Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1003]
| |
Jacques De Visscher
| |
[pagina 1004]
| |
ook en niet het minst als een hommage aan de filosofie in de gestalte van iemand die echt wijsgerig was. De Poolse kranten gaven dus uitvoerig uiting van droefheid om dit plotse overlijden van diegene die zij als een van hun belangrijkste geestelijke leiders opvatten en die, ondanks het feit dat vertegenwoordigers van de staat hem monddood hadden willen maken, in het buitenland zijn vaderland loyaal was gebleven. Hij patroneerde bijvoorbeeld niet alleen een Poolse culturele club, The Oxford University Polish Society, waar hij tot in begin van deze eeuw een seminarie leidde met als ironisch thema Spotkania z Mistrzem (Vergaderingen met kampioenen), hij steunde vooral in de jaren zeventig en tachtig met alle mogelijkheden waarover hij beschikte - scherp verstand, kritische woorden, politiek inzicht, uithoudingsvermogen om fondsen te verzamelen - al diegenen die geloofden dat ideeën ertoe doen om Polen en het Poolse volk weer een onafhankelijk en vrij land en volk te laten worden. Kolakowski was gewoon consequent trouw gebleven aan zijn culturele en politieke overtuiging. Als buitenlands lid van het KOR (Comité voor sociale zelfverdediging) zette hij zijn verzet tegen de ideologische onechtheid en politieke onderdrukking verder. Weerspannig werd hij al in de tweede helft van de jaren vijftig, toen hij binnen de Poolse communistische partij tijdens drukbezochte publieke vergaderingen steeds opnieuw de leiders confronteerde met hun despotisme, met hun holle retoriek, met de gepropageerde waanidee dat de partij het land naar een paradijs zou leiden en met hun onderdanigheid aan de Sovjet-Russische buur. Leszek Kolakowski behoort tot de vele Polen, geboren in het tweede kwart van de twintigste eeuw, wier leven met de gevolgen van de recente wereldgeschiedenis zijn verbonden. Zijn vader was door de Duitse bezetter doodgeschoten, hij beleefde zijn jeugd in het ondergrondse verzet, trok na de bevrijding door de Russen naar de universiteit, distantieerde zich van het rechtse nationalisme en van het overal aanwezige bigotte katholicisme. Op negentienjarige leeftijd sloot hij zich bij de communistische partij aan, maar raakte ontgoocheld omdat het nieuwe regime eerder voor culturele barbarij en politieke onderdrukking zorgde dan voor welzijn en welvaart. Ontelbaar zijn de Polen die in deze historische - vaak tragische en soms ook provincialistische - situatie van valse toekomstverwachtingen verkeerden en daarom soms het land verlieten. Kolakowski ontpopt zich in die tijd als een briljante en talentrijke academicus die niet uitsluitend een kind van zijn nationale geschiedenis zou zijn. Hij wordt in de eerste plaats een wijsgeer en vertolkt meteen iets van het kosmopolitische. Als onorthodoxe marxist verwerft hij spoedig enige bekendheid in West-Europa door te schrijven over thema's die veel verder reiken dan wat slechts voor de naoorlogse Polen en voor de slachtoffers van het reëel bestaande socialisme belangrijk is. | |
[pagina 1005]
| |
Eens in 1970 in het Oxfordse All Souls College aangekomen (op uitnodiging van onder meer Isaiah Berlin), breidt Kolakowski's bekendheid zich verder uit, hoewel niet zozeer in Engeland waar hij een buitenbeentje is en ondergewaardeerd blijft. Het verhaal doet de ronde dat niet alleen Engeland een eiland is, maar ook Oxford. Als nu All Souls een eiland is in Oxford - het is immers een college zonder studenten - dan was Kolakowski een eiland in All Souls. Met zijn medefellows ging hij bijvoorbeeld nooit naar de kerkdiensten omdat zij, zoals hij ooit vertelde, allen ketters warenGa naar eind[1]. De internationale intellectuele gemeenschap - voor zover die bestaat - erkent in Kolakowski al vlug iemand die goed vertrouwd is met de Ideengeschichte, met de wereldliteratuur, met de katholieke theologie en uiteraard met de wijsbegeerte. Naar Engelse normen is hij bijzonder meertalig: hij leest gemakkelijk Latijn, spreekt en schrijft vlot Frans (de niet-Poolse taal die zijn voorkeur heeft), Duits en Russisch. Met het Engels, dat hij pas intensief na zijn veertigste als zijn vijfde taal leert, heeft hij aanvankelijk meer moeiteGa naar eind[2]. Ook het Nederlands heeft hij zich enigszins eigen gemaakt toen hij in 1958 in Nederland onderzoek verrichte voor een boek (Chrétiens sans église, verschenen bij Gallimard in 1969) over het geloof van ketterse en mystieke bewegingen in het christendom van de zeventiende eeuw. In de Verenigde Staten verwerft hij enige erkenning, in het bijzonder in het Commitee on Social Thought van de University of Chicago. In 1974 houdt hij als gastprofessor in Yale de eerste Ernst Cassirer Lecture, over HusserlGa naar eind[3]. In de Verenigde Staten blijft hij vooral de auteur van het monumentale werk Main Currents of MarxismGa naar eind[4], waardoor hij in 2004 trouwens ook de eerste John Kluge Prize van de Library of Congress krijgt, een soort Nobelprijs voor de filosofie (later ook aan Ricoeur toegekend). Dit nadat hij in 1977 de Vredesprijs van de Duitse BoekhandelGa naar eind[5], in 1980 Erasmusprijs (Nederland) en in 1994 in Frankrijk de Tocquevilleprijs in ontvangst had genomen. | |
Een veelzijdig denkerHeeft men naar aanleiding van Kolakowski's overlijden de nadruk gelegd op zijn kritiek op het totalitaire marxisme, het zou fout zijn zijn werk uitsluitend in dit perspectief te situeren. Het behandelt ook, en eigenlijk vooral, de invloed van het christendom op de westerse cultuur, de gevaren en de kansen van de secularisatie voor de moderniteit, de verdraagzaamheid, het onoverbrugbare onderscheid tussen religieuze mythe en wetenschappelijke kennis, de betekenis van het sacrale voor een beschaving die niet normloos wil zijn, de (vruchtbare) grenzen van het conservatisme, het liberalisme en van de sociaaldemocratie, de angst voor de metafysische vragen, en nog veel meer. | |
[pagina 1006]
| |
In de late jaren vijftig en in de jaren zestig weet Kolakowski, voornamelijk met zijn essays over het marxisme en over de verhouding tussen religie en maatschappij, een wig te drijven tussen de orthodoxe marxisten en diegenen die in Polen en elders een vernieuwd, open en niet antichristelijk socialisme willen. Eerst in Duitsland vinden deze essays een ruimere weerklank. In 1960 verschijnt Der Mensch ohne Alternative. Von der Möglichkeit und Unmöglichkeit Marxist zu sein en in 1967 Traktat über die Sterblichkeit der VernunftGa naar eind[6]. Deze wijsgerig goed onderbouwde essays over de geestelijke situatie van de moderne mens zijn voor een niet-specialistisch publiek geschreven en worden daarom nog steeds herdrukt. Ze openen perspectieven voor diegenen die zich zowel van een dogmatisch marxisme als van een verstard katholicisme hebben bevrijd, maar die de dynamische kern van het christendom en van het socialisme niet wensen op te geven. Wie nog met deze essays moet kennismaken, zal inzien dat ze niets aan actualiteit hebben ingeboet en nog steeds het overwegen waard blijven omwille van enkele knelpunten waarmee onze laatmodemiteit nog niet in het reine is gekomen. Om welke knelpunten gaat het? We kunnen ze samenvatten in enkele thema's die een onderlinge samenhang vertonen: de verleiding van het totalitarisme, de sceptische rol van de filosoof, het raadsel van het kwaad in de wereld en de betekenis van het christendom voor de Europese identiteit die het secularisme aanhangt. | |
De verleiding van het totalitarismeKolakowski heeft zich ooit laten ontvallen dat het marxisme theologische wortels heeft en, als zij een heilsgeschiedenis ontvouwt, een duidelijke verwantschap vertoont met de theocratieën die alles menen te kunnen verklaren en waarin een kerkorganisatie of een priesterkaste over alle aspecten van het dagelijks leven heerst. De Poolse filosoof heeft echter steeds het onderscheid gemaakt tussen een seculier totalitarisme dat alle autoriteit aan aardse machthebbers toekent en een theocratie die nog altijd een transcendente macht aanvaardt - hoewel sommige religieuze leiders zich hebben gedragen alsof verantwoordelijkheid jegens de Allerhoogste te herleiden was tot verantwoording afleggen aan zichzelf, omdat zij, als vertegenwoordigers van die Allerhoogste, niet van Hem waren te onderscheiden. Op het ogenblik dat levensbeschouwing, politiek en religie onder één hoedje spelen, dat politieke en/of religieuze leiders alle macht in handen hebben voor een ‘volmaakte maatschappij’ waarin de scheiding der machten is opgeheven en de vrije meningsuiting verboden en waarin een politiemacht of priesterkaste steeds maar meer controleprocedures uitwerkt om het kwaad of de vervreemding of de zonde radicaal uit te | |
[pagina 1007]
| |
roeien, creëren ze een totalitair systeem. De zucht om te corrigeren, te missioneren, te reguleren, te straffen en om alles te beheersen is zo oud als de politieke en de godsdienstige macht. Aan dit totalitarisme liggen rechtvaardigende ideeën (ideologieën) ten grondslag. Een ervan is dat de mens uiteindelijk ‘van nature’ goed is en dat wereldverbeteraars die natuur moeten herstellen. Helaas, zo haalt Kolakowski in een lezing te Nijmegen in 1972 Anatole France aan, werden op grond van geen enkele leer zoveel mensen vermoord als op grond van dit principe dat de mens in wezen goed zou zijnGa naar eind[7]. Nog belangrijker is volgens Kolakowski de heel oude gedachte van het realiseren van de eenheid. Het is de ‘mythe’ (of droom) van de zelf-identiteit die tot uiting zou komen in het samenvallen van de menselijke particulariteit met het gemeenschapsleven waarbij alle tegenstellingen zouden verdwijnen. In het socialisme gebeurt dit wanneer een arbeidersbeweging zich niet beperkt tot haar eigenlijke taak (ijveren voor een gelijkberechtiging, voor meer veiligheid en zekerheid, voor de opheffing van de uitbuiting en het despotisme in de arbeidsverhoudingen, voor meer welvaart en vrijheid en voor een grotere deelname in de economische besluitvorming) maar het hele culturele en maatschappelijke leven in één systeem wil omvattenGa naar eind[8]. Deze droom om cultuur en maatschappij een te maken gaat terug op een traditie, die we ook in de Verlichting aantreffen, die gelooft via kennis en techniek, religie en wereldbeschouwing de definitieve verzoening van alle dingen te bereiken en de hoop op de uiteindelijke harmonie van het geheel te verwezenlijken. Deze traditie is ook werkzaam in een geschiedopvatting die een wetmatigheid meent te onderkennen, volgens welke alle culturele verschillen traag maar zeker wegvallen teneinde alle beschavingen tot eenheid te brengen. Op die manier zou de geschiedenis zijn voltooiing kennen-in God zeggen sommige gelovigen, in de Rede zeggen sommige humanisten, in de Natuur zullen vandaag sommige ecologisten vooropstellen. Helaas, zo stelt Kolakowski, gaat zo'n optimistische opvatting voorbij aan een van de belangrijkste inzichten van de mensheid: dat de mens wezenlijk eindig en kwetsbaar is, innerlijk verdeeld en een onuitroeibare neiging kent tot kwaadaardigheid. Alleen in het totalitarisme van een eenheidsidee die alle tegenstellingen en dus ook de zonde opheft, is er geen vrijheid meer maar het despotisme van het alles regulerende systeem, waarin we allen ‘goed’ zijn. Tegen deze achtergrond verkiest Kolakowski de zondigheid van het Amerikaanse consumentisme en liberalisme boven de systemen die, zoals in de Sovjet-Unie of in China, de deugdzaamheid willen beheersen. Totalitaire systemen brengen ‘goed gedrag en zeden’ in kaart, stellen een codex met een eigen totalitaire taal op, institutionaliseren en sanc- | |
[pagina 1008]
| |
tioneren de deugdzaamheid, zodat zij als in een panopticum elk ogenblik van de dag het doen en laten van elke burger, gelovige, student, werknemer in het oog kunnen houden. ‘De vrijheid vooronderstelt een tol, een dosis corruptie’Ga naar eind[9]. Wie de diversiteit niet kan aanvaarden en de verschillen niet wenst te onderkennen stuurt op totalitarisme aan. Dit is niet exclusief de tendens van de historische totalitaire stelsels, maar vinden we in elk regime dat wil domineren. Tot zijn spijt moest Kolakowski bekennen dat het totalitaire taalgebruik in Polen, na de val van het communistische regime, niet was verdwenen en ook de kop opstak in kringen die zich verre van het communisme hadden gehouden. | |
Een sceptische filosofieHet pleidooi voor de twijfel dat we in Kolakowski's oeuvre aantreffen, heeft niet veel gemeen met de bekende oproep tot de methodische twijfel van Descartes die langs de omweg van un doute viril slechts meer zekerheid wou. Kolakowski wil meer onzekerheid. Hij gelooft trouwens niet in die veel geloofde helderheid en zekerheid die sommige filosofen met allerlei spitsvondige methodes en technieken menen te kunnen bereiken. Dit geldt zowel voor de ethiek als voor de kennis. In Zweifel an der Methode schrijft Kolakowski dat de filosofie haar zelfrechtvaardiging aan de onzekerheid heeft te danken, aan het altijd ‘Sich-selbst-in-Frage-Stel-len’Ga naar eind[10]. Nogal wat aandacht heeft destijds zijn essay ‘Lof der inconsequentie’ gekregenGa naar eind[11]. Consequent zijn die mensen ‘die er een aantal onaantastbare algemene beginselen op nahouden en die er voortdurend op uit zijn bij alles wat zij doen - en bij alle overwegingen over datgene wat zij zouden moeten doen - zich aan die algemene principes te houden’. Op het eerste oog is zo'n beginselvaste levenshouding heel lovenswaardig. Hieraan wou Kolakowski zich niet ontrekken omdat hij geenszins de notie waarheid wou opgevenGa naar eind[12], ook niet het kantiaanse beginsel dat de mens doel in zichzelf is en nooit als louter middel mag worden gebruiktGa naar eind[13]. De Poolse filosoof wil nu de lof der inconsequentie zingen en zelfs uitdrukkelijk verdedigen omdat volledige consequentie in de praktijk met fanatisme overeenstemt; ‘inconsequentie echter is de bron der verdraagzaamheid’. Hij kijkt naar wat steeds consequente mensen doen: zo iemand werkt bijvoorbeeld met de geheime staatspolitie mee als hij een beginselvaste staatsburger is. Daartegenover ziet hij ‘het ras’ der wankel-moedigen en slappelingen die voor bepaalde zaken consequent zijn en voor andere dan weer niet. Dit zijn de lieden ‘s middags heerlijk van hun kalfsschnitzel genieten, maar die te beroerd zijn een kip te slachten; die zich tegenover de wet en de staat niet onloyaal willen gedragen, maar die aan de geheime politie toch geen | |
[pagina 1009]
| |
verklikkerbrieven schrijven [...]; die de waarheid liefhebben, maar die een bekende schilder liever niet zeggen, dat hij kitsch heeft geschilderd om hem in plaats daarvan met aarzelende stem de lof te gunnen waaraan zij niet geloven - met één woord: aan het ras der inconsequenten danken wij nog altijd onze voornaamste hoop dat de menselijke soort toch nog in leven zal blijvenGa naar eind[14]. Een analoge tegenstelling construeert Kolakowski rond de filosofie van de priesters die het absolute vereeuwigt en de filosofie van de narren die de erkende absoluta in twijfel trektGa naar eind[15]. Allebei, de priester en de nar, treffen we aan de hoven aan, de ene zweert bij de absoluutheid van de vorst en zegt dat hij gekleed is, zelfs als hij bloot rondloopt, de andere maakt zich belachelijk door op de naaktheid van de koning (op de president of de rector) wijzen. In zijn scepticisme blijft Kolakowski onvermijdelijk inconsequent en pragmatisch: van inconsequent gedrag kunnen we slechts voorbeelden geven maar geen systeem maken, zoals we dat ook niet van het scepticisme kunnen. Proberen we dit wel, dan vervallen we zelf in een steriele dogmatiek en beoefenen we - als doordrammers - de twijfel om de twijfel of ontvouwen we een kritiek die zelfs het onderscheid tussen leugen en waarheid in twijfel trekt. De argwaan van het scepticisme bestaat er niet in goedheid, schoonheid en waarheid in twijfel te trekken, maar vermeende goedheid, schoonheid of waarheid te onthullen omwille van de goedheid, de schoonheid en de waarheid. Zo kunnen we ons uitspreken voor goedheid zonder toegevendheid, voor moed zonder fanatisme, voor intelligentie zonder vertwijfeling en voor hoop zonder verblindingGa naar eind[16]. | |
Het raadsel van het kwaad in de wereldNaast zijn kritiek op het marxisme is Kolakowski misschien het meest bekend geworden met zijn stellingen over de betekenis van het kwaad en het opvoeren van de figuur van de duivel. Dit laatste is voor onze moderniteit een wat ongewone manier om een thematiek ter sprake te brengen. Dat een katholieke kerkleider zoiets doet, lijkt nog begrijpelijk (priesters kunnen zich nu eenmaal enig obscurantisme veroorloven in de strijd tegen de zonde), maar voor een hedendaags academisch wijsgeer is dit eerder ongepast. Ja, zelfs de thematiek van het kwaad lijkt achterhaald voor een moderniteit die zich tot doel heeft gesteld op termijn alles te beheersen en te kennen, te verhelderen en te verklaren. Wie dit niet wil is toch reactionair? We moeten niet te vlug triomferen, stelt Kolakowski. De overtuiging dat we, via goddelijke revelatie of wetenschappelijke analyse van de geschiedenis, absolute zekerheid over het bestaan bezitten waardoor we | |
[pagina 1010]
| |
een einde aan de menselijke vervreemding zouden stellen, is een groteske illusie die hij tot de ideologie van de synthese der tegenstellingen rekent. In de genoemde Nijmeegse lezing, Is de duivel te redden?, vinden we het pleidooi voor de onderkenning van de mythe van de zondeval en van de werkzaamheid van de erfzonde. Hoewel daar vaak misbruik van gemaakt werd, komt het christendom als een van de belangrijkste erfgenamen van het judaïsme de eer toe in zijn erfzondeleer de neiging tot het kwaad te thematiseren. Wie de erfzonde ontkent en psychotechnisch onaangepast gedrag corrigeert of wetenschappelijk meent te kunnen stellen dat ‘erfzonde’ niet bestaat, weigert eigenlijk de menselijkheid van de mens te aanvaarden. Dit is een religieuze kwestie, want het besef van goed en kwaad en het inzicht dat we ons aan iets schuldig hebben gemaakt zijn uit een religieuze traditie tot ons gekomen. Dit besef dat het kwaad niet iets toevalligs is en niet tot iets anders te herleiden valt, is bepalend en werkt oriënterend voor onze beschaving die zich niet blindelings aan een cultuur van het hedonisme wil uitleveren. Bovendien zijn zonde en vergeving manifestaties van onze vrijheid. Kola-kowski citeert in dit verband graag ‘Pecca et pecca fortiter’ (zondig en zondig krachtig), een uitspraak van Luther die hiermee naar de vrijheid van de mens verwees. Natuurlijk gaat Kolakowski zo in tegen de optimistische traditie in de Verlichting die in de definitieve verzoening van alle dingen gelooft en die op de uiteindelijke harmonie van het heelal hoopt. Wie het kwaad ontkent of slechts als een accident van de geschiedenis opvat, weet zich gerechtvaardigd met een vrijbrief om ondubbelzinnig en rechtlijnig veel te verdelgen voor de uiteindelijke goede toekomst van de mens - het kwaad is immers uitroeibaar, dat is de overtuiging van alle politieke ideologieën; voor de sciëntistische ideologie bestaat het kwaad zelfs helemaal niet. Ook het christendom heeft zich meer dan eens in haar geschiedenis aan dit wilde optimisme bezondigd. Onder meer het moderne christendom [...] heeft zoveel mislukkingen moeten dragen omdat het niet overweg kon met de wereldlijke beschaving, omdat het geen vertrouwen had in de intellectuele en sociale veranderingen die zich buiten haar controle om voltrokken; het kende het valse succes van de overwinning van de modernistische crisis in het begin van de twintigste eeuwGa naar eind[16]. Maar nu heeft de Grote Angst zich blijkbaar van de christelijke wereld meester gemaakt - de angst om te worden weggedrukt naar een vergeten hoekje van een principieel niet-christelijke maatschappijGa naar eind[17]. De toekomst van het christendom bestaat niet in het behalen van een of ander succes, maar (ook) in het levend houden van de betekenis van de erfzonde en dit in weerwil van het misbruik (de aanzet tot een passieve | |
[pagina 1011]
| |
houding van berusting tegenover elke menselijke ellende) dat sommige kerkleiders van de erfzondeleer hebben gemaakt. Die erfzondeleer is voor de cultuur in die zin belangrijk: Dat wij vanaf de oorsprong ontaarding in ons dragen en dat de duivel niet meer bekeerd kan worden, dit moet betekenen dat er veel kwaad is dat niet uitgeroeid kan worden, en dat er althans iets onherstelbaars is in onze ellende. Het betekent niet dat iedere vorm van kwaad eeuwig is of dat ellende nooit voorkomen kan worden, maar we kunnen op geen enkele manier vaststellen wat wèl en wat niét van onszelf in onze eigen situatie afhankelijk is, we zijn niet in staat een grens te trekken tussen de tijdelijke en de blijvende aspecten van onze spirituele en fysieke armoede [,..]Ga naar eind[18]. De erfzonde afwijzen betekent de werkelijkheid van het onuitroeibare kwaad afwijzen - dat komt Kolakowski als gevaarlijk voor. Zoiets getuigt van een verblinding en van een naïef optimisme dat niet ziet wat zich in de wereld afspeelt. | |
De betekenis van het christendom voor de Europese identiteitIn het begin van de jaren vijftig schreef Kolakowski enkele teksten tegen het katholicisme. Hij noemde die achteraf zo afschrikwekkend en zo dom dat hij er niet graag aan herinnerd werdGa naar eind[19]. Later heeft hij ingezien dat de religie een eigen werkelijkheid is die aan de basis van elke beschaving ligt, ook aan de Europese. Met herhaling stelt hij dat we ons de Europese identiteit niet zonder de inbreng van het christendom kunnen voorstellen. ‘Alle verworvenheden van de moderne beschaving zouden ondenkbaar worden, zowel de vooruitgang van de techniek als de geestelijke creativiteit sinds de middeleeuwen’Ga naar eind[20]. Kolakowski vindt het hierbij niet onbelangrijk dat de religieuze dimensie en de zin voor het sacrale ons aan een meerzinnigheid van de werkelijkheid herinneren. Enerzijds is er een rationeel te benaderen realiteit, waarvan we de resultaten in de wetenschappen aantreffen, anderzijds is er een werkelijkheid is die we - globaal gesproken - alleen mythologisch kunnen begrijpen en die bovendien, aan gene zijde van het rationalisme, bron is van en voor zin. We hebben beide dimensies nodig, hoewel ze elkaar uitsluiten. Verdringt het rationalisme de mythische dimensie, of laten de christelijke kerken zich door de moderniteit verleiden om het christendom te ‘ontmythologiseren’, dan gaan we een periode van geestelijke armoede tegemoet. Intellectuelen staan hulpeloos, zoals Kolakowski het in zijn Van der Leeuw-lezing in 1984 in Groningen formuleerde, om het sacrale te herstellenGa naar eind[21]. Daartegenover heeft onze beschaving nood aan geloofsexpressies en aan geloofsgetuigenissen. | |
[pagina 1012]
| |
Het gaat hier om het aloude maar steeds groter wordende onderscheid tussen het seculiere en het sacrale, tussen ‘la raison du coeur et les raisonnements’ (Pascal is bij Kolakowski nooit ver wegGa naar eind[22]), tussen het wetenschappelijk georiënteerde hunanisme (dat atheïstisch is en het mystieke obscurantistisch noemt) en de sfeer van de heilige vormen (die op haar beurt ruimte biedt voor een scepsis jegens de mogelijke hybris van het secularisme van het wetenschappelijke wereldbeeld en het ‘dwaze vertrouwen dat we de dingen eindeloos kunnen verbeteren’). Het christendom herinnert de mens nu tegelijk aan zijn eindigheid en sterfelijkheid en aan de redding en verlossing in God die via het lijden en de dood van Christus, de menselijke geschiedenis heeft geheiligd - zonder van de mens een louter heilig wezen te maken. Het verhaal van de spanning tussen eindigheid en oneindigheid zet de mens aan zich kritisch over zichzelf te bezinnen. Hij weet immers dat hij zondig is en naar het kwade neigt, maar ook tot het goede is geroepen dat hij, dankzij de reddende genade, kan realiseren. Deze fundamentele en wezenlijke zelfrelativering van het christendom, dat weet dat men zich aan iets schuldig kan maken maar dat in de vergiffenis van de zonden nooit tot een morbide zelfverachting verwordt, verleent aan de Europese beschaving haar uitzonderlijke kracht. Tegelijk is die vergeving haar moeilijkste opdracht, want ze stelt een einde aan het verwijt, roept een halt toe aan haat en vergelding en nodigt uit ‘opnieuw te beginnen’. Niet iedereen is in staat na de ergste vernederingen vergiffenis te schenken, maar de enkelen die het toch kunnen, zijn exemplarisch voor de beschaving. In de onderkenning van haar eindigheid en van haar band met de zingevende dimensie van het mythische verabsoluteert de Europese beschaving zichzelf niet. Zelfs na periodes van despotisme komt zij vroeg of laat tot het inzicht dat er nog iets anders is, iets wat haar begrenst. Dit besef doet haar naar het andere, ook naar het andere van vreemde beschavingen luisteren. Enerzijds poneert zij haar eigen waarden, anderzijds heeft zij oog voor de waarden van andere beschavingen. Dat maakt van Europa een bijzondere beschaving die zich uitgenodigd weet om aan zichzelf te twijfelen. Juist in de twijfel, die het christendom ‘over zichzelf in stand houdt, kan de Europese cultuur haar spiritueel evenwicht en de rechtvaardiging van haar aanspraken op universaliteit vinden’, zo formuleerde Kolakowski het in een opmerkelijke lezing voor de Collège de France in 1980Ga naar eind[23]. Twijfel en zelfkritiek volstaan nu echter niet; op de lange duur blijven ze steriel. Ze worden daarentegen vruchtbaar als ze verzoenen, als ze nieuwe horizonten openen - uiteraard weer als deze verzoening niet domweg tot zelfverloochening leidt of het paradijs op aarde belooft. | |
[pagina 1013]
| |
BesluitDe humanist die de Polen eind juli 2009 ten grave hebben gedragen, was een wijsgeer met een culturele en spirituele boodschap. Voor de academische filosofie is zoiets al genoeg om niet ernstig te worden genomen. De filosofie is er echter niet voor de academie die een eigen leven is gaan leiden, terwijl er nog altijd een wijsgerig denken is waarvan we de bronnen en de uitstraling in verschillende stromingen van de hele Europese geestesgeschiedenis aantreffen. Dit is ongetwijfeld zo voor het denken van Leszek Kolakowski die zich altijd geïnspireerd wist door de vragen die de grote wijsgeren hebben gesteldGa naar eind[24]. De concrete inhoud van zijn boodschap vertolkt bovendien de erfenis van de grote gebeurtenissen van de twintigste eeuw, een erfenis waarvan we in de eenentwintigste eeuw allen erfgenamen zijn. In zijn testament roept hij op tot scepsis over een ideologisch, moralistisch, politiek en religieus streven naar een conflictloos bestaan. Wie zich de waarheid toe-eigent - in tegenstelling tot het in de waarheid van de onzekerheid leven - twijfelt niet meer. Wie niet meer twijfelt acht zich superieur over de inconsequenten, de twijfelaars en de ongelovigen. Wie zich superieur acht voelt zich geroepen om de wereld radicaal te zuiveren van het kwaad en het nihilisme, van de vergankelijkheid en de ziekte, zelfs van de dood. Meestal geschiedt dit met het geweld en de hardnekkigheid van het ongeduld. Hier ontstaat het despotisme van de wanhopige simulatie van het paradijs dat we niet alleen in de totalitaire systemen aantreffen, maar ook in het triomfalistische secularisme. Het is bovendien een bron van haat en dus van een permanente bedreiging voor de cultuur en voor de vrede. Dit zeggen, is triviaal, zou Kolakowski zeggen, maar zovele triviale inzichten blijven de moeite van het herhalen waard. |
|