Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 408]
| |
Dries Deweer
| |
[pagina 409]
| |
Communitarisme versus personalismeWanneer we de betekenis van de communitaristische invloed op de hedendaagse christendemocratie willen vaststellen, dan moeten we weten hoe het communitarisme aansluit op en verschilt van de oorspronkelijke filosofische grondvesting van de christendemocratie. De Belgische situatie is enigszins verschillend van Nederland, waar ook de reformatorische wijsbegeerte een belangrijke invloed heeft, maar in het algemeen kunnen we het personalisme beschouwen als het filosofische fundament van de christendemocratische ideologie. Dit continentaal-Europese denken vindt zijn oorsprong in het Interbellum, als reactie van christelijke intellectuelen op de problemen van hun tijd én als alternatief voor de tweespalt tussen het liberale individualisme en het fascistische of communistische collectivisme. Tegenover de liberale verheerlijking van het individu plaatst het personalisme, zoals de naam verraadt, het concept van de persoon. In onderscheid met het zelfgenoegzame en vervreemde individu benadrukt het persoonsconcept dat de mens niet alleen een autonoom, maar ook een sociaal en spiritueel wezen is. Vanuit die optiek is de mens, tegenover het individualisme, altijd ingebed in een ruimer geheel zonder dat hij, tegenover het collectivisme, daarin opgaat. Vertrekkend van de idee van de menselijke waardigheid tracht het personalisme een synthese tot stand te brengen op zowel filosofisch, cultureel, socio-economisch als spiritueel gebied. De heersende tegenstellingen - tussen onder andere idealisme en materialisme, geloof en rede, liberalisme en communisme en Kerk en Staat - worden daarbij overbrugdGa naar eind[2]. Roergangers van het personalisme waren de Franse filosofen Jacques Maritain en Emmanuel Mounier, maar ook latere denkers als Emmanuel Levinas en Paul Ricoeur kunnen we tot de personalistische traditie rekenen. Het communitarisme is van recentere datum en heeft een Anglo-Amerikaanse oorsprong. In feite kan men er twee gedaanten in onderscheiden. Enerzijds is er het filosofische communitarisme, dat vanaf eind jaren zeventig en doorheen de jaren tachtig hoogtij viert in de Anglo-Amerikaanse politieke filosofie. Deze filosofie vormt een reactie op het libe-rale individualisme en in het bijzonder op het monumentale werk A Theory of Justice (1971) van John Rawls. Leidende figuren zijn Michael Sandel, Alasdair Maclntyre, Charles Taylor en Michael Walzer. Anderzijds is er een meer ideologisch communitarisme, waar de onderliggende denkbeelden van het filosofisch communitarisme samengebracht worden tot een coherente maatschappijvisie. Voorbij een kritiek op het liberalisme tracht het zichzelf een positieve bepaling te geven, vanuit een sociologische invalshoek. Onder meer de Amerikaanse sociologen Benjamin Barber, Robert Bellah en vooral Amitai Etzioni onderscheiden zich | |
[pagina 410]
| |
in deze opdracht. De focus van het communitarisme ligt op de herwaardering van de gemeenschap, tegen een eenzijdige belichting van vrijheid en gelijkheid. Personalisme en communitarisme zijn nauw verwant. We kunnen spreken van een gelijkaardig antwoord op een gelijkaardig maatschappelijk vraagstuk. In reactie op een liberaal-individualistische tijdsgeest, die het autonome en zelfgenoegzame individu als uitgangspunt neemt, leggen beide filosofieën de nadruk op de mens als een sociaal wezen. Het is ingebed in gemeenschappen en heeft deze relatie met anderen nodig om zichzelf en de eigen levensdoelen te ontdekken en te realiseren. Die relaties gaan bovendien aan het individu vooraf. De band met gemeenschappen is geen contract dat we sluiten, maar een gegeven van waaruit we onze zelfverwezenlijking kunnen realiseren. Dit betekent niet dat personalisten en communitaristen individuele vrijheid ondergeschikt maken aan de gemeenschap. Integendeel, ook zij stellen de menselijke vrijheid centraal. Deze vrijheid is evenwel niet de negatieve vrijheid van het liberalisme om zonder belemmering om het even wat te doen, zolang je andermans vrijheid niet schaadt. De absolute vrijheid van een ongebonden individu impliceert immers een morele desoriëntatie, waarbij de mens overgeleverd is aan de grillen van oppervlakkige preferenties en arbitraire, onbewuste en irrationele invloeden. Personalisten en communitaristen hanteren een positief vrijheids-concept. Tegenover de stuurloze negatieve vrijheid plaatsen zij de gemeenschappelijke en constitutieve waarden van onze particuliere omgeving als een morele horizon. Die horizon is geen dwangbuis, maar een dynamisch kader dat ons in staat stelt onze vrijheid te benutten voor een volwaardig mens-zijn. Vrijheid is in die zin de eigen roeping ontwaren en verwezenlijken door en voor de gemeenschap. Daarom is vrijheid onlosmakelijk verbonden met verantwoordelijkheid en engagement. De kracht van de samenleving zoeken personalisten en communitaristen bijgevolg in gemeenschappen die het kader scheppen waarbinnen mensen hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen en zich integraal kunnen ontplooien. De taak van de politiek bestaat dan in de ondersteuning van deze gemeenschappen, met een overheid die zichzelf een bescheiden plaats toekent, zonder haar verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn uit de weg te gaan, voor zover de samenleving zelf daarin tekortschiet. Dit rijmt met het subsidiariteitsbeginsel volgens welk een centraal gezag zich niet met zaken mag bemoeien die op een lager niveau geregeld kunnen worden. Ondanks deze overeenkomsten tussen personalisten en communi-taristen zijn er ook belangrijke verschillen. In eerste instantie staan de stromingen in andere filosofische tradities. Het personalisme is geworteld in een neothomistisch streven naar metafysische fundering van de | |
[pagina 411]
| |
moraal, terwijl het communitarisme kadert in de analytische wijsbegeerte die zulke metafysische ambities schuwt. Voor de ideologische adaptatie van de ideeën zijn deze onderliggende verschillen evenwel weinig van tel. Maar er zijn ook meer concrete verschilpunten. Het personalisme kent een centrale plaats toe aan een welomschreven economische ethiek, waarvan de principes aan de basis liggen van het Rijnlandmodel. Het communitarisme houdt zich op dat gebied meer op de vlakte en beperkt zich meestal tot een formele invulling van economische rechtvaardigheid. In reactie op John Rawls, die het primaat van het rechtvaardige boven het goede propageert, stellen communitaristen dat het onmogelijk is universeel geldige, neutrale rechtvaardigheidsprincipes in abstracto te concipiëren, maar dat rechtvaardigheid steeds naar bestaande morele kaders van een gemeenschap of maatschappelijke sfeer moet plooien. Een ander opvallend verschil betreft de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Het communitarisme benadrukt de particulariteit van elke gemeenschap, waarbij subsidiariteit moet zorgen voor decentralisatie en zelfbestuur. Het personalisme waardeert het subsidiariteitsbeginsel echter niet alleen omwille van die neerwaartse dynamiek, maar ook omwille van de opwaartse dynamiek, naar transnationale instituties die soevereiniteit kunnen uitoefenen in zaken die lagere gemeenschapsniveaus te boven gaan. Cruciaal is het verschil in uitgangspunt, waarbij de levensbeschouwelijke neutraliteit van het communitarisme contrasteert met de christelijke invalshoek van het personalisme. Bovendien mogen we de historische context niet uit het oog verliezen. Het personalisme, intrinsiek verbonden met de jaren dertig en veertig, is in zijn oorspronkelijke vorm eigenlijk uitgebloeid. Dat wil niet zeggen dat zijn fundamentele ideeën voorbijgestreefd zijn. Het communitarisme kopieert ze echter niet zomaar, maar brengt ze op een algemener niveau, losgekoppeld van een specifieke religieuze en maatschappelijke context. Het past dat gedachtegoed bovendien toe op de grote maatschappelijke vraagstukken van deze tijd, die gelijklopend én verschillend zijn van de uitdagingen waarmee de oorspronkelijke personalisten werden geconfronteerd. In het bijzonder het communitaristische denkkader voor de multiculturele samenlevingen van vandaag kent geen personalistische tegenhanger. Maritain en Mounier pleitten zeker en vast voor pluralisme, maar met verschillende levensbeschouwingen (christendom en vrijzinnigheid) in een monoculturele context in het achterhoofd. Communitaristen combineren in hun denken bezorgdheid over de gevolgen van de stijgende diversiteit in de samenleving met de stellige overtuiging dat de multiculturele samenleving ons kan verrijken, indien een vruchtbare dialoog tot stand komt. Een dergelijke dialoog kan nooit plaatsvinden op grond van een abstracte universele rationaliteit, | |
[pagina 412]
| |
zoals in het liberalisme. De dialoog moet dus geworteld zijn in de particulariteit van de gesprekspartners, zonder de ambitie een gedeelde morele taal te spreken. Dit sluit kritiek niet uit, maar kritiek moet passen bij de morele horizon van de ander. De hieruit voortkomende visie op de multiculturaliteit vormt geen relativisme, wel een open particularisme, balancerend op de koord tussen particuliere en universele morele claims. Bijgevolg ziet Etzioni de multiculturele samenleving - in contrast met de populaire metafoor van de smeltkroes - als een mozaiek, met allerlei elementen, in verschillende kleuren en vormen, maar vastgelijmd aan een kader van gemeenschappelijke waarden en gerichtheid op het algemeen belangGa naar eind[3]. | |
Commlinitarisme in het CDATerwijl in België de CVP nog de lakens uitdeelt, zit het CDA in Nederland al op de oppositiebanken. De verkiezingen voor de Tweede Kamer van mei 1994 maakten immers een eind aan decennialange beleidsverantwoordelijkheid. Het CDA was opgericht in 1980, als fusie van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de Christelijk Historische Unie (CHU) en de Katholieke Volkspartij (KVP). Met Dries van Agt (1977-1982) en Ruud Lubbers (1982-1994) had de partij altijd de minister-president geleverd. Bovendien maakten de christendemocraten ook voor de fusie voortdurend deel uit van de regering. In de oppositie tegen het paarse kabinet-Kok moesten de christendemocraten dus op zoek naar een nieuwe bestaansreden. Reeds voor de verkiezingen van 1997 liet het CDA zich uitdrukkelijk inspireren door het communitarisme. Huidig minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin kaderde het verkiezingsprogramma in een ‘christendemocratisch gemeenschapsdenken’, dat een synthese vormt tussen de christelijke wortels van de partij en het gedachtegoed van communitaristen als Etzioni en MaclntyreGa naar eind[4]. De impuls voor deze ideologische herbronning kwam van opeenvolgende directeurs van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (Jos van Gennip, Ab Klink) en leidende figuren in de parlementaire fracties (Hirsch Ballin, Jan Peter Balkenende). Deze groep won gaandeweg aan invloed. Met het aantreden van Balkenende als politiek leider van het CDA in 2001 werd deze communitaristische wending ten volle geïnstalleerd en gecontinueerd. De ideologische publicaties van de partij dragen daar onmiskenbaar de sporen van. De meest opvallende uiting hiervan is de royale aandacht die de communitarist Amitai Etzioni als inspirator van de CDA-koers te beurt valt. Naast uitgebreide besprekingen van zijn werk komt hij ook meermaals zelf aan het woord in de publicaties van het Wetenschappelijk Instituut. In de tegenovergestelde richting schreef Balkenende, inmiddels minister-president, in | |
[pagina 413]
| |
2005 het voorwoord voor de Nederlandse vertaling van Etzioni's hoofdwerk The New Golden Rule. Community and Morality in a Democratie Society. De communitaristische invloed laat zich samenvatten in de ‘nieuwe gulden regel’ waarvan sprake is in Etzioni's titel: ‘respecteer en ondersteun de morele orde van de samenleving net zoals je zou willen dat de samenleving jouw autonomie respecteert en ondersteunt’Ga naar eind[5]. Met deze leuze distantiëren de christendemocraten zich van de liberale nadruk op individuele vrijheid, die de socioculturele inbedding van de mens en de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheden miskent. Het ‘normen en waarden’-discours en de nadruk op de ‘verantwoordelijke samenleving’ van Balkenende is grotendeels opgehangen aan deze communitaristische kapstok. Met de idee van vrijheid-in-verantwoordelijkheid laten de Nederlandse christendemocraten een kritisch licht schijnen op de samenleving. De hedendaagse publieke moraal wordt daarbij voorgesteld als een gevaarlijke cocktail van liberalisme en verzorgingsstaat-mentaliteit: het samengaan van maximale vrijheid met optimale bescherming van overheidswege onthult een verlangen dat utopisch is. Daartegenover bepleit het CDA een herijking van de moraal door een betere balans tussen autonomie en sociale samenhangGa naar eind[6]. De CDA-beleidslijn voor minder overheidspaternalisme en meer eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid ligt in het verlengde van deze communitaristische invloed. Naast abstracte idealen haalt het CDA ook specifieke beleidsinput uit het Amerikaanse gemeenschapsdenken. Inzake integratiebeleid bouwt het CDA voort op het internationale platform Diversity Within Unity, een initiatief van Etzioni dat een communitaristische kijk op de multiculturele samenleving definieert en promoot. Die kijk combineert respect voor elkeen met respect voor het geheel. Elke burger wordt geacht zich te verbinden met het gedeelde kader van basale waarden en instituties dat de samenleving bijeenhoudt, maar tegelijkertijd heeft elke gemeenschap binnen de samenleving het recht op een eigen subcultuur, voor zover die niet conflicteert met het gedeelde kader. Vanuit dat uitgangspunt formuleert het platform richtlijnen voor onder meer onderwijs- en inburgeringsbeleidGa naar eind[7]. Het voorgaande betekent geenszins dat we de Nederlandse christendemocratie van de eenentwintigste eeuw kunnen vereenzelvigen met het communitarisme. Het CDA is opmerkelijk trouw aan haar christelijke wortels. De partij blijft expliciteren dat ze het evangelie gebruikt als grondslag en inspiratiebron. Het Program van Uitgangspunten - opgebouwd rond de vier kernbegrippen publieke gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap - houdt stand als ideologisch manifest van de partij. Het eerste artikel luidt: ‘Het CDA aanvaardt het Bijbels getuigenis van Gods beloften, daden en geboden | |
[pagina 414]
| |
als van beslissende betekenis voor mens, maatschappij en overheid. Het richt zich daarnaar met de intentie steeds te zoeken naar de betekenis van het Evangelie voor het politieke handelen.’Ga naar eind[8] Dienovereenkomstig behouden het personalisme - in het bijzonder de ideeën van Maritain - en de katholieke sociale leer hun invloed, net als de ideeën van de protestantse denker Herman Dooyeweerd die nauw aansluiten bij het personalisme. Een markant voorbeeld van de blijvende christelijke aard van de CDA-ideologie is het rapport Mens, waar ben je? (2006) van het Wetenschappelijk Instituut. Daar wordt uitdrukkelijk teruggegrepen naar de Bijbel als leidraad bij de bepaling van het christendemocratische mensbeeld. Het rapport is doorspekt met personalistische en communitaristische interpretaties en gevolgtrekkingen, maar de Bijbel draagt het discours. Expliciete verwijzingen naar het communitarisme zijn er zo goed als afwezig. | |
Communitarisme in CD&VDe verkiezingsnederlaag van 13 juni 1999 dompelde de eeuwige bestuurspartij CVP in een crisis. Onder impuls van de nieuwe voorzitter, Stefaan De Clerck, werd een herbronningsoperatie ingezet. In september 2001 beklonk het vernieuwingscongres ‘Tijd, Hoop, Thuis, Stijl’ te Kortrijk niet alleen een naamsverandering - van Christelijke Volkspartij naar Christen-Democratisch & Vlaams (CD&V) - maar kwam er ook ideologisch een koerswijziging op gang. In de aanloop naar het congres werd een brede interne discussie gevoerd aan de hand van Elke mens teltGa naar eind[9]. In die ontwerptekst zat de koerswijziging reeds besloten. De pijlen werden gericht op het ‘libertaire’ individualisme dat het cement zou vormen voor het paarse pact tussen liberalen en socialisten. Het christendemocratische alternatief bracht de menselijke waardigheid in verband met twee kernwaarden: eigenheid en verbondenheid. De ‘eigenheid’ verbond het respect voor de menselijke waardigheid met het beschermen en tot ontplooiing laten komen van de uniciteit van elke mens. Elke mens heeft een unieke en onvervangbare waarde, die een universele gelijkwaardigheid impliceert. Het beginsel ‘verbondenheid’ moest dan weer beklemtonen dat de mens een sociaal wezen is, dat pas zichzelf wordt in relatie tot anderen. Bijgevolg moeten we de menselijke verankering in duurzame samenlevingsverbanden stimuleren en koesteren. Hoewel de Vlaamse christendemocraten in 2001 vooral refereerden aan het personalisme, was het Amerikaanse communitarisme al op de achtergrond aanwezig. Het heeft gaandeweg aan prominentie gewonnen. Daarbij werd het personalisme herbezien door een communitaristische bril. Hoogtepunt van deze operatie is het boek De kracht van | |
[pagina 415]
| |
mensen en gemeenschappen (2003) van filosoof Piet Raes, in opdracht van de CD&V-studiedienst Ceder. Beïnvloed door de synthese tussen personalisme en communitarisme van Hirsch Ballin, tracht Raes ‘de filosofische uitgangspunten van het denken van Mounier in verband te brengen met het hedendaagse, eerder sociologisch geïnspireerde en politiek meer relevante Amerikaanse gemeenschapsdenken’Ga naar eind[10]. Raes vult de ‘retour a Mounier’ aan met inzichten van communitaristische auteurs als Etzioni, Taylor, Walzer en Jonathan Sacks. Daarmee beklemtoont hij de rol van gemeenschappen. Zij berusten niet op welberekend eigenbelang, maar op wederkerigheid - een wederzijdse afhankelijkheid die gericht is op emancipatie - en op gedeelde waarden, normen en idealen. Het doel van gemeenschappen is ‘een pedagogiek [...] van warme solidariteit, die de kille solidariteit van het verzekeringsdenken [de focus van het liberalisme, DD] en de anonieme solidariteit die de overheid organiseert [de focus van het socialisme, DDj, voorafgaat én aanvult’, en de realisatie van de gedeelde waarden, met het oog op de waardigheid en de emancipatie van de ledenGa naar eind[11]. Deze visie heeft een dubbele kritische functie. In eerste instantie corrigeert de nadruk op het ethische fundament van gemeenschappen liberalen en socialisten, die de samenleving en gemeenschappen interpreteren vanuit een sociaal contract, waarbij vrije en gelijke burgers zich uit eigenbelang verenigen. In tweede instantie vervult deze visie een kritische functie ten aanzien van gemeenschappen zelf. Niet alle gemeenschappen voldoen immers aan de voorwaarden om de christendemocratische doelstelling te volbrengen. Raes spreekt in dat verband over de nood aan ‘betrokken’ gemeenschappen, gekenmerkt door gedeelde idealen en doelen en door een openheid op de samenleving als geheelGa naar eind[12]. De opmars van het communitarisme binnen CD&V werd versneld door de kartelvorming met de Vlaams-nationalisten van de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA) in 2004. In een opiniestuk benadrukten (de toenmalige) ondervoorzitters Wouter Beke en Bart De Wever dat het kartel geen opportunistisch verbond was om de paarse meerderheid te breken en kiezers weg te halen bij het Vlaams Belang, maar zich entte op een gedeeld communitaristisch mensbeeld: ‘Beide partijen hebben ten gronde dezelfde mensvisie. Tegenover de liberale ik-maatschappij enerzijds en de socialistische overheidsbetutteling anderzijds, plaatsen wij de mens die vrij én verantwoordelijk is. We willen zoveel mogelijk ontplooiingskansen geven aan ieder individu, maar streven tegelijk naar een sterk maatschappelijk weefsel dat aanzet tot het opnemen van verantwoordelijkheid voor elkaar. Daardoor hebben CD&V en de N-VA gelijklopende inzichten over belangrijke thema's als gezin, onderwijs, verenigingsleven, gezondheidszorg en welzijn. Ook het gezamenlijke streven naar meer Vlaams zelfbestuur vloeit eruit voort.’Ga naar eind[13] | |
[pagina 416]
| |
De identificatie met het communitaristische denken gaat in die periode vrij ver. In een interview enkele dagen na de inhuldiging van het kartel noemt Beke, zowat de nieuwe partijideoloog, het communitarisme zelfs de overkoepelende loyauteit van CD&VGa naar eind[14]. Nadien lijkt hij wat gas terug te nemen, niet zozeer inhoudelijk als wel wat de terminologie betreft. In Bekes boek De mythe van het vrije ik (2007) blijft een communitaristische invalshoek merkbaar, maar er is geen expliciete identificatie met de stroming. De ideeën van het communitarisme worden wel geïncorporeerd, bijvoorbeeld in de nadruk op morele oriëntatie als voorwaarde voor echte vrijheid, maar de stroming als dusdanig is onvoldoende bekend bij het grote publiek en de term wekt te veel verwarring op om zich ermee te profileren. Aansluitend op zijn onderzoeksexpertise als sociale wetenschapper brengt Beke het personalisme daarentegen ruimschoots voor het voetlicht als blijvende ‘drager van de beginselen waar de christendemocraten hun politiek programma op stoelen’Ga naar eind[15]. De publieke identificatie van CD&V met het communitarisme blijft dienovereenkomstig eerder beperkt, zeker in vergelijking met het CDA. In de ideologische herbronning van de Vlaamse christendemocraten mag het communitarisme dan wel een seculiere invalshoek binnenbrengen, de christelijke wortels worden allerminst doorgesneden. Niet alleen blijft men putten uit het personalisme, Piet Raes doet vaak een beroep op inzichten van christelijke denkers als kardinaal Danneels en de Franse jezuïet Paul Valadier. Toenmalig Vlaams minister-president Yves Leterme doorspekte zijn boekje Vergrijzing en Verkleuring (2005) - met voormalig Kerk&Leven-hoofdredacteur Mark van de Voorde als co-auteur - zelfs met Bijbelverzen. | |
Impact en meerwaardeDe noodzakelijke herbronning ten gevolge van de verkiezings-nederlagen die zowel het CDA als de CVP uit de regering gooiden, leidde niet alleen terug naar hun christelijke en personalistische roots. In de oppositie tegen de paarse meerderheid ontwikkelden de Nederlandse en Vlaamse christendemocraten een update van de eigen ideologie, aan de hand van een synthese van de aloude christelijk-personalistische bronnen en het recentere communitaristische gedachtegoed. Aldus wist het communitarisme een duidelijke stempel te drukken op heel wat recente ideologische publicaties. Stellen dat het communitarisme de nieuwe ideologie van de christendemocraten is of wordt, gaat echter te ver. Nergens verdwijnen de personalistische ideeën en auteurs volledig uit beeld en in meerdere domeinen blijven ze voor een toegevoegde waarde zorgen: inzake de intrinsieke waardering voor religie en zingeving, de ideologische onderbouwing van het Rijnland- | |
[pagina 417]
| |
modelGa naar eind[16], het europeanisme en de primaire nadruk op verantwoordelijkheid ten opzichte van de anderGa naar eind[17]. De vraag die zich opdringt is waarom dat gemeenschapsdenken van over de oceaan opduikt in onze contreien. Ten eerste is het geen toeval dat het communitarisme voor de dag komt in het ideologische verweer tegen paarse regeringen. Op de oppositiebanken hadden de christendemocraten nood aan een duidelijk ideologisch alternatief voor het liberaal-individualistische bindmiddel in de regeringscoalitie. Het communitarisme biedt in de synthese met het personalisme dan een aantal troeven: het relationele mensbeeld, het positieve vrijheidsconcept, de waardering voor gemeenschappen en het subsidiariteitsprincipe. In de sociologische ondersteuning van het communitarisme - in het bijzonder het werk van de Amerikaanse socioloog Robert Putnam - vinden de christen-democraten bovendien wetenschappelijke bevestiging van stellingen die hun voordien door paarse partijen werden verweten. De autonomie van het middenveld blijkt in communitaristisch perspectief geen overblijfsel van de verzuilde samenleving dat de kloof tussen burger en politiek slechts dieper maakt, maar een noodzakelijke voorwaarde voor sociaal kapitaal en de daarmee gepaard gaande vitaliteit van de democratie. De christendemocratie verschaft zich met het communitarisme vooral ook een seculiere aura. Geenszins worden de christelijke wortels afgesneden, maar de aansluiting van het personalisme bij het communitarisme bezorgt de christendemocratische ideologie een bredere basis, die de levensbeschouwelijke drempel aanzienlijk verlaagt. Ten slotte ligt er een significante meerwaarde in de actualiteit van het communitarisme. In tegenstelling tot het meer gedateerde personalisme, geënt op de maatschappij van halfweg de twintigste eeuw, nemen de communitaristische auteurs problemen van de eenentwintigste eeuw op in de ontwikkeling van hun denken. Dit uit zich voornamelijk in een expliciet denkkader voor de multiculturele samenleving, in de debatten waar de christendemocraten het rijzende rechtspopulisme lange tijd vrije baan hebben gegeven omdat het henzelf aan een leidraad ontbrak.
De import van het communitarisme in de filosofische onderbouw van de christendemocratie heeft een verdieping en verbreding teweeggebracht. Of de ideologische herbronning ook de politieke opstelling van CD&V en het CDA heeft beïnvloed, valt niet eenduidig te beantwoorden. Een ideologische inkleding van standpunten garandeert niet dat het innemen van die standpunten om ideologische redenen gebeurt. De verschuiving naar een grote nadruk op fatsoen bij het CDA of de communautaire profilering van CD&V passen keurig in het ideologische verhaal, maar zijn vooral te verklaren door politieke omstandigheden, bijvoorbeeld de noodzaak om andere oppositiekrachten (LPF en Vlaams | |
[pagina 418]
| |
Belang) de wind uit de zeilen te nemen. Bovendien rijmen andere opstellingswijzigingen uit die periode, zoals Balkenendes liberalisering van de zorgsector, minder met het ideologische verhaal. De ideologische herbronning was echter noodzakelijk om opnieuw een geloofwaardig omvattend verhaal te presenteren, dat mensen - in de eerste plaats de militanten - kan bezielen. Zonder andere factoren te negeren, kunnen we stellen dat deze operatie vruchten heeft afgeworpen. Het nieuwe ideologische elan heeft ongetwijfeld een steentje bijgedragen aan de terugkeer aan de macht van de Nederlandse en Vlaamse christendemocraten. Hoewel oorspronkelijk sterk gebonden aan de oppositie tegen paars, mogen we bovendien verwachten dat de communitaristische inbreng niet van voorbijgaande aard is. Regeringsverant-woordelijkheid heeft de neiging de ideologie naar de achtergrond te dringen. In die zin is het begrijpelijk dat CD&V en het CDA de laatste jaren ideologisch minder actief zijn geweest dan tijdens hun oppositie-jaren, waarbij ook de referentie naar het communitarisme minder prominent aanwezig was in hun doen en laten. Hoe sterk de christendemocraten de toegevoegde waarde van het communitarisme weten uit te spelen zal de toekomst uitwijzen. Veel kan afhangen van de vraag of ze het interne ideologische debat gaande weten te houden dan wel wachten op een nieuwe oppositiekuur alvorens in de spiegel te kijken. |
|