
| |
de hedendaagse cultuur de zijns inziens fundamentele waarheden van het christendom, en met name het katholicisme, aanvaltGa naar voetnoot[13]. Dirk Verhofstadt voegt zich naadloos in dit rijtje. |
|