Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |
ForumSacrum TriduumOp 30 april 2009 heeft Nederland zijn onschuld verloren. Dat werd in eerste reacties op de schokkende gebeurtenissen van die dag geconstateerd. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw, zeg: ‘traditiegetrouw’, viert ons land op 30 april Koninginnedag. Stralend weer. Met zo'n dertien leden bezocht de koninklijke familie onder aanvoering van Hare Majesteit het staatshoofd Apeldoorn. Daar vermaakte men zich met het bezichtigen of zelfs meespelen van kinderspelletjes en padvinderspraktijken, met het zich onderhouden met honderdjarigen en wuiven naar de opgetogen massa. De volmaakt onschuldige, ja, volgens sommigen zelfs enigermate suffe sfeer van een schoolreisje of kerkpicknick. Het volk verenigd rond zijn vorstin. Die blinkt uit in een even plichtsgetrouwe als in het openbaar minzame en vriendelijke vervulling van haar taken, in het constitutionele kader waarin deze zijn gesitueerd. Alles keurig volgens het boekje. Vandaag ook volgens het draaiboek, badend in wat ‘een feestelijk oranjezonnetje’ heet. Het koninklijke gezelschap maakt zich op om zich in een open bus naar een nabijgelegen paleisbordes te begeven. Daar zal een defilé worden afgenomen ter herinnering aan onze vorige vorstin. Daar ook zullen de drie dochtertjes van het kroonprinselijke paar zich bij het gezelschap voegen. Plots boort een auto zich met hoge snelheid door de dranghekken, overrijdt een aantal toeschouwers en komt met een klap tot stilstand tegen het hek van een monument. Op een haar na mist hij de bus met het koninklijke gezelschap. Kennelijk had de chauffeur het daarop voorzien. Een heuse aanslag op ons staatshoofd en haar familie. Op klaarlichte dag. Zelfs onder een | |
[pagina 626]
| |
stralend oranjezonnetje. Midden op straat en dwars door de feestelijke menigte. In Nederland! Alsof we met een klap teruggeworpen worden in de negentiende eeuw. Terwijl het er tot nu zo op en top twintigste - eeuws aan is toegegaan, zo niet doortrokken van de vrolijke ontspannenheid van de postmoderne eenentwintigste. Juist vandaag. In Nederland eigenlijk altijd. Ik vermoed dat vooral het contrast tussen de traditionele sfeer van Koninginnedag en de drieste aanslag aanleiding was voor de constatering dat Nederland zijn onschuld had verloren. De conclusie spreekt mij wel aan maar vervult mij ook met twijfel. Onschuld verloren? Nu pas? Was dat al niet, om niet meteen te ver terug te gaan, bij het bombardement van Rotterdam in 1940, toen wij toch in goed vertrouwen onze neutraliteit hadden bewaard? Of met de politionele acties in Indonesië? Of met de watersnood van 1953? Of, recenter, bij de gebeurtenissen in Srebrenica of bij de bodybags waarin de gesneuvelden van onze vredes- en opbouwmissie in Afghanistan werden gerepatrieerd? Verlies van onschuld is een lastige categorie als het gaat over de wederwaardigheden van een natie. Kan een natie wel schuldig of onschuldig zijn? Is een brute verstoring van een lekker sfeertje voldoende reden om van verlies daarvan te spreken? Kun je een sfeertje niet te kunstmatig opkloppen, zodat het wel verstoord moet worden? En mag je daaraan morele consequenties verbinden? Zijn de wederwaardigheden van of in een samenleving niet gewoon gebeurlijkheden, die het meest adequaat tegemoet getreden worden in gelaten afstandelijkheid? Zelfs met een zeker fatalisme? Beslissend daarbij is de visie op de rol van de politiek. Die wordt verondersteld - en legitimeert zichzelf met die veronderstelling - in wat gebeurt een vaste, regisserende hand te hebben. Die hand kan falen en wiebelig worden. Maar dan word je als natie minder geconfronteerd met verlies van onschuld dan met de manifestatie van onnozelheid. ‘It was all in the game.’ Maar jij was te onnozel om het te zien. Of om het tot je door te laten dringen. Of om consequenties te trekken uit wat iedereen, jezelf incluis, zag. Daarom past zelfs een natuurramp als de watersnood van 1953 in dit rijtje. Onlangs is er een spannende roman over verschenenGa naar eind[1]. Daarin orakelt een van de hoofdpersonen, een ingenieur, als een dolle ziener voortdurend over wat er staat te gebeuren, als ‘men’ zijn verantwoordelijkheid niet neemt. In die februarinacht in 1953 krijgt hij tot in detail gelijk. Niet omdat hij zo'n profetisch inzicht had in de goddelijke raadsbesluiten maar omdat hij zo goed wist, hoe je als mens daaraan mee moest en kon meewerken. Maar zijn superieuren bij Rijkswaterstaat waren te ‘onschuldig’ om het tot zich door te laten dringen. Terwijl zij toch al jaren, zo niet eeuwen de kost verdienen met het behartigen van de keerzijde van de idylle van ‘wij met het water’. Zij moeten pal staan in onze heroïsche worsteling met dit element, opdat wij daar telkens aan kunnen ontzwemmen. Ondertussen is er een energieke discussie losgebarsten over de vraag wat wij als natie in elk geval door deze tragische gebeurtenissen niet mogen | |
[pagina 627]
| |
verliezen. Alom wordt ervoor gepleit dat we ons door de verdwazing van een verwarde eenling niet iets laten afnemen, wat zo karakteristiek is voor onze natie en zo uniek in de wereld: de viering van Koninginnedag met het staatshoofd en haar familie te midden van de feestende massa. Die argumentatie verdient dus met een korreltje zout genomen te worden. Op deze wijze wordt de dag gevierd sinds koningin Beatrix de troon besteeg. Zij laat niet zoals haar moeder het volk voor zich langs paraderen maar begeeft zich ergens in het land, voor een paar uurtjes en losjes maar efficiënt bewaakt, onder het volk. Om mee te vieren? Majesteit profileert zich niet echt als feestbeest. Haar jongere familieleden zijn wat levendiger maar zitten keurig in de zondagse kleren - voor met name vrouwelijke kijkbuisvierders een van de belangrijkste redenen om af te stemmen - en blijven keurig in de plooi. Bovendien heerst er in de formule een stevige spanning tussen zichtbare voorkant en onzichtbare achterkant. De voorkant is net niet te saai om op tv uitgezonden te worden; op haar beurt versterkt die uitzending het idee van feest. Mij lijkt de formule een variant op het beproefde model van ‘de blijde incomste’ uit de feodale tijd van Bourgondiërs en Habsburgers. Maar het primaire doel daarvan was nooit een feestje voor of verbroedering met het volk. Wel de verankering en versterking van de positie van de soeverein. Liever zo uiteraard dan met de knoet. Maar we moeten ons ook niet te rijk rekenen met wat wij, met ongepaste trots, ‘een typisch Hollands feest’ noemen. Vanaf mijn jeugd ervaar ik onze nationale feestdagen als fletse feesten. Als feest stelden ze niets voor en eigenlijk doen ze dat nog niet. De bewijslast voor hun feestelijkheid werd, wordt vrij massief afgewenteld op kinderen. Ze werden opgetrommeld voor een aubade met vaderlandse liederen of een optochtje met versierde fietsen; zij worden opgetrommeld om met oude troep het idee van een vrijmarkt op te roepen. Met goed weer is dat best een leuke mogelijkheid om wat extra zakgeld te verdienen. Maar in de doorsnee vaderlandse lente wordt het een beproeving van uren blauwbekken. Je bent als volk goedkoop uit, als kinderen zich zo willen laten uitbuiten. Voor een dag vrij van school feestje spelen. Maar ik moet toegeven, de laatste jaren hebben onze nationale herdenkingsdagen aan feestelijke allure gewonnen. Met name door de wijze waarop de aandacht van de media de collectieve opgetogenheid opklopt en de commercie in de marge een graantje van het gebeuren meepikt. Zo kun je bij een van de meer populaire warenhuizen zelfs oranje tompoezen krijgen, wat de feestvreugde tot in het extatische versterkt. Maar die ‘nieuwe feestelijkheid’ is meer een exponent van de uitbarsting van ‘die Erlebnisgesellschaft’Ga naar eind[2]in de hele westerse maatschappij dan van een typisch Hollands talent om te feesten, zelfs om op een eigen karakteristieke manier te feesten. De opwaardering van de nationale feestdagen heeft geresulteerd in wat een cultuurpsycholoog enige jaren terug karakteriseerde als een ‘alternatief sacrum triduum’. Ooit verenigde zich ons volk aan het begin van de lente in | |
[pagina 628]
| |
de gemeenschappelijke herdenking van het lijden en de verrijzenis van Jezus Christus. Onder regie van de liturgie van de kerk werd die gespreid over de heilige drie dagen voor (en de viering van) Pasen. Nu groeperen we ons in de lente rond het vorstenhuis om het bestaan en functioneren daarvan te vieren, om de gevallenen te herdenken en om stil te staan bij onze nationale identiteit in vrijheid. De christelijke invulling van het lentefeest wordt voor sommigen aangevuld met, voor anderen vervangen door een nationale invulling, zodat we, ondanks de secularisatie, op een meer fundamenteel niveau verenigd blijven rond gemeenschappelijke waarden en oriëntaties. In beide invullingen zijn de grondwoorden ‘dood’ en ‘offer’, ‘plichtsvervulling’ en ‘trouw’, ‘bevrijding’ en ‘inzet voor een betere wereld’. En bij beide invullingen wordt de vorm verregaand bepaald door niet zozeer een feest als wel de theatrale suggestie van een feest, die geloofwaardig kan worden en aan kan slaan, naarmate folklore en autoriteiten, media en commercie zich verenigen om een harde kern te zetten in een sfeer van collectieve opgetogenheid. Of men over die kern echt zo opgetogen is moge twijfelachtig zijn. Maar, heb ik mogen ervaren, rond Pasen gonzen sommige mediterrane steden van ‘alegria, alegria’. En rond diezelfde tijd verschijnen in Nederland dus de oranje tompoezen in de winkel-bakken en worden op alle straathoeken de affiches aangeplakt voor vrijmarkten en bevrijdingsconcerten. Ondertussen is de commotie een beetje bedaard. Er zijn stemmige herdenkingsdiensten geweest voor de slachtoffers, er is begeleiding en nazorg gemobiliseerd voor hun naasten, de politionele en justitionele onderzoeken zijn gestart, de media hebben zich weer op andere actualiteiten gestort. Zoveel lijkt nu al duidelijk: onze staatkundige orde heeft niet op haar grondvesten geschud. Het koningschap is sterker dan ooit uit deze aanslag te voorschijn gekomen, niet in de laatste plaats door het inderdaad indrukwekkende optreden van de koningin. Al vrij gauw bleek dat de pleger van de aanslag niet in verband gebracht kon worden met een terroristisch netwerk of met een markante politieke beweging die het op onze staatsvorm heeft voorzien. Maar de initiële neiging om de dader af te schilderen als een vereenzaamd en verward individu, dat puur uit wanhopige verblinding handelde, begint ook barstjes te vertonen. Zo worden de geruchten - maar meer dan geruchten zijn het niet - sterker, dat hij extreem rechtse sympathieën koesterde en flirtte met het neonazisme. En typisch (ach, zo zijn onze manieren), de onderzoeken lopen nog en critici beginnen zich al te roeren met de vraag, of er niet van alles achter zal worden gehouden en in de doofpot gestopt. Zullen wij de waarheid ooit te weten komen? Zullen we niet afgehouden worden van het inzicht dat we ons ernstige zorgen moeten maken over toename van radicalisme in onze polder? Of over het feit dat daarvan niet zozeer het ideologische extremisme zorgelijk is als wel de bereidheid tot extravagante praktijken om welk ideaal of idee dan ook over het voetlicht | |
[pagina 629]
| |
te brengen? Het fameuze korte lontje. Moet dat leiden tot niet alleen verfijning van beveiligingssystemen en voorzieningen voor zekerheid, maar ook tot een meer opzichtige en intimiderende presentie ervan op straat? Uit voorzorg? Maar ten koste van de indruk van onschuldige feestelijkheid, die wij tot nu koesterden als ons handelsmerk. Ik wil mij niet al te zuur in deze discussie profileren. Ik ben allergisch genoeg voor de zogenaamde feestelijkheid van nationale herdenkingsdagen - de zin daarvan zelf staat voor mij niet ter discussie - om bereid te zijn daarvan het nodige in te leveren voor een meer waarachtige invulling ervan. De pogingen om ze te verfeestelijken mogen voor mij op een lager pitje. Mogelijk heeft dat iets te maken met het feit dat ik in een stad woon die haar eigen ‘heilige driedaagse’ heeft. Dan viert ze als Oeteldonk carnaval. Dat is een echt volksfeest. Maar daaraan zie je ook dat echte volksfeesten zich niet zomaar uit de grond laten stampen omdat ze in een beleidsmatig plaatje passen. Dat ze een goede ondergrond en zorgvuldige cultuur veronderstellen, om het precaire evenwicht te kunnen uitlijnen tussen uitbundigheid en maat die het keurmerk is van ware feesten. Dat idee is waarschijnlijk een brug te ver in ons puriteinse land. Alleen al het idee dat feesten een hoge vorm van levenskunst zijn, zeker volksfeesten! Te hoog dan dat ze zomaar voor een politiek of ideologisch karretje te spannen zijn. Dat wil er waarschijnlijk in die Hollandse koppetjes niet in. Maar is dat nu onschuld of onnozelheid?
□ Pieter Anton van Gennip | |
[pagina 630]
| |
Darwin en het sociaaldarwinisme
| |
Omstreden begripAl vatte Darwin de ‘survival of the fittest’ niet op als een normatieve opdracht, hij interpreteerde het wel als een feitelijk gebeuren. Zo gaat het in de praktijk des levens nu eenmaal. Rond de vorige eeuwwisseling had deze zienswijze nog grote invloed op de toen in opkomst zijnde sociale we- | |
[pagina 631]
| |
tenschappen. In Nederland werd zij met name onderschreven en uitgedragen door de geestelijke vader van de Nederlandse sociologie- en sociografiebeoefening S.R. Steinmetz. ‘Sociaaldarwinisme’ is nog altijd een omstreden begrip, zoals blijkt uit de dissertatie van Cor HermansGa naar eind[2]. De harde kern ervan omschrijft deze historicus als toepassing van de theorie van de natuurlijke selectie en eliminatie op het moderne beschavings-project, in het bijzonder door die theorie te vertalen in een eugenetisch programma van samenhangende sociale en politieke actiepunten, gericht op een relatief snelle verbetering van de kwaliteit van het blanke ras. Hij meent dat het sociaaldarwinisme onvermijdelijk uit de logica van het darwinisme voortvloeit en dus een belangrijk onderdeel uitmaakt van Darwins theorie. Het was duidelijk de bedoeling het selectieprincipe te presenteren als een universeel geldende natuurwet en als zodanig van toepassing te achten op zowel de ontwikkeling van de natuur als die van de cultuur. In lijn hiermee vond Darwin dat de moderniteit als nieuw beschavingstype in veel opzichten de werking van de natuurlijke selectie blokkeert en uitschakelt. De pijnlijke gevolgen daarvan, te weten de eliminatie van de zwakkere elementen in de strijd om het bestaan, worden in dat beschavingstype namelijk door een humanitaire moraal verzacht en zelfs geneutraliseerd. Uiteindelijk zal dat de fysieke en mentale kracht van de mens ondermijnen. Over de toekomst van de mensheid was Darwin op zijn oude dag heel somber. Zijn maatschappijanalyse leidde dan ook tot de conclusie dat politiek ingrijpen dringend nodig was om degeneratieprocessen een halt toe te roepen via eugenetische maatregelenGa naar eind[3] | |
Sociaaldarwinisme als sociologische theorieAls biologische interpretatie van de samenleving kan het sociaaldarwinisme volgens Hermans aangemerkt worden als voorloper van de sociobiologie. De aantrekkingskracht van het darwinisme op de sociologie bestaat volgens hem nog steeds. De Nederlandse socioloog J.P. KruijtGa naar eind[4] heeft er ook een studie aan gewijd. In zijn visie is dat sociaaldarwinisme gebaseerd op drie uitgangspunten. Het gaat ten eerste uit van de principiële ongelijkheid van de mensen, zowel fysiek als geestelijk, en herleidt die ongelijkheid tot erfelijkheidsfactoren. Ten tweede ziet het de mens primair als een uit de natuurlijke evolutie voortgekomen driftwezen en acht de wetten van de dierenwereld, waarin de sterkste en slimste exemplaren zegevierend uit de strijd om het bestaan tevoorschijn treden, daarom ook van toepassing op de mensenwereld. Die is evenzeer onderworpen aan natuurlijke selectieprocessen die telkens uitlopen op de ‘survival of the fittest’. Ze worden als onvermijdelijke natuurwetten geconcipieerd en zijn als zodanig niet te rijmen met de moderne basisidee van de menselijke autonomie. In deze visie is, ten derde, het positieve recht niets anders dan een legalisering van de machtsverhoudingen, die uit de juist genoemde processen voortvloeien. | |
[pagina 632]
| |
In die interpretatie verschaft het sociaaldarwinisme een in een wetenschappelijk kleed gestoken ideologische legitimatie aan de liberaalkapitalistische praktijk, waarin een dubbele tendentie op de voorgrond treedt. Enerzijds heerst er een felle economische concurrentiestrijd, uitmondend in economische machtsconcentraties die in deze visie als een ‘survival of the fittest’ worden geïnterpreteerd en gerechtvaardigd. Anderzijds is er een internationale machtsstrijd gaande die resulteert in het moderne kolonialisme en imperialisme, waaraan eveneens een positief-selecterende functie wordt toegekend. De bestaans- en machtsstrijd doet zich namelijk ook gelden tussen menselijke groepen. En daar wordt in het sociaaldarwinistische denken zelfs steeds meer het accent op gelegd. Men vindt die verschuiving van individuele naar groepsselectie al bij Walter Bagehot, die in zijn Physics and Politics (1872) de collectieve bestaans- en machtsstrijd vooropstelt. Deze laatste tendentie krijgt een meer geprononceerde uitwerking in de rassentheorieën (bv. pangermanisme, panslavisme, anglosaxonisme), die uitgaan van de superioriteit van bepaalde rassen en een belangrijke factor worden in de ontwikkeling van het moderne kolonialisme en imperialisme. In Nederland werkte deze accentverschuiving ook door in het denken van de genoemde socioloog Steinmetz, die de oorlog als collectieve machtsstrijd positief waardeerde, zijnde een noodzakelijke factor in het groepsselectieproces dat zich op internationaal niveau voltrekt. Hij was eveneens een enthousiast verdediger van de eugenetische beweging, die de voortplanting van biologisch inferieure groepen wilde tegengaan en die van de biologisch superieure groepen bevorderen. Dat aan het sociaaldarwinisme negatieve associaties verbonden geraakt zijn heeft te maken met een tweetal factoren. In de eerste plaats het in diskrediet raken van imperialisme en kolonialisme, waarvoor het zoals gezegd een tijdlang een legitimatie bood die in de lijn lag van de als modern beschouwde evolutietheorie van Darwin. Het stond echter haaks op de liberale en democratische principes van de moderniteit die zich in de tweede helft van de vorige eeuw als resultaat van de ideologische en politieke strijd doorzetten als nieuwe bron van legitimiteit, ook op internationaal niveau. Een tweede factor ter verklaring van de neergang van het sociaaldarwinisme is dat bij de verklaring van menselijk gedrag in de sociale wetenschappen het accent verschoof van nature naar nurture. De biologie als gedragstheorie is daardoor jarenlang met groot wantrouwen bejegend. De criminoloog Buikhuisen is daar in Nederland een bekend slachtoffer van geweest. | |
Actuele betekenisAl raakte de theorie van het sociaaldarwinisme omstreden, toch is de invloed ervan als verklaringshypothese in de politieke en sociale wetenschappen niet geheel verdwenen. Zo werkt zij impliciet door in de theorie van het neoliberalisme, maar ook in die van het realisme in de internationale betrekkingen en het Amerikaanse neo- | |
[pagina 633]
| |
conservatisme als nieuwe ideologische vertolking ervanGa naar eind[5]. Als zodanig was ze ook de inspiratiebron van de Bush-doctrine, waarin Amerika op het terrein van vrede en veiligheid onverbloemd gelanceerd werd als soevereine wereldmacht en daarmee als politieke grondslag van een nieuwe wereldrechtsorde. Onder nieuwe benamingen is er tevens sprake van een zeker reveil van wat door het sociaaldarwinisme met eugenetica beoogd werdGa naar eind[6]. En de invloed van het sociaaldarwinisme werkt eveneens door in stromingen die een meritocratie voorstaan: een heerschappij van de verdienstelijken, aan wie een natuurlijk recht op leiding toekomt op grond van hun IQ en inspanning. Micheal YoungGa naar eind[7] vatte die samen in de formule: ‘IQ + Effort = Merit’. Men bouwt hierbij voort op het liberaal-democratische idee van gelijke kansen voor iedereen, dat in zijn consequente toepassing echter tendeert naar een nieuwe klassenmaatschappij, gebaseerd op verschil in erfelijk bepaalde intelligentie en energie. Op de keper beschouwd is dat een nieuwe versie van sociaaldarwinisme die makkelijk kan uitmonden in een confrontatie tussen het ressentiment van de verliezers en de arrogantie van de winnaars. De ideologie van gelijke kansen verkeert zodoende overeenkomstig de wet van de onbedoelde en onvoorziene gevolgen in zijn tegendeel. De nieuwe elite van getalenteerden, zo tekent de Amerikaanse journalist Mickey Kaus hierbij aan, krijgt op den duur belang bij meritocratie als sociaal stelsel. Hij verklaart dat als het uitgeput raken van het linkse emancipatieideaal en het daarop aansluitende streven naar sociale stijging voor iedereen. In aansluiting hierop wordt in sociologische literatuur een grotere acceptatie van ongelijkheid gesignaleerdGa naar eind[8]. Tal van deelnemers aan de politieke en maatschappelijke bestaansstrijd gaan al doende impliciet uit van sociaaldarwinistisch gedachtegoed. De pretentie van een internationale rechtsorde als kader van de internationale politiek (artikel 13 VN Handvest) botst nog altijd op de realiteit van machtspolitiek. De introductie van de Verenigde Naties in 1945 heeft daaraan geen einde gemaakt. Dit betekent slechts een bescheiden beperking van het recht van de sterkste, the law of power. De vetomachten in de Veiligheidsraad oefenen dat recht nog altijd zonder enige gêne uit als dat in hun kraam te pas komtGa naar eind[9]. In feite blijven de winnaars in de internationale machtsstrijd aan het langste eind trekken. Het is opnieuw een bevestiging van de door Karl Popper als fascistisch bestempeldeGa naar eind[10] opvatting van Hegel dat succes in die machtsstrijd de enige rechter is voor staten en naties (‘Weltgeschichte ist Weltgericht’) en van Spinoza's rechtsopvatting dat ieders recht bepaald wordt door de macht die hij heeft (Ethica, 4, prop. 37). Dus hoe meer macht, hoe meer recht. De wijze waarop de staat Israël met steun van de Verenigde Staten via een effectieve machtspolitiek van voldongen feiten het Israëlisch-Palestijnse conflict in zijn voordeel probeert te beslechten is daarvan een nieuwe illustratieGa naar eind[11], evenals de berechting van oorlogsmisdadigers: het zijn nog steeds de overwinnaars die | |
[pagina 634]
| |
daarover beslissen. Vandaar dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki - door de filosoof van het atoomtijdperk Günther Anders als Holocaust op één lijn gesteld met AuschwitzGa naar eind[12] - niet berecht zijn als misdrijven tegen de menselijkheid. Ook politiek terrorisme loont, mits succesvol, zoals de naoorlogse bevrijdingsbewegingen in Azië en Afrika illustreren. Een constante in het historisch proces die in de moderniteit ondanks aanvankelijk luidruchtig verkondigd geloof in onomkeerbare vooruitgang niet uitgeschakeld is, is de omkering van doel en middel. Ook in het moderne beschavingstype wordt macht van middel tot een positief doel (bijvoorbeeld emancipatie van onderdrukte groepen) steeds opnieuw doel in zichzelf (negatieve dialectiek). Ondanks alle pretenties van lineaire progressie dankzij wetenschap, technologie en rationeel bestuur kan het moderne beschavingsproject zich evenmin onttrekken aan die constante, die op zijn beurt in de lijn ligt van wat sociaaldarwinisme als verklaringshypothese impliceert. Als Darwin zoals gezegd de ‘survival of the fittest’ niet als politieke opdracht maar als feítelijk gebeuren interpreteert ook in de maatschappelijke ontwikkeling, dan lijkt dat een hypothese die nog altijd serieus te nemen valt.
□ Wim Couwenberg | |
[pagina 635]
| |
Hoeveel islam verdraagt links?De Duitse filosoof Rüdiger Safranski schreef een essay onder de titel Hoeveel globalisering verdraagt de mens? in 2003. Inmiddels zou Hoeveel islam verdraagt links? hierop een expliciete variant kunnen zijn. Dat de woorden ‘islam’ en ‘globalisering’ syntactisch dezelfde plaats innemen in de vraagzin, is geen toeval. De discussie over de islam is een van de belangrijkste vectoren van wat het globaliserings-proces wordt genoemd. Er ontstond een gevaarlijk kruispunt waar politieke en religieuze, sociaaleconomische en culturele, psychologische en sociologische factoren voortdurend crashen. Het ontwerpen van een verkeersregelaar die dit lokale en globale vervoer in goede banen kan leiden, is zonder twijfel een van de grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. ‘If God had a name what would it be?’, vraagt zangeres Joan Osborne in een van haar songs. Het lijkt erop dat Hij aan het begin van de eenentwintigse eeuw vooral de naam van Allah draagt (al is de rol van de twee andere monotheïstische religies allerminst uitgespeeld). In de jaren zestig van vorige eeuw kon de linkse Engelse toneelauteur Edward Bond nog schrijven dat'religie opium was voor intellectuelen’ en dat het volk vooral behoefte had aan een systeem van duidelijke en ondubbelzinnige morele regels. Tijdens de voorbije decennia is gebleken dat religie opnieuw een ernstig te nemen maatschappelijk fenomeen is geworden. Daar is in de eerste plaats de vooraanstaande rol van de islam in de (internationale) politiek debet aan. Maar ook in het Westen groeit, naast de alternatieve spirituele zingevingsmarkt, opnieuw de aandacht voor de joods-christelijke erfenis, zij het vaak in haar cultureel-politieke variant (met nadruk op democratie en mensenrechten). De terreuraanslagen van 9/11, Londen, Madrid, Casablanca, Bali, Mumbai - allemaal van radicaal islamitische signatuur - hebben een nieuwe (media)matrix aangereikt waarbinnen over de islam gesproken wordt. Het paradigma van de ‘botsende beschavingen’ zoals dat door Samuel Huntington begin jaren negentig werd geformuleerd en met zijn Clash of Civilisations (1996) internationale bekendheid kreeg, lijkt een decennium later bewaarheid te worden. Het hedendaagse debat over de islam kan niet meer losgemaakt worden van de | |
[pagina 636]
| |
(over)mediatisering ervan. De islam komt pas door het prisma van de mediatisering als object tot stand. Maar als object is de islam onherroepelijk door de media gecontamineerd en gevirtualiseerd. De islam is een gigantisch projectiescherm geworden voor angsten, verwachtingen en frustraties van zowel moslims als niet-moslims. De islam is het voorbije decennium ook een hot item geworden op de (internationale politieke agenda: de westerse waarden worden niet alleen bedreigd door het globale islamitisch terrorisme, maar eveneens door de lokale multiculturele samenleving. Voor de rechterzijde is de islam zonder veel nuancering uitgegroeid tot een bijna natuurlijke vijand. Uiteenlopende politieke figuren uit de Lage Landen als Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Geert Wilders en Filip Dewinter verklaarden de islam onverzoenbaar met de grondprincipes van de westerse politieke orde. En dat omwille van zijn vermeend archaïsme en obscurantisme, zijn onbuigzame en letterlijke interpretatie van de Koran, zijn traditionele opvatting over de man-vrouwverhouding, de afwezigheid van de scheiding tussen Kerk en Staat, het belang van de oema (de gemeenschap) boven dat van het individu, de houding ten aanzien van homoseksualiteit, het agressief jihadisme, enz. Het merkwaardige hierbij is dat deze interpretatie van de islam even fundamentalistisch is als die van de islamisten zelf. Sinds kort woedt in Vlaanderen ook aan de linkerzijde een debat over de plek van de islam in de multiculturele samenleving en de geglobaliseerde wereld. De discussie rond Jan Leyers’ boek en televisiedocumentaire De Weg naar Mekka (2007), rond een opiniestuk van Geert van Istendael en Benno Barnard over de hoofddoek (De Standaard, 2-2-2008) en, recenter, het verwijt van de Nederlandse schrijver Joost Zwagerman aan zijn Vlaamse collega Tom Lanoye omdat deze laatste een petitie ondertekende om Hamas te decriminaliseren. Hamas speelde ook een rol op de pagina's van de PEN-tijdingen waar Benno Barnard van schrijfster Rachida Lamrabet eiste dat zij expliciet afstand zou doen van haar steun aan de Palestijnse organisatie. Zijn dit slechts highlights van een diepe scheuring binnen links in Vlaanderen, in Frankrijk en Nederland is ze al langer zichtbaar. Islamkenner Olivier Roy onderscheidt binnen het Franse linkse denken over de verhouding tussen islam en laicité twee strekkingen: ‘de pessimisten, voor wie er geen laïke islam bestaat, en de optimisten, die juist zo'n liberale, heel Franse islam willen aanmoedigen en tot stand willen brengen’Ga naar eind[1]. In Frankrijk spitste dat debat zich enkele jaren geleden toe op de figuur van Tariq Ramadan. Voor een aantal linkse journalisten en intellectuelen sprak deze met gespleten tong en ging er achter zijn ogenschijnlijk op dialoog gericht discours en zijn elegante intellectuele verschijning een bebaarde radicale salafistische prediker schuil. Het haast obsessioneel geschreven boek van Caroline Fourest Frère Tariq (2004), in de titel waarvan een overduidelijke verwijzing naar de Egyptische Moslimbroeders meeklinkt, is een goed voorbeeld van wat Roy de pessimisten noemt. Voor andere linkse intel- | |
[pagina 637]
| |
lectuelen, zoals Alain Gresh (tot 2005 hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique en sinds 2008 adjunct-directeur), is Ramadan daarentegen de persoon bij uitstek om over een Europese verlichte islam te praten. Ook in Nederland heeft zich die splitsing in het linkse kamp op een radicale manier voltrokken. Een van de eerste linkse figuren die aan de alarmbel trok, was Paul Scheffer die in 2000 zijn intussen epochemakend artikel ‘Het multiculturele drama’ publiceerde. Daarin verweet hij de (linkse) elite een decennialange verblinding voor de problemen van de multiculturele samenleving en vooral voor de rol van de islam daarin. Ayaan Hirsi Ali - eerst lid van de socialistische partij, daarna van de liberale partij en nu van een conservatieve Amerikaanse denktank - is wellicht het meest sprekende voorbeeld van het drama dat zich de voorbije jaren binnen links voltrok. De talrijke doodsbedreigingen aan haar adres na de film Submission (2004), de brute moord op cineast Theo van Gogh in 2004 door een moslimfanaticus, het vertrek van Hirsi Ali uit Nederland (onder andere omdat ze niet voldoende beveiligd kon worden) zijn evenzoveel iconische gebeurtenissen van de onmacht van de moderne samenleving om met de uitwassen van het islamisme om te gaan. Tolerantie en respect voor het culturele verschil - de traditionele attitudes van links - lijken te hebben afgedaan. In een fel pamflet Schaamte voor links (2007) analyseert Joost Zwagerman de verwarring bij links in Nederland. Een te naïef geloof in de multiculturele samenleving en in de culturele diversiteit leid-de enkel tot onverschilligheid en is nu medeverantwoordelijk voor de impact van de radicale islam, de schooluitval, de achterstelling en de agressie van grote groepen jongeren uit de migratie. De discussie over de negatieve effecten van de islam, de tolerantie en de multiculturele samenleving mag niet langer aan rechts en extreem rechts worden overgelaten. Er bestaat geen twijfel over dat links de mobiliserende kracht van religie en cultuur de voorbije jaren schromelijk heeft onderschat. Hoger aangehaalde uitspraak van Edward Bond spreekt boekdelen. Ook de onderbuik - gevoelens van angst en onzekerheid werden (te) laat onderkend. De orthodoxe tweedeling van boven-en onderbouw blijft het linkse denken parten spelen. Tegelijk heeft het paradigma van de botsende beschavingen de (globale en lokale) economische en sociopolitieke spanningen ‘geculturaliseerd’. Cultuur (en religie) zijn dé verklaringsfactoren van de eigentijdse maatschappelijke conflicten geworden. Daardoor heeft links zich zijn socio-economisch analytisch instrumentarium uit handen laten slaan en daarmee de mogelijkheid om politieke machtsrelaties, economische ongelijkheden, sociale uitsluiting en onderdrukking als cruciale factoren, zowel lokaal als internationaal, in de verhouding tussen het Westen en de moslims bloot te leggen. Dat heeft kwalijke gevolgen gehad. Voor een deel evolueerde links in haar denken over de multiculturele samenleving van manisch naar depressief, of van hysterisch naar paranoïde. De (vaak naïeve) verheerlijking van de rijkdom van het | |
[pagina 638]
| |
verschil en van de evenwaardigheid van alle culturen is vervangen door een somber en zelfs bitter discours met apocalyptische tonen, waarin de socioeconomische analyse tot een minimum is herleid. Ook bij een deel van links zijn de religie en de cultuur intussen de verklarende factoren bij uitstek geworden. Het gaat vaak om een gepassioneerd discours, vol verontwaardiging, maar daardoor tevens ongenuanceerd. Wanneer de islam ter sprake komt, daalt het niveau van analyse zienderogen, stijgt het aandeel van emoties en ongereflecteerde stellingen en smelt het (zelf)kritische denken als sneeuw voor de zon: vage concepten, veralgemeningen, beperkte historische kennis over een zeer ingewikkelde materie, extreme metaforen en een agressieve, niet op dialoog gerichte toon zijn steeds meer aan de orde van de dag. En in het linkse kamp zelf slaat men elkaar met wederzijdse verwijten van verrechtsing om de oren. Dat heeft over het algemeen een ernstige devaluatie van het vocabulaire tot gevolg: termen als ‘fanatisme’, ‘fundamentalisme’, ‘fascisme’ en ‘nazisme’ worden al te makkelijk gebezigd. De afrekening met de islam is tegelijk een afrekening geworden met het gedachtegoed van het cultuurrelativisme en het poststructuralisme (én met de jaren zestig van de vorige eeuw). Zo zou de deconstructie de fundamenten onder de (westerse) rationaliteit hebben weggeslagen en daardoor de deur hebben geopend naar een volslagen waardenihilisme. Wim van Rooy heeft het over het ‘modieus gedaas van de Franse differentiedenkers’, over ‘het irritante taalgebruik van deze verbale kakmachines’. Hij noemt hen ‘schrijvers in de duisternis’ en ‘cryptofielen’ die ‘op een onnavolgbare wijze elke vorm van gezond verstand (uitschakelen)’: ‘Het zijn onder anderen deze mystagogische priegelaars die met hun rizomen, onvaste posities en hun evasieve denken (hoe ontkomen we aan vragen?) mee de basis hebben gelegd voor de hele relativistische cultuur waarin ook het multiculturalisme een warm bedje kon vinden. De metafysica werd door deze intellectuele hansworsten en provocateurs als een witte mythologie beschouwd die de cultuur van het Westen samenbalt en weerspiegelt’Ga naar eind[2]. Van Rooy verwijst hier expliciet naar het werk van Jacques Derrida, die hij ook als ‘Jackie de Afrikaan’ omschrijft - een naam die Derrida omwille van zijn Algerijnse afkomst vaker kreeg, maar die in de context van Van Rooys betoog wel erg beledigend klinktGa naar eind[3] In hun beruchte opiniestuk over de hoofddoek bezondigen ook Van Istendael en Barnard zich aan apodictische uitspraken. Van Istendael openbaart in een ander artikel expliciet zijn afkeer van het katholieke geloof waaruit hij zich losmaakte. Hij vergelijkt de dwang van het rooms-katholieke geloof met de dwang van de islam op vrouwen om de hoofddoek te dragen. Er bestaat geen twijfel over dat religie een disciplinerende praktijk is en (sociale) dwang een beproefde strategie. Maar de analyse van Van Istendael loopt mank in vele opzichten. De discussie over het dragen van de hoofddoek en over de islam in het algemeen gebeurt in een wereld die veel complexer is dan de Vlaams katholieke uit | |
[pagina 639]
| |
Van Istendaels jeugd. In een universum dat gekenmerkt wordt door politieke, identitaire, postkoloniale, socioeconomische, culturele en mediatechnologische factoren is het dragen van een hoofddoek meer dan het simpele symbool van religieuze onderwerping. Geert van Istendael: ‘Het is alles of niets. Wie schippert, zet de poorten open voor de barbarij. Barbarij, dat is totalitarisme. Barbarij, dat is militante intolerantie. Barbarij, dat is de religie die het seculiere domein weer verovert’Ga naar eind[4]. Dit is clashdenken van het zuiverste water. Dit is de taal van de Heilige Oorlog en de Absolute Waarheid. De samenleving die zich aan het vormen is, is veel hybrider, pluralistischer, heterogener, gemengder dan Van Istendaels zwart-witparadigma. Ook de melancholische mijmering van Barnard over de joodse roots van Europa levert niets op om onze tijd te analyserenGa naar eind[5]. Het valt op dat links eveneens zeer brede religieuze/culturele categorieën hanteert om het joodschristelijke westen af te bakenen van de islamitische wereld. Daarbij wordt niet alleen vergeten dat de Koran eigenlijk een herschrijving is van de joodse Thora en de christelijke Evangelies, maar ook dat de westerse moderniteit niet meer of minder is dan een culturele hybride van de joodschristelijke religie, de Griekse filosofie, het Romeinse recht en de seculiere Verlichting. En laat nu net de Arabisch-islamitische cultuur in de Middeleeuwen een belangrijke rol hebben gespeeld bij die keten van overdracht! Een van de grote verworvenheden van de westerse rede is zijn historisch bewustzijn, zijn capaciteit om te contextualiseren, te nuanceren, om verschillende perspectieven te ontwikkelen. Meer dan ooit is er behoefte aan nuchterheid in het denken en aan een onromantisch historisch besef. Er is behoefte aan een academisering van het debat over de islam - er lopen inmiddels te veel ‘islamdeskundigen’ rond - en tegelijk aan een veel alledaagsere omgang met moslims en met de islam. Dat alles om de hysterie en de paranoia die wild om zich heen slaan, in te dijken. Links moet niet terug naar een dogmatisch primaat van de economie, maar een degelijke socio-economische machtsanalyse lijkt me nog steeds een stevigere basis om bepaalde maatschappelijke fenomenen te duiden dan een losgeslagen ‘culturalisering’ van die fenomenen, die vrij spel geeft aan ongereflecteerde emoties en aan ongenuanceerd en agressief taalgebruik.
□ Erwin Jans | |
[pagina 640]
| |
‘Het laatste restje kwaliteits - journalistiek’?Nagenoeg de complete top van de Vlaamse opinie-industrie, 27 mannen en 1 vrouw, stichtten ‘Het collectief van de Beste Pennen schreven voor De Morgen’. Was het vermelde schrijfgerei niet achterhaald? Hun eis aan de directie luidde om, in een tijd van wereldwijde massaontslagen, de verdrietige dienstbeëindiging van dertien (13) medewerkers te heronderhandelen. Het collectief zette dit protest kracht bij door een maand geen columns voor deze opdrachtgever te maken. Een siddering trok door de Lage Landen. Natuurlijk, de groepsnaam verwees naar een reclameslogan van De Morgen. Retoriek zal in het protest als boemerang hebben moeten fungeren. Toch bezigde het collectief de term evengoed: ‘Op zaterdag 16 mei ontsloeg de Persgroep, het moederbedrijf van De Morgen, Het Laatste Nieuws en vtm, dertien werknemers van De Morgen. Derhalve gelden andere reclametermen als ‘onafhankelijk’ als argument - binnen het concern De Persgroep Publishing dat winst door middel van ‘synergie’ maakt! Bedenkelijker dunkt me dat klassenjustitie wordt aangeklaagd met klassenjustitie. Er is onderscheid tussen ‘kritische stemmen’, die in de bijbehorende publiciteit steeds bij naam werden genoemd, en het voetvolk dat mocht opdraven als ‘3 eindredacteurs, 2 lay-outers en nog 2 fotografen’. De eis om heronder-handeling suggereert dat minder kritische stemmen wel de laan uit mogen. Sympathieke Beste Pennen! In wat voor universum leven zij eigenlijk? En | |
[pagina 641]
| |
wat is er gebeurd om tot zo'n statement te komen?
In oktober 2008 had De Persgroep bericht dat De Morgen haar standplaats Brussel moest inruilen voor Kobbegem, waar ze in de gebouwen van Het Laatste Nieuws gehuisvest zou worden. Twee maanden later kwam er de tijding bij dat vanwege de economische crisis, met concreet een verlies van 3 miljoen euro, 26 van de 97 werknemers ontslag zouden krijgen. Daarop volgde protest onder de noemer Red De Morgen, inclusief op 20 februari een feest bij overbuur de Koninklijke Vlaamse Schouwburg waar nogal wat artistiek-intellectuele Belgen ‘gratis voor hun gazet’ acte de présence gaven. Op 3 maart had het De Morgen- personeel ‘een zure nasmaak’ toen De Persgroep het Nederlandse mediaconcern PCM kocht voor 100 miljoen euro (de koop bleek duurder uit te pakken vanwege problemen bij het ad dat, oplagegewijs de tweede krant van Nederland, meer dan een kwart van zijn medewerkers de deur moest wijzen). Ten slotte deelde op 24 maart de directeur-generaal van De Persgroep mee dat het aantal gedwongen ontslagen gereduceerd was tot 15 en dat de verhuizing niet doorging. Uiteindelijk bleken bij de ondertekening van de cao door directie en vakbonden twee medewerkers vrijwillig op te stappen. Omdat de keuze van de overige dertien slachtoffers als ‘afrekening’ werd beschouwd, begon De Morgen een staking die steun kreeg van de Vlaamse Vereniging van Journalisten: ‘Het kan niet dat mensen die zich inzetten voor hun collega's, op die manier worden geliquideerd.’ Voor het eerst in haar bestaan verscheen er een dag geen krant. Voorts kwam er de Beste-Pennenactie, verzamelden bezorgde lezers zich en vertrok een redactrice op vervotteaanse wijze. Dat er rond die tijd in den lande soortgelijke besparingen zweemden bij De Standaard onder mediabedrijf Corelio en bij de Gazet van Antwerpen onder krantengroep Concentra, bewijst ten overvloede dat dit geval niet op zich staat. Donkere wolken pakken zich samen boven papieren kranten, omdat jongere en toekomstige lezers er weinig belang in stellen. Een aantal wil niets weten, de meerderheid zou vergroeid zijn met televisie en, vooral, het internet, waar het nieuws in aantrekkelijk korte berichten altijd actueel is. En bij minder lezers dalen de advertentie-inkomsten - investeringen verschuiven. Bovendien is er bij de strijd om de lezer concurrentie gekomen van gratis kranten. President Sarkozy heeft voorgesteld jongeren vanaf hun achttiende een jaarabonnement te schenken, waarin minister Plasterk ook wel iets zag voor Nederlandse adolescenten: ‘Zo groeit hun interesse voor kwaliteitsinformatie’. Het idee zat in een pakket maatregelen met overheidssteun voor de Franse geschreven pers. Die was noodzakelijk. In Amerika zou zoiets dweilen worden met de kraan open: de ene papieren editie na de andere maakt slagzij. Theoretisch kan dat het publieke debat en het functioneren van de democratie bedreigen. Toen de overname van PCM in de lucht hing, uitte de Nederlandse pers - bijvoorbeeld | |
[pagina 642]
| |
met een nummer over ‘de toekomst van bedrukt papier’ door De Groene Amsterdammer, met H.J.A. Hofland als gastredacteur - zulke zorgen en wuifde ze weg omdat Persgroepbaas Van Thillo een beschaafd mens zou zijn. Aan de andere kant van de Moerdijk wilde tezelfdertijd in bijzijn van de Vlaamse minister - president ‘een staten-generaal van de media’ de kwaliteit en de pluraliteit van de pers garanderen. Of zoals het in een brede oproep in De Morgen stond: het ‘laatste restje kwaliteitsjournalistiek’ mocht niet worden wegbezuinigd. Toch is het niet alom kommer en kwel. Er wordt succes geboekt door een redactioneel relatief smal bezette internetkrant als The Huffington Post; dichterbij valt te denken aan nrc next dat een site heeft die onlineartikelen doorlinkt, in de structuur van een weblog. Als specifieke loot van de digitalisering mag dat de biotoop heten van de ‘burgerjournalistiek’, waarmee buiten de instituties om nieuws wordt verslagen. Erg professioneel en vlekkeloos gaat dat nog niet, maar de ambitie is er. Ze heeft te maken met de nadrukkelijke aanwezigheid van prafdelingen die reguliere journalistiek in zekere zin embedded maken. Onder het motto ‘Don't hate the media, be the media’ opereert een site als Indymedia buiten concerns om, waarin verreweg de meeste kranten zijn ondergebracht en een zelfstandig redactiestatuut hoofdschudden instigeert.
De Persgroep is slechts een van de megaspelers die door het instrument van de fusie en onder de banier van synergie minder personen het werk van meerderen laten doen. Door deze rendabiliserende gedachte haalt De Morgen het sportnieuws bij stalgenoot Het Laatste Nieuws en economische wetenswaardigheden bij De Tijd. Dan nog weten zulke structuren zich geconfronteerd met een gebrek aan tijd voor contextonderzoek en feitencontrole. Uitbesteden aan freelancers moet de oplossing zijn. Menig bericht wordt overgenomen van persagentschappen en bureaus die gespecialiseerd zijn in free publicityGa naar eind[1]. De aandeelhouders lijkt dit allemaal niet te deren. Hier is de aparte ironie dat concernkranten onafhankelijk waren bedoeld. Ze wilden losraken van de zuil en niet langer één politieke opvatting debiteren, in het ergste geval als spreekbuis van een partij. Deze kranten zijn het product van de commercialisering die in de Lage Landen haar beslag kreeg in 1989: het jaar waarin door de val van de Muur de ideologie haar einde zou hebben gevonden. Ze maakten meteen korte metten met de old school journalist, zoals bij de Red De Morgen-actie getypeerd: ‘een zure, esoterische, intellectuele, moeilijke, ja zelfs masturbatoire werknemer’. Stijl en denken mochten ‘zeker sexier’. De tijd leek rijp voor een kwaliteitskrant, omdat deze ‘zeer nauwkeurig en consequent informatie en commentaar gescheiden houdt’. Precies dat achtte politiek hoofdredacteur Yves Desmet in een terugblik de makke aan De Morgen, toen die nog in handen was van de socialistische partij en zich vooral intolerant zou hebben getoond met zijn grote linkse gelijk. In de ontvoogde versie binnen de commerciële mediaconcerns kon elk orgaan pluri- | |
[pagina 643]
| |
form zijn zonder politiek correcte taboesGa naar eind[2]. Opmerkelijk is voorts hoe kneedbaar de term ‘kwaliteitskrant’ wordt, zeker voor De Morgen. Nog geen decennium terug stonden er minder foto's in, waren de teksten langer en analytischer. Nu heet dat elitair. Men moet ‘zeggen waar het op staat’, want zeker na 9/11 ontluistert links bij voorkeur zichzelf. Mocht de winst van de postideologie al in de diversiteit liggen, deze is gepaard gegaan met kekker verkondigde meningen. Toon en formulering dringen zich op. Daarbij lijkt de invloed van televisieblad humo, zoals dat zich sinds 1969 onder hoofdredacteurschap van Guy Mortier ontwikkelde (en waarmee de huidige generaties Vlaamse auteurs zijn opgegroeid), bepaald onmetelijk. Ter adstructie een zin uit David van Reybroucks Pleidooi voor populisme, een pamflet uit 2008 dat De Morgen in haar postideologische gedaante tekent en dat in samenvatting op de opiniepagina verscheen: ‘De gulheid waarmee politici en commentatoren het begrip [populisme] rondstrooien is groter dan die waarmee bij de bevrijding chocoladerepen werden uitgedeeld.’ Eigenlijk staat hier: ‘Politici en commentatoren gebruiken het begrip [populisme] al te vaak’. De eerste stilistische ingreep betreft het constaterende werkwoord, ingewisseld voor het smeuïger maar semantisch onjuiste ‘rondstrooien’. Na die keuze had alles geschrapt kunnen worden vanaf ‘groter’ - dat dan vervangen kon door ‘groot’ of desnoods ‘gigantisch’. Maar er is nog een versiersel: een historische vergelijking. Omdat de auteur in de door hem ten tonele gevoerde tijd niet geboren was en het vermelde feit behoort tot de bekendste weetjes, behelst de tweevoudige stilistische ingreep, die vanwege de vlakke verwoording geen barok kan heten, weinig meer dan zoveel mogelijk lezers behagen en zichzelf naar voren schuiven. Overigens vallen in dit voorbeeld vorm en inhoud samen, omdat het doet wat het behandelt en bepleit: populistisch zijn. Ook ondergaat het object bij Van Reybrouck verder geen ironisering (bijvoorbeeld met hoofdletters) noch tof Engels, figuren waarin humo bij zijn opiniemanie gespecialiseerd is. Het pregnantst worden zulke meningen, opgemaakt in vaste rubrieken en columns, verpersoonlijkt door de Beste Pennen. Als merken uit de culturele en wetenschappelijke sector duiden ze de wereld geregeld in 750 woorden naast een fotootje. Om elke schijn van linksigheid te vermijden heeft ook Bart De Wever De Morgen voorzien van dwarse meningen - en bleef zaniken over zijn marginaliteitGa naar eind[3]. Wie na de ontslagen het tij definitief gekeerd ziet met een opiniestuk van Aad de Mos over het wonderschone spel van Barcelona in de Champions League-finale, ontkent dat op dezelfde plaats Arnon Grunberg verkondigde niet meer bij literaire prijsuitreikingen aan te zitten en Joost Zwagerman voor de zoveelste keer zijn opvattingen over het socialisme opwarmde omdat hij ze ‘vanavond [...] in het praatprogramma Phara op Canvas’ zou debiteren. Sowieso was de ruimte voor sport en roddel gegroeid. Vroeger was het allerminst per definitie beter, dus die tegemoetkoming aan ‘het publiek’ | |
[pagina 644]
| |
hoeft niet verkeerd te zijn, maar bij apert tijdgebrek houdt sensatie-boveninformatie een risico in. Drukmiddel is de hype, door Hofland gedefinieerd als ‘de truc om van een mug een olifant te maken’. In dit amusements-kader valt eveneens het introduceren en herformatteren van steeds nieuwe bijlagen met lifestylethema's en advertorials te beschouwen. Populisme is een gewichtig middel geworden dat welbewust wordt ingezet. Hieraan kleeft een artistieke kant, bepleit door Hans Abbing in Van hoge naar nieuwe kunst (2009), en een ideologische, te raadplegen in Van Reybroucks pamflet. Merkwaardig is wel dat lezers en prominenten bij hun protesten tegen de ontslagen die strategieën van De Morgen ontkenden. Ze heette bijvoorbeeld ‘een krant die nadenkt’, hetgeen naar de marketingafdeling zal verwijzen. Nog vreemder was de vraag of ‘de hoofdredactie in het conflict met het personeel te zeer in management-denken verzonken [is] waardoor ze gewoon ‘vergeten’ dat de ontslagen redacteurs voor absolute kwaliteit staan’. De concernstructuur noopt immers tot management-denken, waarbij te hopen valt dat het etiket ‘absolute kwaliteit’ geloofwaardig overkomt indien het hogere segment van de lezersmarkt moet worden bereikt.
Men kan zeggen dat dit goedbedoelde en wat onhandige steunbetuigingen van buitenaf zijn, symbolische daden om onrecht niet helemaal klakkeloos voorbij te laten trekken. Toch lijken ook van binnenuit de argumenten niet werkelijkheidsgetrouw, zolang men de struisvogel in zichzelf de overhand geeft door de ontslagen als donderslag bij heldere hemel te beschouwen. Ze zijn helaas de culminatie van anderhalf decennium beleid. Met die optiek erkent men dat De Morgen haar autonomie allang had opgegeven in een concernstructuur. Dat betekent een globale manier van verrekening van winsten en verliezen, los van de afhankelijk gemaakte onderdelen. Dat mag onbillijk zijn, het is wel de realiteit: je kunt een krokodil lastig verwijten dat hij vlees eet, zelfs als hij heeft beloofd niet te bijten. Zo stond PCM te koop, omdat die in tweeënhalf jaar was leeggeplukt door de Britse investeringsmaatschappij Apax. En het schier teleologische geval van De Morgen is in 2004 zelfs belicht in de door Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage geschreven bundel Populisme. De krant zelf achtte die evidenties toen ‘rommel’ - de hoon kwam neer op wereldvreemdheid, ‘ouderwets links’ in zijn morele praal. Wel werden dezelfde argumenten vijf jaar later gebruikt bij de reddingsactieGa naar eind[4]. Populisme is afwezig in Van Reybroucks gedocumenteerde pleidooi over precies dat onderwerp, al werden diens kenmerken van de te bespelen ‘gewone man’ in 2004 nog opgesomd als elitaire clichés. Net als op de televisie kijkt men daardoor in concernmedia immer tegen de laklaag van hetzelfde beperkte aantal ‘publieksvriendelijke’ namen aan, bij wie welbespraakt en spraakmakend synoniemen zijn. Maar mede mogelijk gemaakt door dat post-ideologische enthousiasme draait de wereld door. Wellicht viel dat mij het | |
[pagina 645]
| |
meeste op aan het collectief van Beste Pennen: ze betonen zich naoorlogse verzetstrijders, gedijend in formats die ze nu bekritiseren. En wederom unisono! Ik moet bekennen dat, met alle respect, opluchting zich van mij meester maakte, toen een gevolg van de dramatische actie door het collectief voor het voetlicht kwam: ‘Politiek commentator Carl Devos zal niet schrijven over de Vlaamse en Europese verkiezingen van 7 juni.’
□ Marc Kregting |
|