| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Over het verfoeien van fictie
‘Literatuur is niet minder belangrijk dan filosofie’. Dit is de tweede zin van Perspectieven op literatuur van Willy Coolsaet, een bundel filosofische reflecties bij enkele hedendaagse literaire teksten. In deze zin wordt al duidelijk dat er een wereld van vooroordelen schuil gaat achter deze reflecties. Want waarom zou literatuur minder belangrijk dan wijsbegeerte zijn? Het was prettig geweest als Coolsaet de herkomst van zijn premisse uit de doeken had gedaan. Gelukkig merkt hij ook op: ‘Beide [literatuur en filosofie, AE] denken op hun manier. En ze denken samen, of beter, ze winnen erbij als ze bij elkaar aansluiten.’
Hoewel onderzoek naar tekstuele identiteit eigenlijk interessanter is - waar wordt literatuur wijsgerig en wordt filosofie literair - kunnen literaire teksten inderdaad kwaliteiten hebben die het zwijgen in de wijsbegeerte en de lege plekken op de kaart van de wetenschap kunnen vullen. En de wijsbegeerte kan machtige inzichten over literatuur te berde brengen.
Coolsaet vindt op dit snijvlak dat het cruciaal is om op literatuur te reflecteren om vervolgens stelling te nemen over levenskwesties. Maar hij is met zijn essaybundel niet in zijn voornemen geslaagd. Niet alleen blijkt hij stuntelig om te gaan met uitspraken van fictionele personages, hij is zowel op tekstueel en inhoudelijk niveau soms onnauwkeurig. Een citaat uit Philip Roth's Alleman:
‘Zou alles anders zijn, vroeg hij zich af, als ik anders was geweest en het anders had gedaan? Zou het allemaal minder eenzaam zijn geweest dan het nu is? Ja, natuurlijk! Maar dit is wat ik gedaan heb! Ik ben eenenzeventig. Dit is de man die ik ben geworden. Dit is wat ik gedaan
| |
| |
heb om hier te komen en daarmee uit’ (blz. 19)
Coolsaet vat dit zo samen:
‘Wat gebeurt, is wat gebeurt, de realiteit is wat ze is, niets had anders gekund. De hoofdfiguur is daarmee aardig op weg om alle verantwoordelijkheid van zich af te schudden.’ (blz. 19)
Kun je bij zo'n sterke aandrang om stelling te nemen nog wel open staan voor literatuur? Mijns inziens beschrijft Roths Alleman een zoektocht naar betekenis in een schrale wereld vol mislukking. Het is een elegie over verlies en onkunde, waarbij we uiteindelijk gevangen zitten in de beperkingen van het lichaam. Daarbij wordt de mislukking van het ‘ik’ dan ook schril afgezet tegen het burgerlijke fatsoen, de moraal van de politieke correctheid.
Nog een onzorgvuldigheid. Het personage Phoebe vertelt dat ‘de man’ niet zonder hartstocht kan leven, terwijl ‘de vrouw’ tevreden kan zijn met gene-genheid, tederheid, vriendschap en intimiteit. Coolsaet komt op de proppen met de uitspraak: ‘Wat een vreemde loskoppeling van liefde (of genegenheid, vriendschap, tederheid) en seks?’ (blz. 24) Phoebe had het niet over seks, maar over hartstocht. En dan nog: waar is de grond onder Coolsaets oordeel, of zijn argumentatie?
Coolsaet heeft grote moeite om de auteur te scheiden van zijn personages. Hij schrijft in het besluit van dit essay: ‘Philip Roth houdt er in beide werken een bepaald twijfelachtige visie op het leven op na - reductie tot seks, die afwe-zigheid van liefde is, afschuiven van verantwoordelijkheid onder het mom van een vaag determinisme, reductie van de mens tot een lichaam dat enkel op genot uit is.’ (blz. 33) Ten eerste rijst bij mij opnieuw de vraag op grond van welke overtuiging Coolsaet deze ideeën twijfelachtig vindt, ten tweede ben ik benieuwd waar in het boek hij Roth persoonlijk heeft ontmoet.
Verderop in de essaybundel valt Coolsaet in dezelfde kuil. Hij signaleert dat de romans van Jeanette Winterson zijn opgebouwd uit flarden van verhalen. Inderdaad reflecteren haar werken daarmee het verbrokkelde van ons bestaan. Coolsaet: ‘Maar natuurlijk heeft Jeanette Winterson zelf reeds altijd gekozen voor de postmoderne levensvisie, namelijk die niet alleen een [...] chaotische manier van schrijven is, maar ook van leven.’ Ben ik postmodern als mijn leven een chaos is? Waarom zou Winterson ‘natuurlijk’ gekozen hebben? Heeft Coolsaet zelf een deterministisch wereldbeeld? En hoezo ‘reeds altijd’? Het wereldbeeld van Jeanette Winterson is namelijk redelijk snel geëvolueerd. Tot slot is het Coolsaet klaarblijkelijk ontgaan dat de fragmentaire vorm van de werken van Winterson wordt overschaduwd door een veel sterker gevoel van profetische zekerheid.
De flaptekst biedt inzicht in de vermoedelijke oorzaak van zijn geworstel. Daar staat dat Coolsaet een filosofie heeft ontworpen waarin de aanvaarding van eindigheid en sterfelijkheid zou kunnen bijdragen aan het kunnen leiden van een goed leven. Boeiende materie, mooie gedachte ook, maar dit zo duidelijk gevormde wereldbeeld speelt hem parten bij de benadering van literaire teksten.
| |
| |
Misschien was het beter geweest als Coolsaet zijn filosofie explicieter in deze essays had verwerkt Zo noemt hij De passie van Jeanette Winterson een chaotisch boek. Wat betekent chaos voor Coolsaet? Hoe definieert hij (bijvoor-beeld in het volgende citaat) ‘mooi’? Hoe scheidt hij schoonheid van auteursstandpunt? Coolsaet: ‘Kan het zijn dat een roman als artistiek waardevol, als mooi, ervaren wordt, terwijl men het er ondertussen grondig met [sic] oneens is, waarbij wat men af keurt, om niet te zeggen verfoeit, de tendens van het werk (en dus het standpunt van de auteur) is? We denken dat dit kan.’ (blz. 15)
Ik denk dat Coolsaet dit niet kan. Dit boek toont dat Coolsaet, in zijn eigen termen, uitspraken van personages zo ‘verfoeit’, dat hij het hele boek daarmee ‘afkeurt’. Ter illustratie een stukje uit Roths Het stervende dier:
‘Want alleen als je neukt wordt alles waar je in je leven een hekel aan hebt en alles waar je in je leven niet tegenop kunt, al is het ook maar voor even, volmaakt gewroken. Alleen dan voel je je volkomen zuiver levend, en volmaakt zuiver jezelf. Het is niet de seks die bezoedelt - het is al het andere.’ (blz. 27)
En dan Coolsaet: ‘Merk ook de ongehoorde uitspraak op dat niet seks bezoedelt, maar al het andere.’ (blz. 28) Bedoelt hij dat hij die uitspraak voor het eerst hoort? Dan ben ik het roerend met hem eens. Of bedoelt hij dat deze uitspraak onbehoorlijk is? Ik vrees dat het laatste het geval is. Coolsaet signaleert dat Kepesh en Alleman hun driften ervaren als verweven met hun fysieke bestaan. Om daar vervolgens over te zeggen dat we ‘uit de contrastwerking zien hoe het niet kan.’ (blz. 33)
Misschien zou Coolsaet er voorstander van zijn om bepaalde boeken in de bibliotheken te voorzien van een icoontje met een waarschuwend vingertje.
□ Annemarie Estor
Willy Coolsaet, Perspectieven op literatuur. Filosofische reflecties bij Barnes, Camus, de Coninck, Hesse, Houellebecq, Roth, Streuvels en Winterson, Garant Uitgevers nv, Antwerpen/Apeldoorn, 2009,182 blz., 19,80 euro, ISBN 9789044125634.
| |
Kerk en theologie
Openhartige hoogleraren
De Universitaire parochie van de Katholieke Universiteit Leuven heeft het initiatief genomen om een aantal professoren van verschillende faculteiten te laten interviewen door de bekende pu-bliciste Kolet Jansen en Rebekka Jonkers, pastor aan de Universitaire Parochie.
De eerste hoogleraar met wie zij hebben gesproken is Marc Vervenne, ererector en hoogleraar Oude Testament aan de faculteit Godgeleerdheid. Heel openhartig vertelt Vervenne over zijn jeugd, zijn opleiding, zijn kijk op de wereld, het plotselinge overlijden van zijn broer, over doodgaan, de universiteit en nog veel andere zaken. Aan het slot van het boekje vertelt hij wat de drie meest indrukwekkende films, boeken en cd's uit zijn leven zijn.
Een mooi, soms zelfs ontroerend getuigenis! Ik kijk nu al uit naar de vol- | |
| |
gende vijf deeltjes met de overtuigingen en inzichten van wijze mannen en vrouwen uit de schoot van de universiteit.
□ Panc Beentjes
Kolet Jansen en Rebekka Jonkers, Mondeling Examen: Marc Vervenne, Acco, Leuven/Den Haag, 2010,55 blz., ISBN 978-90-334-7838-3.
| |
Kunst
Schilderijen van Michaël Borremans
Paintings is een stijlvol gelay-oute monografie waarin een honderdtal schilderijen van Michaël Borremans staan afgebeeld, met heel wat prachtige detail-opnamen. Deze uitgave biedt geen volledig overzicht van het geschilderde oeuvre van de kunstenaar. Waarop de selectie van de werken gebaseerd is, wordt niet uitgelegd. Ze hangt niet af van een curator, want dit boek is geen catalogus van een lopende of geplande tentoonstelling. Vermoedelijk heeft Borremans, die volgens het colofon verantwoordelijk is voor het ‘concept’ van deze publicatie, de keuze zelf bepaald. Vreemd is dat een aantal belangrijke werken ontbreekt. Irriterend is daarbij dat niet alle schilderijen die Jeffrey Grove in zijn inleiding vanwege hun bijzondere betekenis ter sprake brengt, worden geïllustreerd.
Grove wijst op enkele relevante ontwikkelingen in de werkwijze van Borremans, geeft hier en daar een kleine toelichting bij de bronnen die hij gebruikt, en beschrijft treffend hoe zijn figuren - geen portretten, maar ook geen fictieve wezens - zich doorgaans in een ‘onbepaalbare’ en ‘tussenliggende’ (of ‘tussentijdse’) wereld lijken op te houden. Diepgaand kun je zijn korte essay niet noemen. Hij heeft gelijk wanneer hij, in een voetnoot, waarschuwt voor een interpretatie van Borremans' schilderijen op grond van zijn tekeningen: op beide gebieden zijn de bedoelingen niet dezelfde. Nochtans valt de samenhang tussen bijvoorbeeld de schilderijen van de serie The Bodies (2006, afbeelding op blz. 107-111) en de tekeningen van de serie The Greatness of Our Loss (van hetzelfde jaar) niet te loochenen. Het is dus nog wachten op een grondige studie naar de verhouding tussen Borremans' tekeningen, schilderijen en films. Weliswaar houdt de kunstenaar zelf die drie registers principieel gescheiden, toch verwijzen ze impliciet en soms heel expliciet naar elkaar.
Uit de lijst van de verzamelaars waarmee het boek afsluit, kan de lezer opmaken dat Borremans bij privé-verzamelaars in binnen- en buitenland hoog aangeschreven staat. Terwijl François Pinault op de tentoonstelling ‘Mapping The World’ in Venetië (nog tot eind 2010) een hele zaal van het Palazzo Grassi kan vullen met Borremansen, waaronder enkele topstukken van de meester, uit zijn eigen collectie (in mijn ogen een van de hoogtepunten van de genoemde tentoonstelling), bevindt zich geen enkel schilderij dat in Paintings is opgenomen, in een Belgische openbare verzameling. Misschien is Borremans voor onze musea inmiddels gewoon onbetaalbaar geworden. Of hebben onze instellingen andere prioriteiten? (Zopas meldt de pers dat Bor- | |
| |
remans een opdracht van het Koninklijk Paleis van Brussel gekregen heeft!) Volgens Grove, die Michael Borremans citeert, heeft diens verbeeldingswereld te maken met ‘het ventileren van een nihilistische visie’. Nochtans zinderen zijn doeken van een intrigerend, geheimzinnig leven. Liefhebbers zullen er zich graag dankzij deze fraaie publicatie opnieuw in verdiepen. Zelf krijg ik daarbij het verlangen naar een degelijke retrospectieve tentoonstelling hier te lande.
□ Jan Koenot
Michaël Borremans: Paintings, met een bijdrage van Jeffrey Grove (in het Engels), Hatje Cantz, Ostfildem, 2009, 184 blz., 121 afb., 45 euro, TSBN 978-3-7757-2423-4
| |
Literatuur
Schrijverschap in de Belgische Belle éPoque
In de inleiding bij zijn sociaal-culturele geschiedenis van het schrijverschap in de Belgische belle époque geeft Christophe Verbruggen het in Belgische proefschriften obligate overzicht van de ter zake doende theorieën, om vervolgens zijn eigen weg te gaan, want: ‘Het individu blijft in mijn optiek de verklarende factor voor sociaal gedrag’ (blz. 24). Hij belooft wel te proberen ‘het individuele en singuliere van het schrijverschap en de literatuur te verzoenen met de institutionele en collectieve benadering van de sociale realiteit’ (blz. 26). Dit heeft geleid tot een tamelijk hybridisch boek, waarin boeiende passages (bijvoorbeeld over Edward Joris en Raymond Limbosch) worden afgewisseld met dorre opsommingen en analyses van grafieken en tabellen. Bovendien werd nogal wat interessante informatie naar het eindnotenapparaat verbannen.
De eerste twee hoofdstukken behandelen de opkomst van auteursverenigingen en de positie van de schrijver-intellectueel in de periode 1890-1914. Ook hier krijgen we een opeenstapeling van namen en data betreffende, zelfs voor de beter geïnformeerde lezers, vaak nobele onbekende Franstalige verenigingen en schrijvers. Er is veel parate voorkennis nodig om hier enthousiast over te kunnen worden. In een derde hoofdstuk richt Verbruggen zijn aandacht op het tijdschriftenveld en doet dat aan de hand van Multidimensional Scaling-sociogrammen.
Dat betekent in de praktijk dat hij op zoek gaat naar relaties tussen tijdschriften aan de hand van het aantal gemeenschappelijke medewerkers. Wel brengt hij ‘enkel de relaties van minimaal drie gemeenschappelijke medewerkers in rekening’ en noemt dat ‘een arbitraire maar noodzakelijke keuze’ (blz. 199). Dat ondermijnt meteen de wetenschappelijkheid van het geheel en de onderzoeker moet toegeven: ‘Indien de grens van minimum drie gemeenschappelijke medewerkers niet gehanteerd was geweest, dan zou er wel degelijk een band aangetoond kunnen worden tussen de katholieke cluster en het Franse symbolistische centrum’ (blz. 222). Indien ook lengte en kwaliteit van de bijdragen en de reputatie van de auteurs in rekening zouden worden gebracht, dan was het resultaat waarschijnlijk nog anders geweest.
| |
| |
Verbruggen is een vaardig stilist en had interessant materiaal onder handen, maar de methodologie stond een goed verhaal hier danig in de weg. Het potentiële lezerspubliek voor dit boek wordt zo jammer genoeg wel erg klein.
□ Manu van der Aa
Christophe Verbruggen, Schrijverschap in de Belgische belle époque. Een sociaal-culturele ge-schiedenis, Vantilt/Academia Press, Nijmegen/Gent, 2009,413blz., 29,95 euro, ISBN 9789038213804.
| |
Geschiedenis
Jesuit Books in the Low countries 1540-1773
In 1540 vestigden de eerste jezuïeten zich in de Nederlanden. In 1773 werd de orde door de paus opgeheven. Tijdens deze drie eeuwen hadden de jezuieten overal in de Lage Landen colleges opgericht, religieuze gezelschappen voor vrome leken (‘sodaliteiten’) gesticht en over het algemeen de leiding genomen van de Contrareformatie in haar felle ideeënstrijd tegen ketters en calvinisten, lutheranen en allen die van de ware leer afweken en het gezag van de rooms-katholieke kerk in twijfel trokken. De orde overleefde zelfs de scheiding van de Nederlanden na de val van Antwerpen in 1585 en bleef discreet of in het geheim werkzaam in het vanaf dan door de calvinisten gedomineerde Noorden.
Na de opheffing in 1773 werden alleen al uit de collegebibliotheken van de Zuidelijke Nederlanden meer dan honderdduizend boeken geveild. Het grootste gedeelte daarvan werd later opnieuw verworven en ten slotte verzameld in de Maurits Sabbe Bibliotheek, die uiteindelijk een onderafdeling vormde van de universiteitsbibliotheek van Leuven. Vandaag bezit de Maurits Sabbe Bibliotheek 1.300.000 boekdelen.
Uit deze collectie zijn voor Jesuit Books in the Low Coimtries 78 representatieve titels gekozen, die zo'n vijftig recensenten uit Europa en Noord-Amerika vervolgens hebben besproken. Het gaat om boeken over de geschiedenis van de jezuïetenorde, theologische vraagstukken, tekstboeken voor de colleges over bijvoorbeeld wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en grammatica, reisverslagen en ‘zedenstudies’ van missionarissen in Azië en Noord-Amerika en ten slotte ook anti-jezuitische geschriften en pamfletten, waaronder Le Provinciales van Blaise Pascal.
Omdat dit boek in octavo uitgegeven is en op duurzaam papier gedrukt werd, komen de vele illustraties goed tot hun recht: voorpagina's, emblemen, symbolische tekeningen en schilderijen vervolledigen deze kennismaking met een ongelooflijk rijke culturele activiteit ‘Ad Majorem Dei Gloriam’. Deze deskundige en erudiete publicatie verruimt ons inzicht in de religieuze en intellectuele geschiedenis van onze streken.
□ Ludo Abicht
Paul Begheyn, Bemard Deprez, Rob Faesen en Leo Kenis, Jesuit Books in the Low Countries 1540-1773. A Selection from the Maurits Sabbe Library, Peeters, Leuven, 2009, 309 blz., 70 euro, ISBN 978-90-429-2306-5.
|
|