Streven. Jaargang 77
(2010)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Wim Couwenberg
| |
[pagina 49]
| |
van het einde van de Europese hegemonie in de wereld. In dat jaar zag ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het licht, waaraan een prominent Zuid-Afrikaans staatsman als Jan Christian Smuts meegewerkt had en waarin het nondiscriminatiebeginsel ook op internationaal niveau eindelijk formeel erkend werd. In 1919 had Japan al geprobeerd in het Statuut van de Volkenbond te doen opnemen dat alle rassen principieel gelijkwaardig zijn. Maar dat was toen een brug te ver. Blind als Afrikaner elites waren voor de veranderende machtsverhoudingen in de wereld en voor de weerslag daarvan op de heersende politieke moraal liepen zij op hun beurt mee in de March of Folly die we zo vaak in de politieke geschiedenis kunnen waarnemen, en die meesterlijk beschreven is door de Amerikaanse historica Barbara Tuchman in haar gelijknamige boek. Zuid-Afrika is als zich ontwikkelend staatkundig fenomeen het product van Europees kolonialisme. Het apartheidssysteem was de radicale expressie van een essentieel element van dat kolonialisme: de heerschappij van blanken over niet-blanken en de daarmee gepaard gaande raciale discriminatie. Het gold echter niet zozeer als een doel op zichzelf, een onaantastbaar dogma of principe, maar veeleer als instrument van het Afrikaner nationalisme ten dienste van de politieke zelfhandhaving van de heersende klasse van de blanken, met name van de Afrikaner gemeenschap. Al stond raciale discriminatie eigenlijk sinds de liberale revoluties van de achttiende eeuw op gespannen voet met het in die revoluties geproclameerde gelijkheidsbeginsel, desondanks is zij in theorie en praktijk nog lang gelegitimeerd, ook in het moderne politieke denken, in het bijzonder het sociaaldarwinisme dat als sociologische theorie een logische consequentie is van de darwinistische evolutietheorieGa naar eind[1]. Rond de vorige eeuwwisseling was dat een invloedrijke stroming in de sociale wetenschappen. Er werd uitgegaan van de principiële ongelijkheid van mensen als uitvloeisel van erfelijkheidsfactoren en selectieprocessen van de darwinistische evolutietheorie, die men tevens betrok op het niveau van de relaties tussen rassen en volken. Ook op dat niveau resulteerde dit in the survival of the fittest. Op die grond werden kolonialisme en imperialisme in de internationale betrekkingen tot in de twintigste eeuw verklaard en gerechtvaardigd. | |
Brits kolonialisme en Afrikaner nationalisme als achtergrondHoezeer men lange tijd nog bleef uitgaan van een rassenhiërarchie die van blank via geel en bruin naar zwart liep, blijkt bijvoorbeeld uit het werk van Robert Baden-Powell (1857-1941) als grondlegger van een respectabele jeugdbeweging als de padvinderijGa naar eind[2]. Ook progressieve geesten | |
[pagina 50]
| |
als Karl Marx en Bertrand Russell hadden geen moeite met kolonialisme vanwege de beschavende werking die er in hun ogen van uitging. Marx zag daarin een noodzakelijke etappe in de overgang van de feodale machtsverhoudingen in de gekoloniseerde gebieden naar het hogere kapitalistische ontwikkelingsstadium van de koloniale periode dat wetmatig zou uitmonden in de socialistische heilstaat. Dat kolonialisme en racisme als expressie ervan in de tweede helft van de twintigste eeuw zo'n negatieve betekenis gekregen hebben, heeft behalve met de sterk veranderde machtsverhoudingen in de wereld te maken met het feit dat het gelijkheidsbeginsel ook in internationale betrekkingen in principe ging doorwerken. De koloniale machtsstructuur van de apartheid was het resultaat van de wisselwerking tussen twee historische krachten die elkaar in Zuid-Afrika kruisten: het Brits kolonialisme en het Afrikaner nationalisme. Als zodanig kunnen we apartheid typeren als een late echo van de feodale standenmaatschappij van het ancien régime van de premoderniteit, waarin discriminatie op grond van stand, ras, geslacht, seksuele voorkeur en dergelijke als uitvloeisel van de door God geschapen orde der dingen algemeen aanvaard was. In het tijdperk van het kolonialisme dat pas na 1800, dus na de liberale revoluties van de achttiende eeuw in Amerika en Europa, tot volle ontplooiing kwam, bleven principes van dat ancien régime tot ver in de twintigste eeuw voortleven. Het apartheidssysteem is pas een internationale steen des aanstoots geworden en in de jaren zeventig tot een misdrijf tegen de menselijkheid verklaard, toen het dekolonisatieproces grotendeels voltooid was. Daaruit blijkt klip en klaar dat er een verband is tussen de anti-apartheidsstrijd en het dekolonisatieproces. | |
Apartheid in het eigen koloniale verledenEvenmin mogen we over het hoofd zien dat Nederland net als andere koloniale mogendheden in Europa tot de tweede helft van de twintigste eeuw een land was met een racistische oriëntatie. Dat wordt meestal niet of onvoldoende onderkend. Racisme wordt veelal geassocieerd met nationaalsocialisme, zozeer zelfs dat het daarmee praktisch versmolten raakte. Maar historisch gezien is het kolonialisme de eerste expressie van racisme. Generaties van Nederlandse politici koesterden jarenlang niet alleen denkbeelden die nu als racistisch gelden, maar brachten die ook krachtdadig in praktijk, inclusief een apartheidsbeleid. In het voormalige Nederlands-Indië, aldus de historicus Giebels in zijn boeiende Beel-biografie, heerste onmiskenbaar een sfeer van apartheidGa naar eind[3]. En die is daar ook de voedingsbodem geworden van het Indonesische nationalisme. Evenals in Zuid-Afrika tijdens de apartheid diende het alomtegen- | |
[pagina 51]
| |
woordige rassenonderscheid in Indië ertoe de illusie in stand te houden van de onkwetsbaarheid en onfeilbaarheid van het blanke bewind. Dat racisme kreeg in Nederlands-Indië in juridisch opzicht gestalte in een wettelijk systeem van discriminatie, dat verankerd was in artikel 163 van de Indische Staatsregeling en gebaseerd was op een scheiding tussen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen (Arabieren, Chinezen en Indiërs). De wetgeving naar bevolkingsgroep was wel minder rigoureus doorgevoerd dan in Zuid-Afrika, maar in hoofdzaak en in haar motieven daarmee vergelijkbaar. Zij heeft gegolden tot het einde van ons koloniale bewind. Zelfs een verlicht Leids staats- en volken-rechtsgeleerde als C. van Vollenhoven heeft zich hiertegen niet verzet. De overtuiging van de superioriteit van niet alleen de blanke christelijke beschaving maar ook van het blanke ras leefde in Nederland tot de Tweede Wereldoorlog in brede kring. Met abstracte begrippen als ‘mensenrechten’, zo stelde in 1925 de theoloog H.H. Kuyper (zoon van Abraham Kuyper), kan men in Zuid-Afrika, waar we te maken hebben met wilden die nog op een zeer lage trap van beschaving staan, niets beginnenGa naar eind[4]. In 1948 publiceerde J. Luning Prak, toen een bekende Nederlandse psycholoog, De polen van het intellect, waarin het stichten van koloniën nog gezien werd als positieve uiting van westerse superioriteit. In dat boek wordt onbekommerd gewag gemaakt van het veel lagere intelligentiepeil van negers - het doorsnee IQ van dit ras kon niet hoger gesteld worden dan 85, aldus Luning Prak - zonder dat dit toen tot protest of enige kritiek aanleiding gaf. Hieruit blijkt opnieuw hoe historisch bepaald politieke en morele oordelen zijn. Op een symposium in 1989 over kolonisatie en dekolonisatie naar aanleiding van een themanummer van Civis MundiGa naar eind[5] werd door meerdere inleiders nog eens gewezen op de grote moeite van Europeanen om zich los te maken van hun koloniale verleden. De socioloog J.A.A. van Doorn signaleerde dat eerder ook in zijn vakgebiedGa naar eind[6]. De politieke dekolonisatie is niet gevolgd door een dekolonisatie van het sociaalwetenschappelijke denken. Men blijft denken vanuit het Westen. | |
Israëlisch-Palestijns conflictDat de beslissende criteria en normen in het Westen liggen, blijkt ook uit de wijze waarop het Israëlisch-Palestijnse conflict vaak beoordeeld wordt. Israël wordt gezien als een westerse enclave in een niet-westerse regio, een late exponent van Europees kolonialisme en als zodanig een voorpost van westerse macht die onze steun verdient in zijn strijd tegen de Palestijnen en de moslimwereld waarvan zij een strijdbare exponent zijn. Het is een conflict dat wel gekarakteriseerd is als de laatste kolo- | |
[pagina 52]
| |
niale oorlogGa naar eind[7]. Het herinnert aan het Europees kolonialisme waarvan ontstaan en ontwikkeling van de staat Israël een laatste expressie is. De zogenaamde terugkeer van Joden uit Europa en andere delen van de wereld naar Israël is geïnterpreteerd als een specifieke vorm van kolonialisme en als zodanig vergelijkbaar met het interne kolonialisme in Zuid-Afrika onder het apartheidsbewindGa naar eind[8]. Het ziet eruit als apartheid, het riekt naar apartheid, het voelt als apartheid, maar op de een of andere manier wil de wereld dat niet zien, constateert Arjan El Fassed, een Nederlander met een Palestijnse achtergrondGa naar eind[9]. Bij een onbevangen beoordeling toont de oprichting en ontwikkeling van de exclusief Joodse staat op een aantal cruciale punten, lijkt mij, manifeste verwantschap met het streven van Afrikaner nationalisten naar een zuiver blanke (apartheids)staat zoals die sinds 1948 operationeel gemaakt isGa naar eind[10]. Ik herinner er in dit verband aan dat Israël een van de weinige bondgenoten was van het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind. Ondanks VN-sancties bleef het militaire en andere zaken doen met dat bewind, waaronder het beschikbaar stellen van Israëlische nucleaire technologie. Het werd daarvoor nimmer terechtgewezen, terwijl degenen die tijdens de apartheid stelling namen tegen volledige economische en culturele isolering van Zuid-Afrika, van heulen beschuldigd werden. Het moge duidelijk zijn dat apartheid als radicale expressie van kolonialisme en racisme diep geworteld is in de Europese geschiedenis en dat we als Europeanen veel tijd nodig hebben gehad om ons daarvan los te maken. In het Israëlisch-Palestijnse conflict wordt een restant van dat Europese kolonialisme en racisme impliciet opnieuw geaccepteerd. | |
EtniciteitHoewel dat allang verdrongen is, werd etniciteit tijdens de anti-apartheidsstrijd ontkend als een relevant maatschappelijk fenomeen, want louter een creatie van het blanke bewind. Erkenning van dit fenomeen valt niet te verenigen met het universalistische denken van de moderniteit. Vandaar die verdringing. Maar etniciteit is een taai maatschappelijk fenomeen uit premoderne culturen, waarvan gedacht werd dat het evenals religie vanzelf zou afsterven in een moderne context met snelgroeiend rationalisme als uitvloeisel. Wereldwijd is het streven naar etnisch-culturele zelfbeschikking echter nog steeds een bron van grote spanningen en conflicten. We zien dat ook in Afrika. Bij de strijd tegen het racisme van het apartheidsbewind is gemakshalve over het hoofd gezien dat racisme in de tribale politieke culturen van Afrika een wijdverbreid gegeven is, zoals onder anderen de Britse historicus Paul Johnson onomwonden in het licht gesteld heeft. Apartheid, aldus Johnson, was geen concept dat Zuid-Afrika onderscheidde van de rest van | |
[pagina 53]
| |
Afrika. Het was in feite de lokale expressie van Afrikaans ideologisch denkenGa naar eind[11]. Bijna overal zien we na de dekolonisatie van Afrika dan ook een terugval in feodale en tribale traditiesGa naar eind[12]. De meeste postkoloniale staten in Afrika zijn daardoor spoedig in de greep geraakt van etnische conflicten en secessiepogingen die vaak uitliepen op regelrechte burgeroorlogen (onder meer in Nigeria, Ethiopië, Somalië, Soedan, Tsjaad, Rwanda en Burundi). En in bepaalde gevallen zijn zij als nieuwe staat zelfs mislukt (‘failing states’). Deze keerzijde van het dekolonisatieproces valt mede toe te schrijven aan het feit dat de nieuwe machthebbers in die staten om machtspolitieke redenen de voorkeur gaven aan een unitaire staatsstructuur, hoewel zo'n structuur haaks staat op de etnische heterogeniteit van de bevolkingGa naar eind[13]. Dat in het nieuwe Zuid-Afrika gescheiden rassenontwikkeling blijft voortbestaan houdt evident verband met een taaie doorwerking van etnische loyaliteiten, ook in de kerkelijke praktijk. Zondagmorgen is nog steeds het meest gesegregeerde tijdstip van de week in Zuid-Afrika, constateert de Desmond Tutu-hoogleraar aan de Vrije Universiteit Eddy van den Borght. In zijn onlangs uitgesproken oratie achtte deze theoloog het feit dat de invloed van ras als identiteitskenmerk ook in de kerk onverminderd sterk is, reden tot blijvende verwondering. Het staat immers haaks op de belijdenis van de eenheid van de kerk als uitdrukking van het geloof in één god. Het is een pijnlijk teken van het onvermogen van de christelijke theologie en de oecumenische beweging om een adequaat antwoord te vinden op het antropologische gegeven, dat mensen zich van elkaar blijven onderscheiden met verwijzing naar hun ras, nationaliteit en stam. Behalve met etnische loyaliteiten heeft de kloof tussen zwart en blank Zuid-Afrika te maken met het feit dat zwarten daar nog sterk in de ban zijn van premoderne tradities en noties, terwijl blanken geneigd zijn zich meer met het moderne beschavingsproces te identificeren zoals dat in Europa gestalte gekregen heeft. Ik denk in dit verband aan een typisch premoderne notie als het sterke groepsdenken van zwarten, het primaat van de groep dus, in Zuid-Afrika Ubimtu geheten. Dat betekent: ‘ik ben omdat wij zijn’. In andere premoderne culturen als de Arabische vinden we een soortgelijke premoderne notie, zij het in omgekeerde versie uitgedrukt: ‘wij zijn, dus ik ben’. De moderniteit distantieert zich sinds Descartes hiervan met het bekende inzicht ‘ik denk, dus ik ben’ en het daarop aansluitende proces van individualisering van de samenleving. Het primaat van de groep, van familie en stamverband, is nog steeds een wezenlijk kenmerk van alle tribale culturen in Afrika. Veel verschillen in mentaliteit en levensstijl vloeien hieruit voort. Na de val van het apartheidsregime lanceerde aartsbisschop Tutu het concept van de ‘regenboognatie’ om de identiteit van het nieuwe Zuid-Afrika te onderscheiden van het Zuid-Afrika onder de apartheid. | |
[pagina 54]
| |
Het grote probleem van dat nieuwe Zuid-Afrika, constateerde in 2007 de toenmalige de minister van Veiligheid Charles Nqakula, is echter het gebrek aan een gemeenschappelijke nationale identiteit, die de identiteit en loyaliteit van de verschillende etnische-culturele groepen overkoepelt. De regenboognatie als integrerend concept veronderstelt een nieuw proces van natievorming en daarmee een langetermijnontwikkeling. Of dat proces lukt hangt af van een reeks van politieke, economische en culturele factoren. | |
Zwart racismeHet nieuwe Zuid-Afrika wordt bovendien geconfronteerd met een grote stroom migranten uit andere delen van Afrika. En dat is een extra bron van spanningen. Sinds de machtsovername door het ANC heeft de zogeheten Black Economie Empowerment vooralsnog weinig meer opgeleverd dan de verrijking van een aantal getrouwen, vooral zwarte zakenlieden die goede connecties hebben met het ANC. De arme zwarte massa heeft er nauwelijks van geprofiteerd. Sinds het einde van de apartheid nam de werkloosheid verder toe. Door stijgende armoede werden nog eens twee miljoen mensen dakloos. De armen van Zuid-Afrika zijn het wachten op een beter leven langzamerhand beu en reageren hun frustraties behalve in talrijke demonstraties tegen wanbestuur, corruptie en het uitblijven van een beter leven, vaak af op zwarte migranten; migranten die ook hier de kop van Jut worden. In 2008 waren sommige townships het toneel van hevige gewelddadige rellen waarbij meer dan 60 doden vielen. Het zwarte geweld richtte zich daarbij op Afrikaanse migranten die banen zouden afpakken van townshipbewoners. Het racisme van de apartheid maakt zodoende plaats voor een nieuw, nu zwart gekleurd racisme. Corruptie, nepotisme en dergelijke worden in het nieuwe Zuid-Afrika wel gezien en verklaard als een erfenis van de apartheid. Maar dat is een te gemakkelijke verklaring. Die negatieve tendenties zijn inherent aan alle tribale politieke culturen in heel Afrika. Corruptie is nog steeds de manier waarop de gevestigde orde daar juist werkt. | |
Deceptie en cynismeWat is er misgegaan met het nieuwe Zuid-Afrika, zo vragen blanke Zuid-Afrikaanse intellectuelen zich bezorgd af, die er zoveel verwachtingen van hadden. De trots op het wonder van het nieuwe Zuid-Afrika waar apartheid op vreedzame wijze vervangen werd door een nieuw veelbelovend democratisch bestel is omgeslagen in deceptie en cynisme, zo menen zij. Dat we in de geschiedenis nooit helemaal opnieuw kunnen | |
[pagina 55]
| |
beginnen, illustreerden alle emancipatieprocessen van de moderniteit, ook de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika. Daar betekenen dekolonisatie en emancipatie in eerste instantie evenmin veel meer dan de vervanging van de oude heersende elite door een nieuwe. De in het apartheidstijdperk heersende elite van de Nasionale Party is sinds 1994 vervangen door die van het ANC en daarin roemloos op- en ondergegaan. Aldus is een nieuwe politiek-bestuurlijke elite aan de macht gekomen die zich in strijd met de verwachtingen geneigd is zich minder te bekommeren om het moeizame lot van de zwarte bevolking in de townships. Als we de ontwikkeling van Zuid-Afrika sinds 1994 in historisch perspectief plaatsen is voor de teleurstelling daarover niet zoveel reden. In de politieke praktijk vallen de toekomstdromen die tijdens zo'n emancipatiestijd gekoesterd worden altijd weer tegen. In dat nieuwe Zuid-Afrika zien we de doorwerking van de negatieve dialectiek die zich zo vaak als storende historische factor manifesteert in omwentelingen en grote historische veranderingsprocessen. Ik herinner aan het klassieke werk Dialektik der Aufkliirung (1947) van Theodor Adorno en Max Horkheimer, twee prominente exponenten van de Frankfurter Schule. Uit emancipatieprocessen komen telkens nieuwe elites voort die in en door hun emancipatorische strijd machtsposities voor zichzelf opbouwen. Naarmate zij daarmee succes hebben, raken zij op hun beurt in de ban van de machtsbegeerte, met als gevolg dat handhaving van die nieuwe machtsposities voorrang krijgt boven de eisen van de ideologie die hun emancipatorische strijd oorspronkelijk legitimeerde en ook boven de belangen van hun achterban. Van middel tot emancipatie wordt macht zodoende weer doel op zichzelf. Die tendens werd door Kafka eens op treffende wijze onder woorden gebracht in een gesprek met zijn vriend Gustav JanouchGa naar eind[14]: ‘We kwamen een grote groep arbeiders tegen die met vlaggen en spandoeken op weg waren naar een bijeenkomst. Toen Kafka de groep zag zei hij: “Achter hen komen al de secretarissen, ambtenaren, beroepspolitici, al de satrapen voor wie zij de weg banen naar de macht. De revolutie verdampt en laat slechts het slijm van een nieuwe bureaucratie achter zich”.’ Behoort met de liquidatie van het apartheidsregime in Zuid-Afrika apartheid als historisch fenomeen nu helemaal tot het verleden? In juridisch opzicht lijkt dat inderdaad het geval. Wel werkt het apartheidverleden zoals uiteengezet nog in menig opzicht door. Over de gevolgen en de verwerking ervan zijn inmiddels ook films verschenen zoals het indrukwekkende Red Dust, waarin voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie afgerekend wordt met een van de excessen van het apart- | |
[pagina 56]
| |
heidsregime, en Disgrace, naar de gelijknamige roman van Nobelprijswinnaar voor de literatuur J.M. Coetzee. En wat andere landen betreft, zijn er nog altijd sporen van feitelijke apartheid te bespeuren. |
|