Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1015]
| |
ForumDe kop is er wel afToen tien jaar geleden de eenentwintigste eeuw in het vizier kwam trok er een rimpeling van opwinding over de wateren der aarde en door de landen van de volken. Er werd herinnerd aan de apocalyptische onrust van rond het jaar 1000. Maar veel was daarvan in mijn omgeving niet merkbaar. Er was de angst dat alle computers op tilt zouden slaan. Daar bleef het bij. Maar de computers hielden zich flink, alsof het slechts de jaarlijkse overgang van zomer- naar wintertijd betrof. Ze doorstonden moeiteloos het overaanbod aan mails waarmee ze in de nieuwjaarsnacht werden gebombardeerd en op nieuwjaarsochtend bleken ze te functioneren als gebruikelijk. Bij mij thuis. Maar kennelijk ook bij de banken, de grote administratieve bestanden en bij de boekhoudingen, waarin ik als schatplichtig debiteur sta geregistreerd. Want de rekeningen bleven gewoon komen en het betalingsverkeer functioneerde - nog - naar behoren. Nee, de overgang van de twintigste naar de eenentwintigste eeuw verliep ondanks de Cassandra-voorspellingen probleemloos. En met het gebruikelijke feestgedruis, volgens fol-klorekenners bedoeld om Cassandra's demonen te verjagen. Het was weer gelukt. Toch waren er in het laatste decennium van de twintigste eeuw al enige wissels omgezet, op grond waarvan gevoelige veranderingen in de toestand van de wereld konden worden verwacht. Nieuwe thema's begonnen de agenda van het publieke debat te domineren. Geen enkel mens, weldenkend of niet, kon er nog omheen er iets van te vinden. Op de achtergrond consolideerden zich de verworvenheden van de twintigste eeuw: de overgang van schaarste - naar welvaartscultuur, | |
[pagina 1016]
| |
van het regime van de traditie naar het avontuur van de modernisering, van een puriteinse plichtsmoraal naar een meer libertijnse aandacht voor vrij genieten en zo nog het een en ander. Maar op de voorgrond, deels in het spoor daarvan maar deels ook haaks erop, brak de bezorgdheid om het milieu door, een intensieve aandacht voor ecologische vragen als urgente problemen, waarin het voortbestaan van de planeet op het spel stond. Al eerder was ongeruste verontwaardiging over de honger in de wereld uitgegroeid tot een breed gedragen inzet voor ontwikkelingssamenwerking. Een soort keerzijde daarvan manifesteerde zich in de verheviging van het besef dat de westerse cultuur niet langer zomaar het superieure huis was, weliswaar met inwoning van grote groepen niet-westerlingen als goedkoop huispersoneel, maar dat zij definitief multicultureel aan het worden was. Op het einde van de eeuw kristalliseerde een en ander zich uit in een globaal perspectief, dat expliciet het denken over vrede en veiligheid, over rechtvaardigheid en menswaardigheid ging bepalen. Zo'n alomvattend, globaal perspectief was lang geblokkeerd, met name door een ideologische tweedeling die zich sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog op de wereldkaart had vastgezet. Enerzijds het vrije Westen dat zich, na een duur bevochten overwinning op interne strubbelingen met totalitaire en dictatoriale regimes in het begin van de eeuw, profileerde als een democratisch, kapitalistisch en welvarend geheel, balancerend tussen een collectieve inzet voor individuele (vrijheids)rechten van burgers en voor de kwaliteit van solidariteit en rechtvaardigheid in hun sociale verband. Anderzijds het Oostblok, een complex imperium met Rusland als kernland en onder invloed van de communistische ideologie, die zowel de politiek als de economie als het sociaal-culturele leven beheerste, maar niet de ervan verhoopte welvaart en harmonie genereerde. Er waren wel enige mondiale fora, met name sinds de oprichting van de Verenigde Naties na de Tweede Wereldoorlog. Maar je kon er je klok op gelijkzetten dat zich daar, bij elk incident of frictie, de oppositie der blokken zou manifesteren. Welnu, in het zicht van de eenentwintigste eeuw implodeerde het Oostblok: de Muur viel en het IJzeren Gordijn scheurde. Daardoor werden op globale schaal de politieke verhoudingen weliswaar complexer, maar het globale perspectief zelf kreeg meer realiteitswaarde. Nee, de eenentwintigste eeuw zou niet slechts een voortzetting zijn van de twintigste. Ze zou wel degelijk haar eigen agenda hebben. Nu ze een decennium lang op gang is hebben enige hoofdpunten daarvan helderder contouren gekregen. De instorting van het Oostblok werd in het Westen op de drempel van het millennium gevoeld en geïnterpreteerd als een overwinning van het eigen systeem in zijn politieke, culturele en vooral economische componenten. Die victoriestemming is behoorlijk bekoeld. Want net als het communistische systeem is het kapitalistische in een gevoelige crisis geraakt. De economische orde ontspoorde zoals nog maar een keer eerder was gebeurd: | |
[pagina 1017]
| |
kapitalen verdampten, aandelen gingen onderuit, banken schudden op hun grondvesten, het geldverkeer en de bedrijvigheid stagneerden. De omvang is nog steeds niet volledig zichtbaar. Aanvankelijk was er een scherp besef dat er meer aan de hand was dan een conjuncturele rimpeling; het systeem zelf was geraakt in zijn achilleshiel. Door de inspanningen van overheden en financiële autoriteiten kon de boel overeind worden gehouden. Maar de kosten daarvan werpen een lange schaduw over de toekomst. Het gevoel dat er iets heel fundamenteels mis is lijkt weer wat weg te ebben. Maar iedereen is met een schok uit de euforie verdreven. Hebben we met het kapitalisme wel de superieure ideologie in huis, om richting te geven aan de ontwikkeling van bedrijvigheid en maatschappelijk leven? Dus: ook het gevoel van bedreiging en de daarbij horende angst zijn volop terug. In de jaren vijftig van de vorige eeuw kregen zij profiel in de bekentenis van een neef van mijn moeder, wonend aan de Rijn in Duitsland, dat hij iedere ochtend eerst keek of ‘ze’ - bedoeld waren ‘de rooien’ - al aan de andere kant stonden. Nu komt de dreiging niet langer van het communisme maar van de ‘as van het kwaad’. Het verweer ertegen heet niet ‘de koude oorlog’ maar ‘de strijd tegen het terrorisme’. Die strijd heeft geallieerde legers verwikkeld in expliciete oorlogshandelingen in Azië en Afrika. Wat op het spel staat is niet eenduidig: de ontwikkeling van deze volken, of de controle over hun voorraden aan grondstoffen die het Westen hard nodig heeft? Duidelijk is gemaakt dat ook deze as van het kwaad een harde ideële, zelfs religieuze kern heeft: de radicale islam. De werfkracht ervan gaat in de wereld verre de grenzen van de islamitische geloofsgemeenschap te buiten. Velen worden aangesproken door haar afkeer van en verzet tegen de rol van het Westen in de wereld. Die wordt ervaren als ongegeneerd kolonialistisch en imperialistisch. Het Westen blijft zich gedragen als de vanzelfsprekende heer, tegelijk regelneef en regisseur, financier en begunstigde van de mondiale ontwikkelingen, wereldwijd ingrijpend in regionale, zelfs lokale situaties. Veelal wordt deze koers gemotiveerd vanuit de bestwil van de (rest van de) wereld. Maar die motivatie komt niet overtuigend over op hen voor wie de westerse cultuur en moraal inferieur, zo niet duivels zijn. Zij houden onze cultuur een spiegel voor, waarin we nog maar mondjesmaat durven te kijken. Meestal kijken we verongelijkt weg. Dat wordt overigens steeds moei-lijker, sinds we ook in eigen huis steeds vaker op min of meer vergelijkbare wijze worden geconfronteerd met een averechtse inschatting van wat wij zelf, in vanzelfsprekende onschuld, als positieve verworvenheden van onze cultuur beschouwen. Het definitief multicultureel worden van onze eigen samenlevingen heeft daarin de veronderstelling aangetast dat de kwaliteit, ja, superioriteit van onze waarden en levensstijl ook door allochtonen wordt onderschreven. Ja, dat zij maar wat gelukkig zijn, dat zij daaraan een beetje deel mogen hebben. Met name de meer luidruchtige gelederen onder | |
[pagina 1018]
| |
hun jongeren laten het tegendeel weten. Eigenlijk weten wij niet wat wij met die geluiden aan moeten. Zij zijn toch niet zomaar met de migratiestromen bij ons binnengekomen? Maar in plaats van zich dankbaar te voegen naar onze zeden en gebruiken, klagen ze luidruchtig over de aantasting van hun eer en over ons gebrek aan respect. Willen ze nu wel of niet integreren in onze cultuur? Het vreet aan ons zelfbeeld en onze identiteit. Zal het leiden tot een heuse crisis daarin? Zoveel is voor mij duidelijk: in de literatuur uit vorige eeuwen kom ik markante personages tegen. Ik kan er maar moeilijk het voorgeslacht van mijn tijdgenoten in herkennen. Dat waren mensen uit één stuk, met sterke overtuigingen, hoe abject soms ook, die ergens voor stonden en tot het uiterste gingen. Mannen van graniet en vrouwen die met bevallige volharding hun willetje door bleven drijven. In contrast daarmee zijn wij, mijn tijdgenoten en ik, eeuwige twijfelaars en zielige wind-vaantjes, verstrikt in hun nuances en subtiliteiten, mensen van week vlees en verdund bloed. Ik vermoed niet dat dit door de verwijten van de nieuwe medelanders wordt veroorzaakt. Het is de uitkomst van een interne ontwikkeling, waarin steeds meer psychologie in ons zelfbeeld en steeds meer therapeuten en deskundigen met consulten en trainingen in onze levens zijn binnengedrongen. Bovendien beseffen we dat we met wel heel velen op een kluitje zitten. Daarin kan de vrede vlot door te markante profielen worden verstoord. Aanpassen moest wel een tweede natuur worden. Er zijn hele industrieën ontwikkeld om ons bij dat voortdurend aanpassen, tot op het woord nauwkeurig, te helpen. Van de weeromstuit koesteren we in ons innerlijk de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, zo doof en blind voor kritische kanttekeningen dat het veel weg heeft van verbeten dogmatisme. We zijn even allergisch voor autoriteit als eraan verslaafd, soms zelfs in dezelfde zaken. Mogelijk verklaart dat ook de opmerkelijke inconsequenties in ons gedrag en onze levensstijl. Enerzijds kunnen we niet genoeg krijgen van rapporten en getuigenissen over de verslechtering van het milieu en van de conditie van onze planeet, die opwarmt en vervuilt, overbelast wordt en uitgeput raakt. Maar ons gedrag blijft dat van de verwende en prestigieuze bewoners van de villawijk van de wereld, met allemaal hun eigen auto's, vliegreisjes en overvloedige consumptie. We wachten zelfs op de eerste signalen dat alles weer kan en mag. Want dan is blijkbaar ook de economische crisis weer over. Het heeft er alle schijn van dat we dansen op de rand van de vulkaan. Beseffen we het ook? Of zijn we te onnozel om tot ons door te laten dringen dat de tijd voorbij is om af te gaan op kicks en schone schijn? Begin ik te veel te klinken als een grimmige oude man, een misantroop, die voor anderen, jonger en vitaler dan hij, de zon niet in het water kan zien schijnen? In elk geval ben ik, terwijl de tijd de kop van het derde millennium begon weg te tikken, indringend geconfronteerd met de mogelijkheid dat ik van de eenentwintigste eeuw niet al te veel meer zal meekrijgen. Dat | |
[pagina 1019]
| |
ik, gretig ontwikkelingen en trends signalerend en interpreterend, zal blijven steken in eerste observaties en signalen. Ik zal er geen getuige (meer) van zijn hoe het afloopt. Daar ben je toch wel benieuwd naar. Dus zo'n confrontatie hakt er in. Tot je je realiseert dat niemand de afloop zal kennen. Want observaties en duidingen veranderen na een eerste fase van richting en kleur, om zo een volgende ‘eerste’ fase in te gaan. Voor het oog van de observator, valt geschiedenis uiteen in momentopnames. Ze kent geen afloop, hoogstens de extrapolatie van het gefileerde moment. Als er al een afloop is, dan komt die van elders. Ik heb wel een vermoeden waarvandaan. Maar de belangrijkste ontwikkeling van het laatste stukje van de twintigste eeuw heeft zich in de kop van de eenentwintigste doorgezet: mijn tijdgenoten weigeren massaal en halsstarrig die kant op te kijken. Dat heet secularisatie of Godsverduistering. Hoe het ook genoemd wordt, geschiedenis loopt er als los zand van door je vingers.
□ Pieter Anton van Gennip | |
[pagina 1020]
| |
Schaakmat voor StröbeckStröbeck en schaken horen al eeuwen bij elkaar. De schaaktraditie bloeide tot 1989, en tegenwoordig kan ik trots vertellen dat ik schaken nog als verplicht schoolvak had. Het dorp Ströbeck ligt prachtig tussen Harz en HuyGa naar eind[1] in voormalig Oost-Duitsland. Idyllisch. Maar ook hier kunnen de bewoners niet om de negatieve demografische ontwikkelingenGa naar eind[2] heen die zich sinds de val van de Muur voordoen. Loopt in heel Duitsland het geboortecijfer terug, in de voormalige DDR bestaat bovendien een tekort aan vrouwenGa naar eind[3]. Ze zijn gewoon vertrokken, net als ikzelf. Dat laat Ströbeck met zijn 1200 inwoners niet onberoerd. De gevolgen tekenen zich af. | |
De schaakgeschiedenisIn Ströbeck wordt sinds 1001 geschaakt. Uit documenten blijkt dat in die tijd graaf Guncelin krijgsgevangene was van de bisschop van Halber-stadt. Hij werd vastgehouden in de toren van Ströbeck. Van de boeren die hem moesten bewaken, had hij niets te duchten. De boeren, waarschijnlijk uit het Unterdorf - het laagste deel van het dorp -, moesten een voor een de wacht houden. In het Ströbecker Ober-dorf woonden veelal rijke boeren. De toren stond op de grens. Guncelin heeft zijn verveling verdreven met een nuttige bezigheid. Hij maakte figuren en een bord voor het toen alleen bij de adel bekende schaakspel, en leerde het de boeren. Zij vonden het prima, stonden in de rij om hem te bewaken. Uit deze eeuwenoude ‘schaak-koorts’ hebben zich fraaie gebruiken ontwikkeld. Zo had Ströbeck rond de zeventiende eeuw een aparte huwelijksceremonie. De bruidegom moest tegen de schout van het dorp spelen. Het publiek mocht meekijken. Zeggen mochten de toeschouwers alleen iets, indien de bruidegom een verkeerde zet dreigde te doen. Dan riepen zij tegen hem ‘Vadder mit Rat’, wat ongeveer betekende let op, dat is geen goede zet die je doet’. Als hij desondanks verloor, dan moest hij een bedrag aan de dorpskas betalen. Een ander mooie gewoonte is de ‘300 jaar bestaande levend-schaak-groep’Ga naar eind[4]. Dat zijn scholieren, verkleed | |
[pagina 1021]
| |
als schaakfiguren waarmee op een levensgroot bord wordt geschaakt. ‘Kampf um die Bretter’ dateert uit 1823. Elk jaar spelen scholieren, twaalf of dertien jaar oud, om het schaakbord dat de winnaar als trofee krijgt. Als je door de straten van het dorp loopt, dan zie je de ooit gewonnen schaakborden aan de huizen gemetseld. En ieder doet dat op zijn eigen, vaak fraaie manier. Het is een leuke zoektocht. Hier worden de gevolgen van de demografische ontwikkeling alvast merkbaar. De Dr. Emanuel-Lasker school, de enige school in Europa die schaken als verplicht vak had, is in 2004 vanwege een tekort aan leerlingen gesloten. Geen kinderen, geen school, geen schaakborden, geen overdracht van traditie. | |
Erbsensuppe mit BockwurstVorig jaar mei was het zesenveertigste schaaktoernooi in Ströbeck. Drie dagen schaken, met een plezierig feest. Daarbij ontbreken nooit ten minste twee biertenten, drie verschillende eettentjes en voor de kleintjes een kinder-carrousel. Zo kan iedereen zijn gang gaan en hoeft niemand op de kinderen te letten. Het ochtendprogramma kent iedere Ströbecker uit zijn hoofd. Ik was er jaren niet geweest en dacht op tijd te zijn voor de ‘levende schaak-dansgroep’. Dit lukte niet omdat mijn vader met een rollator loopt. In de dansgroep heb ik ooit zelf meegedaan. Ik wilde kijken wie haar tegenwoordig leidt en of ik nog kinderen ken die eraan meedoen. Daar zat ik dan met mijn vader op het dorpsplein. Met een dampende Erbsensuppe mit Bockwurst uit de Goulaschkanone (een echt leger-kanon) onder de neus. Voor dit soort eten krijg je de Ströbeckers nog uit hun huis. Mijn vader en ik hadden vooraan aan de tafel een goede plaats gekregen, met vrij zicht op verdere activiteiten. We zagen de éénwielfietsers uit het buurdorpje. Het zijn nog steeds dezelfden, soms wat meer getekend en iets aan de dikkere kant. De stem van mevrouw Dittman, spreker van de dag, klonk opgewonden. Ze riep de trainer van de éénwielfietsers op het plein. Zijn leeftijd is mij ontgaan, wat ik zag niet. Een oude, dunne man met zijn turnhemd in zijn ouderwetse korte broek. Het grijze haar, zijn dunne, witte benen waar niet meer dan vel omheen zat. Licht voorovergebogen, met niet al te vloeiende bewegingen, perste hij zich tussen de andere fietsers door. Ik zat op het puntje van mijn stoel, omdat ik bang was dat hij viel. Het publiek keek er nauwelijks naar om. Er is niet nieuws te zien! Behalve dan voor toeristen. Tussendoor werden door een diskjockey, die zijn beste tijd in de jaren zestig moet hebben beleefd, bekende deuntjes gespeeld. En wie nog kon dansen, danste. Daar was het nu de gelegenheid voor. Al die dames in hun nieuwe, beste kleding, met gepoetste schoenen, die op bekende walsjes wiegden. Sneller lukte niet meer zo goed. Het zag er allemaal vredig uit. Blij was ik dat mijn vader erbij was, en mij met het opmaken van de soep en worst hielp. Zo kon ik even wegglippen om naar de ruimte te gaan waar de schakers speelden. Hoe stond het ervoor met de Ströbeckers? Een beetje trots op zijn dorp | |
[pagina 1022]
| |
mag men toch wel zijn! Helaas bleek het niet zo goed te gaan. Na het eten gingen mijn vader en ik naar huis. Het hele plein vertoonde opeens gaten. Het was tijd voor het middagdutje. | |
Ströbeck na de DDR-tijdDe DDR was trots op Ströbeck. Daar woonden boeren en arbeiders met een traditie. Dus had men weinig tegenkanting van de staat. Sterker nog, schoolkinderen uit Ströbeck mochten bij de FDJ-verenigingGa naar eind[5] een schaakfiguur op hun blauwe hemden naaien. De plaatselijke landbouwcollectieven, LPG, plaatsten gewoon ‘Schach’ achter LPG. En we hadden een eigen vlag met een schaakbord erop. Het belangrijkste was dat de schaakschool subsidie kreeg van de staat. Ströbeck was een echt uithangbord voor de DDR en voor het Westen. Kijk ons: in de DDR bestaat het enige dorp in Europa waar schaken op school een verplicht vak is. In 1982 werd in Ströbeck uit steen een groot schaakbord aangelegd op het dorpsplein. Wat niet lukte was de huidige plaatsnaam, namelijk ‘Schachdorf Ströbede’, al toe te voegen. Dat mocht pas vanaf 1992 - het ging de DDR waarschijnlijk iets te ver. Duitsland is niet meer het Wirt-schaftswunder van weleer. Helaas haalt de geschiedenis Duitsland weer in. Overal knispert een vleugje rechts-radicale gespannenheid, en dan druk ik me voorzichtig uit. Toralf Staud beschrijft het in zijn boek Moderne NazisGa naar eind[6]. Het gaat over de omstandigheden waarin kleine plaatsen in het voormalige Oost-Duitsland verkeren, soms geregeerd door niet meer dan twintig rechts-radicalen. De bewoners, een veel groter aantal, laten zich intimideren, kijken toe hoe hun dochters klappen krijgen. Ook de verzorgende rol die de staat had, bestaat niet meer. Zo heb ik een nicht die op haar achtentwintigste zwaar jeugdreuma heeft gekregen. Ze was verkoopster bij een bakker. Dat is fysiek werk dat haar lichaam niet meer aankon. Haar baas meende dat zij simuleerde en heeft haar ontslagen. Dat kan zomaar tegenwoordig. Voor mijn nicht betekent het leven van een uitkering van 400 euro per maand. Het ziekenfonds dat zij van haar minimale inkomen kan betalen, vergoedt geen revalidatie. Haar huisarts kan alleen dure pijnstillers voorschrijven, die ze gedeeltelijk nog zelf betalen moet ook. Dat is de survival of the fittest op zijn ergst. Een ander verhaal is dat mensen in het voormalige Oosten steeds vaker gaan werken en amper salaris krijgen. Dan bedoel ik niet dat zij worden achtergesteld en maar 70% krijgen van wat in het Westen wordt verdiend. Nee, de mensen gaan werken voor niets. De bazen van kleine bedrijven kennen de wet. Ze hoeven drie maanden niet uit te betalen. Pas als de vierde maand geen salaris wordt gestort, mogen de werknemers aangifte doen bij het arbeidsbureau en het bedrijf failliet melden. Of ze dan nog het openstaande salaris krijgen, is natuurlijk de vraag. Want meestal wachten er grotere schuldeisers dan de werknemers. Wat heeft dat met Ströbeck te maken? Het dorp gaat samen met de prachtige schaaktraditie langzaam ten | |
[pagina 1023]
| |
onder. Omdat de bewoners, net als die van andere dorpen in het Oosten, niet in staat zijn zich aan te passen aan de westerse wereld, hun dorp als het ware te verkopen aan toeristen. Na veertig jaar planeconomie beheers je niet zomaar de markteconomie. | |
Mat voor ströbeckHet Schaakfeest begon vrijdagavond traditioneel met de ‘disco’. Vroeger bestond het plein uit een grote dansende menigte. Je kon geen stap zetten. Het leek meer op een ‘voetentapdans’. Niemand nam je iets daarbij kwalijk. Uit schaamte, omdat we niet konden dansen, hebben wij vroeger vaak gewacht tot het vol was. Deze keer kon dat niet. Als ik een voormalige klasgenote niet had meegetrokken, stond zij nu nog te wachten tot het plein vol zou raken. Ik vroeg mij af of zij de verandering in de verhouding van dansvlakte en aantal mensen zag. Verder waren mijn bekenden bezig elkaar te vertellen wat er die week op het werk was gebeurd. Op zich niet verkeerd, maar ze zien elkaar door de week al regelmatig. Elke poging om het gesprek een wending te geven was tevergeefs. Interesse in bijvoorbeeld de Duitse politiek ontbrak. En als er al een opmerking kwam, dan was die rechts-radicaal. Degenen die er deze vrijdagavond waren, zijn wel Stammhalters - de stamhouders. De rest, de oudere generatie dus, sliep rond een uur of tien al lang. Op zaterdag keek ik opnieuw uit naar bekenden. Opeens dacht ik: goh, al die oudjes die hier zitten. En zachtjes zei ik tegen mijn vader: ‘Moet je kijken, al die oma's en opa's.’ Hij vond dat het wel meeviel. De meesten waren immers zijn jeugdvrienden. Het was duidelijk dat we elkaar niet begrepen. Ik probeerde te begrijpen dat hij het niet zo zag, maar hij van zijn kant probeerde niet mij te begrijpen. Ik schrok toen ik mijn bekendenkring zag. Ze hadden aan één tafel voldoende, één van de ongeveer dertig lange tafels die er stonden. Het erge was dat aan die ene tafel ook de jongeren uit de omliggende dorpen zaten. Bij sommige ouderen vroeg ik mij af hoe ze er überhaupt waren gekomen. Wat mij het meest verbaasde, was dat ze het uithielden in de felle zon. Het vermaken van de dorpelingen en de bezoekers op zaterdag deed nog steeds mevrouw Dittman. Zij was mijn lerares Duits en tekenen. Haar enthousiasme, met monotone stem, blijkt uit simpele grapjes. Dat maakte het verblijf voor de bezoekers aangenaam. Lachen als van oudsher. Het trieste gegeven dat over een aantal jaren het feest niet meer zal bestaan, ontging hen. Want dan zouden er jongeren moeten zijn die er tijd in willen steken en natuurlijk ook de nodige kwalificaties hebben. De vraag is aan wie de ouderen de traditie kunnen doorgeven als ze de jongeren niet meer kennen, als er geen jongeren meer zijn. En in de jongeren die er zijn, hebben de ouderen terecht weinig vertrouwen, gezien het huidige opleidingsniveau en de werkmoraal. Ik heb het gevoel dat ook de Gründlichkeit bij de jongeren, in ieder geval bij de nog jongere generaties, is verdwenen. Geen respect meer voor ouders of gezag in het algemeen, terwijl dat juist kenmerkend was voor Duitsers. | |
[pagina 1024]
| |
Ik heb het gevoel dat ik samen met twee klassen onder mij tot de laatste babyboomers van de DDR behoor. Ik weet dat de babyboomers in het Westen een andere generatie vormen, maar na de val van de Muur is het aantal zwangerschappen in Oost-Duitsland haast acuut gedaald. Voordien waren de crèches propvol. De verhalen van mijn voormalige klasgenoten stemden mij niet erg positief. De rand van het dorp, waar zij nu wonen, zal op een bepaald moment het kloppend hart blijken. De ouderen van nu overlijden over aantal jaren. Hun huizen staan dan leeg. De eeuwenoude traditie dat de kinderen dan het Hof overnemen bestaat niet meer. En dat gebeurt niet alleen in Ströbeck, zo blijkt uit menig waarschuwend krantenartikel. Vroeger zag je dat bedreigende, stille afwachten tot het einde in trieste sciencefictionfilms of in het ziekenhuis. Tegenwoordig zie je het op straat. Hoe vrolijk zal dit soort ‘volks-feesten’ er in de toekomst nog uitzien? Noem me een zwartkijker. Maar nee, ik wil niet afwachten, ik wil er iets aan doen. Al is het alleen maar door erover te schrijven. We streven naar vooruitgang en zeggen het oude vaarwel. Maar een warm gevoel komt op bij deverhalen over oude tradities. Noem het romantisch. Toch zijn we bedroefd omdat deze tradities tot het verleden gaan behoren.
□ Anja Fricke www.schachmuseum-stroebeck.de/seiten/stroebeck.html |
|