| |
| |
| |
Joris Note
Demon of democraat
Lenin-laat ik mezelf niet wijsmaken dat het een onderwerp als een ander is. Kun je nog wel over hem schrijven? Alleen tegen hem, lijkt het, en dan tegelijk tegen revolutie, utopie, communisme... In mijn katholieke college van de jaren zestig hoorde je over Vladimir Iljitsj Oeljanov (1870-1924) met meer respect spreken dan in de heerlijke liberale wereld van nu; het einde van de ussr heeft absoluut niet tot een serenere benadering geleid. Wie iets Nederlandstaligs wil kopen over de Oktoberrevolutie belandt onvermijdelijk bij een anticommunistisch boek, bijvoorbeeld Orlando Figes’ alom geprezen Tragedie van een volk. Daarin vind je zelfs met een vergrootglas geen positief woord over Lenin (die als kind al ‘wreed en gemeen’ was, en die zijn ambitie alleen in revolutie uitleefde omdat het tsarisme hem een advocatencarrière belette). Geen enkel positief woord, het is belachelijk en tegelijk essentieel: een onvermogen om minstens te erkennen dat er nog iets anders was dan tirannie en geweld, en dat de zelfgenoegzame humanitaire en moralistische aanpak niet de enig denkbare is.
Linkse auteurs beamen vaak zonder veel bedenkingen de liberale geschiedschrijving; het lijkt wel, zoals de Italiaanse filosoof Domenico Losurdo zegt, alsof ze hun historisch bewustzijn hebben laten koloniseren (en niet op dit punt alleen). Vandaar dat de marxist Kevin Murphy in zijn ‘Deutscher Memorial Prize Lecture’ de Russische Revolutie moest verdedigen tegen... de marxist Eric Hobsbawm. Maar je hoeft niet donkerrood te zijn om vraagtekens te plaatsen bij de nu vigerende visies op het bolsjewisme (of op China of Robespierre). Klakkeloze lof voor Figes c.s. betekent vooral een intellectuele abdicatie, een afzien van geestelijke inspanning. Misschien dat een latere generatie ons daarvoor de rekening zal presenteren.
| |
| |
En toch, er verschijnen ook andersoortige, meer avontuurlijke teksten over Lenin, zowel politieke als filosofische en historische. Een daarvan wil ik hier voorstellen.
| |
1902
Ik las voor het eerst iets van Lenin net na mijn eerste universiteitsjaar, zomer 1968: in een reeks bijeenkomsten van de Leuvense Studentenvakbeweging (SVB) bestudeerden we onder leiding van Ludo Martens Wat te doen? (of juister Que faire?, er was geen Nederlandse versie voorhanden). Ging het alleen om de organisatie van antikapitalistische actie, of werd het boek ook gezien als een kennismaking met de Leer? De tweede mogelijkheid lijkt niet uitgesloten, als je decennia later bij Figes leest dat Wat te doen? (1902) ‘Lenins catechismus’ was en dat het ‘tijdens de revolutie van 1917 de basistekst van zijn partij zou vormen en daarna de grondtekst van het internationale leninisme’.
Wat te doen? (voortaan: wtd) heeft dus een status van founding document; zelfs volgens George W. Bush openbaarde het boek een ‘plan om een communistische revolutie te ontketenen in Rusland. De wereld sloeg geen acht op Lenins woorden en betaalde een verschrikkelijke prijs’ (Washington Post, 5-9-2006, geciteerd door Murphy). Tegen die status wordt bezwaar aangetekend door Lars T. Lih, een gedreven en zorgvuldige Amerikaanse historicus die onder meer co-editeur was van Stalins brieven aan Molotov. Lih demonstreert in zijn Lenin Rediscovered dat wtd geen omvattend programma en geen nieuwe grondgedachten bevat: het handelt polemisch over enkele praktische kwesties, het werd geschreven voor specifieke tijdgenoten-medestanders in een specifieke situatie. De schrijver zelf verwees er voor het laatst naar in 1907 (‘Voorwoord tot de bundel Twaalf jaar’), en benadrukte toen dat het boek niet gelezen kon worden los van zijn ontstaan in een ‘lang voorbije periode in de ontwikkeling van onze partij’, en dat het zinloos was te kissebissen over details erin die hij onhandig of onnauwkeurig geformuleerd had.
Lih kritiseert behalve die status van ‘basistekst’ ook en vooral wat hij de ‘handboekinterpretatie’ noemt. Volgens hem hebben sovjetologen en Leninkenners wtd meestal verkeerd gelezen, en ontstond daardoor vooral vanaf de jaren vijftig (Koude Oorlog) een wijdverspreide waanvoorstelling van het boek én van het leninisme. Die interpretatie houdt ongeveer in dat Lenin wtd vanuit een crisisgevoel schreef, vanuit de idee dat de arbeidersbeweging spontaan de verkeerde weg van louter beperkte sociale acties (‘economisme’) volgde. Hij beoordeelde die beweging dus pessimistisch en wilde daarom breken met de optimistische marxistische orthodoxie, die belichaamd werd in de Europese sociaaldemocratische massa-partijen: de arbeidersbeweging moest volgens hem afgeleid worden van | |
| |
haar spontane of natuurlijke richting, socialistisch bewustzijn moest van buitenaf in de arbeidersklasse ingevoerd worden. Daartoe was een ondergrondse voorhoedepartij van uit de intelligentsia afkomstige beroepsrevolutionairen nodig-een nieuw type partij, centralistisch en autoritair georganiseerd, sterk verschillend van de Europese partijen en nauw aansluitend bij de Russische populistische traditie. Deze thesen uit wtd lagen aan de basis van de scheiding tussen de bolsjewieken en de meer democratische mensjewieken (1903-1904). Door zijn ondemocratische inslag wijst het boek vooruit naar de stalinistische tirannie.
Tot daar de gangbare kijk. Je kunt Lenin Rediscovered een uit de hand gelopen tekstuitgave noemen, want het eindigt met een nieuwe Engelse vertaling van wtd, 170 pagina's; de bijna 700 pagina's die daaraan voorafgaan zijn commentaar en annotatie. Deze formidabele machinerie wil aantonen dat de textbook interpretation volstrekt niet deugt. Om te beginnen hechtte Lenin een enorm belang aan politieke vrijheid, en verder: ‘Het uitgangspunt van Lenins visie was niet ongerustheid over arbeiders maar verblijding over arbeiders. [...] wtd was geen somber antwoord op een crisis [...] maar een geestdriftig antwoord op een opportuniteit. wtd verwierp het westerse model van een sociaaldemocratische partij niet, maar beriep zich telkens weer op dat model. Lenin bepleitte zeker een ‘voorhoedepartij’, want dat was de algemene opvatting van waar het in de sociaaldemocratie om ging. Lenin viel dus op geen enkele manier terug in de populistische traditie, wtd bepleitte geen hyper-centralisme of een elitaire, conspiratieve partij die gelimiteerd was tot beroepsrevolutionairen uit de intelligentsia. De standpunten van wtd waren niet de oorzaak van de partijsplitsing in 1904.’
Het commentaar wil vooral context verstrekken: over de internationale sociaaldemocratie, de ‘verblijdende’ sociale en politieke onrust in Rusland (vanaf 1896, maar in het bijzonder in 1900-1902), Lenins programmatische geschriften van 1894-1899, de auteurs en teksten met wie hij ruziede én opvattingen deelde.
Lih staat ook langdurig stil bij cruciale passages en woorden, en legt uit waarom hij sommige termen op een ongebruikelijke manier weergeeft. Het spectaculairst is wel het geval van stikhiinyi/stikhiinost, die in het Engels, Frans, Duits... veelal vertaald worden als ‘spontaan’/‘spontaniteit’ maar feitelijk heel andere, wisselende betekenissen hebben: nu eens duiden ze op een onstuitbare natuurkracht, dan weer op een te pover niveau van organisatie. (De Nederlandse versie geeft ‘elementair’ en ‘elementaire beweging’, wat tamelijk juist is maar niet voldoende voor een goed begrip.)
Lenin Rediscovered is een buitengewoon, baanbrekend en moedig boek, dat ik nog vaak zal gebruiken. De organisatie van het materiaal had iets beter gekund en de tekst is soms wat omslachtig - maar dat neem je | |
| |
graag op de koop toe, bij zo'n geleerde gedetailleerdheid, zo'n gedegen argumentatie, zo'n overweldigende documentatie, zo'n levendige toon. Ik beperk me hier verder tot drie punten: Lenin als traditionele sociaaldemocraat, als vrijheidsstrijder, als voorvechter van échte interne democratie. Kritische vragen reserveer ik voor een andere gelegenheid.
| |
Sociaaldemocratie
Lenin is in Lihs woorden een volbloed ‘Erfurtiaan’: iemand die de Duitse spd als voorbeeld zag, en die haar Erfurter Programm (1891) en Karl Kautsky's commentaar erop (1892) als gezaghebbende omschrijvingen van de sociaaldemocratie beschouwde. Niet voor niets werd partijtheoreticus Kautsky (1854-1938) destijds soms de paus van het marxisme genoemd.
De kern van het sociaaldemocratische zelfbeeld bestempelt Lih als de ‘merger formula’. Die idee komt van Marx en Engels en houdt in dat de sociaaldemocratie de vereniging of versmelting is van socialisme en arbeidersbeweging; dat impliceert een dubbele missie, de missie van de arbeidersklasse om de macht te grijpen en het socialisme in te voeren, en de missie van de sociaaldemocraten om het socialisme bij de arbeidersbeweging te brengen.
Twee instanties zijn aanvankelijk van elkaar gescheiden: enerzijds arbeiders die door de arbeidsvoorwaarden en door de uitbuiting ‘vanzelf’ in verzet komen - anderzijds kritische individuen die socialistische theorieën uitdenken. Pas met het ‘wetenschappelijk’ socialisme ontstaat het inzicht dat de versmelting nodig is, en meteen ook een begin van strategie om haar te bevorderen. De sociaaldemocratie moet de werkers kennis en organisatie bezorgen om het hun mogelijk te maken de macht te grijpen, en daartoe is een partij nodig. Die partij moet een massapartij zijn die op nationale schaal opereert (zoals de economie) en een klassenkarakter hebben, dus onafhankelijk zijn van de progressieve liberalen. Dat alles is maar mogelijk als er politieke vrijheden bestaan (vereniging, meningsuiting...), en waar die niet bestaan moet eerst daarvoor gestreden worden. De partij moet ‘gecentraliseerd en gedisciplineerd’ zijn en ‘efficiënt gebruikmaken van specialisatie en arbeidsdeling, inclusief fulltime functionarissen’. Alleen al met die formuleringen signaleert Lih duidelijk dat het precies om het type partij ging dat door Lenin beoogd werd, terwijl hij ook beklemtoont dat zo'n partij zich wezenlijk zag als voorhoede van haar klasse. De spd was een dergelijke partij en kreeg een modelfunctie, misschien nergens sterker dan in Rusland.
Heel belangrijk is dat de partij, ondanks haar ijveren voor hervormingen, vasthoudt aan het uiteindelijke socialistische doel en daaruit kracht put. Het grootse doel zal de arbeiders inspireren en hun zowel zelfrespect | |
| |
als respect van buitenstaanders verschaffen. Omdat het doel de nauwe eigen horizon overstijgt brengt het de plicht tot leren met zich mee-leren om de werking van de gehele maatschappij te doorzien. Door louter reformisme of ‘economisme’ wordt deze opvatting onderuitgehaald.
Het wetenschappelijk socialisme komt dus niet vanzelf bij de arbeidersbeweging, het moet bemachtigd worden. Maar de bewuste arbeiders, die de geest van verzet al hebben, zullen er erg ontvankelijk voor zijn en het makkelijk verder verspreiden. De ontvankelijkheid van het proletariaat hangt samen met het feit dat de doctrine voor die klasse een stimulerende blijde boodschap inhoudt-Kautsky spreekt letterlijk van ‘een nieuw evangelie’. ‘Social Democracy is needed and will be heeded’, vat Lih samen: sociaaldemocratie is nodig om de komst van het socialisme te bespoedigen, en de proletariërs zullen er aandacht aan schenken omdat de boodschap hun zo goed uitkomt. De sociaaldemocraten hebben dus het volste vertrouwen in de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse.
Dat geheel van opvattingen, daar staat Lenin voor. Dat is het wat hij in 1902, maar ook lang daarvoor en daarna, verdedigt tegen populisten, terroristen, ‘economisten’, revisionisten. De veel geciteerde en afgekeurde uitlatingen in wtd over socialistisch bewustzijn dat van buitenaf bij de arbeiders gebracht moet worden, zijn maar begrijpelijk in het licht van de merger formula: het bewustzijn in kwestie is in hoofdzaak de socialistische doctrine, waarvan uiteraard geen enkele sociaaldemocraat meende dat de arbeiders haar vanzelf verwierven. Bovendien gaat het hier niet om onmondige arbeiders die geholpen moeten worden door mondige intellectuelen, maar om de beëindiging van een wederzijds tekort: naar de strijdende arbeiders gaat ‘van buitenaf’ het socialisme, naar de socialisten gaat ‘van buitenaf’ de arbeidersbeweging.
Zelf vind ik de heisa over het ‘van buitenaf’ wat vreemd. Volgens Lenin kan een beginnende arbeidersbeweging zich laten inpalmen door een burgerlijke ideologie omdat deze direct beschikbaar is, omdat ze veelzijdiger is uitgewerkt en ‘onmetelijk meer verspreidingsmiddelen’ heeft dan een socialistische: er valt aan dat gedachtegoed moeilijk te ontkomen. Is dat niet gewoon een toepassing van het klassieke marxistische ideologiebegrip? ‘Die herrschenden Ideen einer Zeit waren stets nur die Ideen der herrschenden Klasse’ (Communistisch Manifest, 1848). De ‘kolonisering’ die ik hierboven noemde is daar eigenlijk een ander voorbeeld van.
Lenins ideaal was in 1902 en nog jaren nadien: een partij en een partijwerking zoals in Duitsland. Kijk naar de Duitsers!, zegt wtd steeds weer. Waarom is dat volgens Lih verdonkeremaand of vergeten? Juist omdat Oktober 1917 de sociaaldemocratie in tweeën splitste en omdat de naam voortaan alleen op niet-communisten geplakt werd. Er kwamen nu zowel conservatieve historici als socialistische theoretici die de oude sociaal- | |
| |
democratie niet grondig kenden, en die er op de een of andere manier belang bij hadden de kloof in de verf te zetten tussen een revolutionaire Lenin en een reformistische Kautsky. Lihs zware nadruk op de band tussen de twee kopstukken moet ook marxistische auteurs irriteren, omdat zij aan de sPD-coryfee doorgaans een mechanistische, ondialectische denkwijze toeschrijven.
In 1914 leidde Kautsky's houding tegenover de oorlog tot een definitieve breuk met de bolsjewieken; maar in een lezing uit 2008 betoogt Lih op goede gronden dat Lenin ook nadien grote waardering behield voor wat Kautsky vroeger geschreven had en dat hij dus niet fundamenteel brak met de oude orthodoxie. Deze kwestie gaat overigens ver boven de persoon van Lenin uit: in het beroemde handboek abc van het communisme (Boecharin en Preobrazjenski, 1919) worden veel meer titels genoemd van Kautsky dan van Marx, en in de beginjaren van de Sovjetunie verschenen tientallen Russische edities van zijn werk.
| |
Vrijheid
Viel het spd-model wel te realiseren in het tsarenrijk? Niemand had daar meer vertrouwen in dan Lenin, maar ook hij was doordrongen van de beperkingen; meer dan elders moest daarom in Rusland de politieke strijd voorrang krijgen. Lenins idee was, zegt Lih: ‘we moeten onder absolutistische omstandigheden een partij opbouwen die zoveel mogelijk op de spd lijkt, zodat we de tsaar kunnen omverwerpen en de politieke vrijheden verwerven die we nodig hebben om de partij nog meer op de spd te doen lijken’. De sociaaldemocraten moeten het hele volk dus aanvoeren in de strijd voor politieke vrijheid omdat zij voor hun ontplooiing die vrijheid absoluut nodig hebben, en ook omdat de burgerij (bang als ze is voor de consequenties, voor een bevrijd proletariaat) onvoldoende strijdlust of bekwaamheid toont.
Er moest dus eerst een ‘burgerlijke’ revolutie komen. Dat kan nooit genoeg beklemtoond worden: Lenins werk voor de partij was in deze jaren niet gericht op een socialistische maar op een antiautocratische omwenteling. Hij voelde zich bemoedigd door de beroering van de laatste jaren, en door het symbolische begin van sociaaldemocratische eenheid op een congres in 1898. De taken voor de nabije toekomst waren: verdere organisatie en eenmaking, een programma voorbereiden door misvattingen te bestrijden (polemiek!), en de strijd tegen het tsarisme aanvuren. Het emigrantenblad Iskra (‘genster’) diende voor die taken. Het begon te verschijnen in december 1900 en Lenin zat (met zijn latere tegenstanders Plechanov en Martov) in de redactie tot augustus 1903, de maand van het tweede partijcongres en de scheuring tussen bolsjewieken en mensjewieken.
| |
| |
Van de vijftig teksten die Lenin publiceerde in lskra en het zusterblad Zaria, zijn er drieëntwintig van polemische en programmatische aard. De resterende zevenentwintig doen aan ‘politieke agitatie’, ze ‘beschrijven de groeiende crisis in de Russische maatschappij en sporen alle maatschappelijke groepen aan hun revolutionaire actie op te voeren’. Dezelfde problematiek werd bijna gelijktijdig behandeld in Rusland en zijn crisis van de liberaal en latere minister Miljoekov, die de lskra-groep deels zag als medestrijders tegen een systeem dat ook hij niet hervormbaar achtte.
Lenin rapporteert en commentarieert, bespeurt overal potentiële bondgenoten. Rusland staat op ontploffen: ‘Een onrechtvaardige oorlog in China, illegale russificatie in Finland, vervolging van religieuze sekten, studenten bestraffen met legerdienst omdat ze het recht van vergadering uitoefenen, onhandige afremming van lokale overheden die hongersnood trachten te bedwingen-de autocratie lijkt iedereen van zich te willen vervreemden.’ Het regime is radeloos, grijpt naar keiharde repressie én naar halfslachtige toegevingen die niemand tevredenstellen. Lenin zoekt wel mogelijkheden om de hervorminkjes uit te buiten, en hamert op het aspect vrijheid; in zijn laatste bijdrage van 1903 (dus ná wtd) lees je: het kleine gaatje dat de regering in onze gigantische gevangenis maakt is bedrog, maar de ‘arbeidersklasse zal met behulp van die opening zichzelf nieuwe kracht inblazen voor de strijd, ze zal deze vervloekte Heel-Russische gevangenis met de grond gelijkmaken en voor zichzelf klassenvertegenwoordiging veroveren in een burgerlijk-democratische staat’ [mijn cursief, JN]. Het is duidelijk dat die arbeidersklasse in de algemene revolutionaire golf de leiding heeft en andere groepen inspireert; maar helaas, ‘wij’ zijn nog niet in staat de organisatie en agitatie te leveren die de arbeiders van ons verwachten, anders zou het gauw afgelopen zijn met het tsarisme! Er is dus geen sprake van dat Lenin de bestaande arbeidersbeweging onderschat: de sociaaldemocraten zelf zijn het die volgens hem tekortschieten.
In de eerste postsovjetjaren verschenen er huiveringwekkend bedoelde boeken als The Unknown Lenin: From the Secret Archive van de rechtse historicus Richard Pipes (iemand die vindt dat Rusland rond 1900 op de goede weg was en geen revolutie nodig had). Lih stelt spottend dat de zevenentwintig sinds ettelijke decennia toegankelijke Iskra-stukken samen een veel verrassender en onbekender Lenin tonen: door hun onderwerpen en hun algemene tendens, en omdat ze aantonen dat Lenin bekwaam was met verve ‘te spreken over reële mensen in reële situaties’. De bewijsvoering overtuigt, en een artikel als ‘Slaan - maar niet doodslaan!’ (april 1901), over een rechtszaak rond een door de politie vermoorde moezjiek, is in alle opzichten indrukwekkend; als ik Russisch kende vertaalde ik het direct.
| |
| |
Waarom hebben deze teksten zo weinig aandacht gekregen? Lih zoekt de verklaring juist in hun passie voor politieke vrijheid: ‘Het academische establishment in de Sovjet-Unie en Amerika had althans dit gemeenschappelijk: ze wensten allebei een Lenin die op elk moment handelde zoals het de vader van het Sovjetsysteem past. De vurige verdediger van politieke vrijheid valt moeilijk in die rol te dwingen. Inderdaad, je vraagt je af waarom niet een groep van Sovjetdissidenten een samizdatversie van de politieke-agitatie-artikelen heeft uitgegeven met een titel als ‘Lenin versus het Kremlin’.’
| |
Democratie
De Iskra-socialisten streden voor een democratische maatschappij, waarin ze met dito middelen de steun van de arbeidersklasse wilden verwerven. Hoe democratisch kon de ondergrondse partij intussen zelf zijn? De meesten gingen ermee akkoord dat op lokaal niveau géén verkiezingen mogelijk waren zonder de partij te beschadigen, maar dat voor de verhouding tussen de lokale afgevaardigden en het centrum andere normen golden: de hoogste partijinstantie moest een congres van dergelijke afgevaardigden zijn. (En de bolsjewieken zouden weldra de mensjewieken verwijten de soevereiniteit van het congres niet te respecteren.)
Lenin stond achter deze consensus. Zijn motivering valt, wat het lokale niveau betreft, als volgt te resumeren: ‘je vraagt om democratische procedures in clandestiene omstandigheden? Dat toont dat je geen idee hebt van echte democratie. In een echte democratie, zoals de Duitse spd, is er volledige glasnost en zijn de activiteiten van partijfunctionarissen geheel transparant. Transparantie is onmogelijk in de clandestiniteit, waar niemand zelfs maar de echte naam van een leider mag kennen. Democratische verkiezingsprocedures nastreven zonder transparantie is ondemocratisch. Door die formele procedures in clandestiene omstandigheden te verwerpen, kritiseren we niet de democratie maar een parodie die ‘democratietje speelt’.’ Lih vindt, onder verwijzing naar Robert Michels’ ‘ijzeren wet van de oligarchie’, dat Lenin hier vooral opvalt door zijn naïviteit over democratie en openheid in de westelijke partijen.
Een ander aspect van interne democratie is ‘vrijheid van kritiek’-een slagzin die in het openingshoofdstuk van wtd afgewezen wordt. Maar ‘kritiek’ was bij de toenmalige Europese sociaaldemocraten een synoniem van ‘revisionisme’, en de vraag luidt dus: in hoeverre kan een organisatie gedogen dat binnen haar rangen de grondslagen van haar visie, in dit geval het marxisme, in twijfel worden getrokken? Lenin wilde duidelijke grenzen, omdat mensen nu eenmaal vrijwillig toetraden tot de beweging; desgewenst konden ze zich evengoed aansluiten bij een andere oppositiegroep met een andere ‘lijn’ of wereldbeschouwing. Hij | |
| |
vond (evenals Plechanov trouwens) wel degelijk dat de Duitse partij de revisionist Eduard Bernstein eruit had moeten gooien, maar stelde anderzijds dat de grote, stevig gevestigde spd zich meer liberaliteit kon veroorloven dan haar jonge en zwakke Russische tegenhanger.
Het zijn geen onredelijke of machtswellustige gedachten, en Lih schrijft terecht dat de latere Sovjettirannie niet makkelijker verklaarbaar wordt door wat wtd te berde brengt over democratie. Bij de twee vorige hier besproken thema's past een soortgelijke conclusie: de hang naar politieke vrijheid duidt bepaald niet op een directe verbinding met het stalinisme; en des te dichter Lenin bij Kautsky's sociaaldemocratie staat, des te verder lijkt hij verwijderd van Stalins onderdrukking. Dat gebrek aan continuïteit is bijzonder relevant, nu het zo gewoon is om de Sovjet - eeuw als geheel naar de mestvaalt te verwijzen. De (bijna-)gelijkstelling van leninisme en stalinisme getuigt meestal van weinig inzicht of denkwerk-net als het over één kam scheren van communisme en fascisme/ nazisme.
Wanneer en hoe is het dan misgegaan bij de Russische communisten? Lih belooft daarover verder onderzoek; dat zou nieuwe demystificaties kunnen opleveren, zo mogen we bijvoorbeeld opmaken uit zijn briljante stuk over de zienswijze van de bolsjewistische leiders in 1920.
| |
Zuiverheid
Maar Orlando Figes waakt. Volgens hem heeft wtd een dictatoriale tendens: ‘dat het voetvolk van de partij naar militair voorbeeld gedwongen zou zijn de bevelen van de leiding op te volgen’ en dat ‘de volksmassa nooit meer dan een instrument van de partij [mocht] worden.’ Onhoudbare onzin is dat. Figes hoort uit wtd ook voor het eerst ‘Lenins scherpe, schelle schrijfstijl’ opklinken, ‘een stijl die alle grote dictators en revolutionairen [sic] van de 20e eeuw zouden imiteren: een blafferig, militair ritme, een manische agressie en beslistheid’. Enzovoort.
Zeker, Lenin polemiseert bijna onophoudelijk, ook zijn positieve voorstellen gaan vergezeld van boze of sarcastische kritiek op anderen; dat is soms onaangenaam en leidt niet tot stilistische verfijning; dat brengt ruige retoriek en scheve voorstellingen mee, vervelend gevit en verwarrende termen. Maar ik zie ook scherpzinnige redeneringen, vervoering en hoop, koortsachtige haast, intense betrokkenheid bij elk woord, fenomenale directheid - en ik ben vaak geërgerd maar vaker gefascineerd. Heeft Figes de bladzijde gelezen waarin Lenin als marxist het recht op dromen opeist?
Over Lenins schriftuur valt meer te zeggen, maar in elk geval moet wtd héél zorgvuldig bestudeerd worden - niet omdat de woorden op een goudschaaltje gewogen zijn maar juist omdat ze dat níet zijn, omdat | |
| |
het polemische vuur wild en slordig kan oplaaien; en natuurlijk ook omdat de context zo ingewikkeld is. Maar het lijkt wel alsof vele academici Lenins gejaagdheid met eigen gejaagdheid wilden vergelden, alsof ze ‘in hun haast om hem te demoniseren’ de moeite niet namen hem goed te lezen (Murphy). Al bij het eerste woord komt er soms een kink in de kabel, zoals blijkt uit het voorbeeld waarmee ik besluit.
In een studie over massacres et génocides van de zeer gezaghebbende Jacques Sémelin moet Lenin als voorvechter van ‘politieke zuiverheid’ een alinea delen met Pol Pot: ‘Talrijke teksten [...] getuigen van het streven naar dat ideaal van zuiverheid [...] dat de Partij moet zijn. Lenins formule zegt het ondubbelzinnig: ‘de Partij wordt sterker door zich te zuiveren’ (ocistit); een methode die zich volgens hem moet uitstrekken tot de hele maatschappij. [...] alles wat ‘onzuiver’ is moet worden gereinigd, geëlimineerd.’ Volgen nog enkele zinnen waarin Lenin vijanden als parasieten of ongedierte aanduidt. Sémelins enige bron is een werkelijk rabiaat antileninistisch boek van de politicoloog Dominique Colas. Maar, foutje, het ‘ondubbelzinnige’ eerste citaat (‘de Partij wordt sterker door zich te zuiveren’) komt niet direct van de schrijver van wtd, het komt uit het motto van dat werk, en is ontleend aan een brief van Ferdinand Lassalle aan Marx (24-6-1852); Lenin had de aanhaling al eens eerder gebruikt, binnen een langer citaat. Colas zelf noemt Lassalle wel als auteur maar geeft geen snipper context: de frase moet ons tegen de bolsjewistische boeman innemen, meer niet!
Waar gaat het om? Lassalle verzekert Marx dat deze geen politiemoeilijkheden zal krijgen met een zeker schotschrift: de overheid heeft immers graag dat wij revolutionairen elkaar aanvallen, ze begrijpt niet dat ‘die Parteikämpfe gerade einer Partei Kraft und Leben geben, dass der grösste Beweis der Schwäche einer Partei das Verschwimmen derselben und die Abstumpfung der markierten Differenzen ist, dass sich eine Partei starkt indem sie sich purifiziert’.
Lenin (die in 1902 hoegenaamd geen macht heeft voor sinistere zuiveringen) zegt via Lassalle iets wat hij ook zelf herhaaldelijk verwoordt en wat bijna een cliché is: het is nuttig om binnen de gemeenschap van min of meer gelijkgezinden ongeremd te polemiseren om onze overtuigingen te verhelderen. Je kunt dat ongetwijfeld betwisten, maar er moord en brand over schreeuwen, nee. En datgene wat jaren later in de Sovjetunie zou gebeuren, mag geen alibi zijn voor verkeerd lezen.
| |
Bibliografie
Paul Blackledge, ‘What was done’, in International Socialism 111, zomer 2006 (www.isj.org.uk/index.php4?id=218&issue=111). |
Dominique Colas, Le léninisme, PUF, Parijs, 1982. |
| |
| |
Orlando Figes, Tragedie van een volk. De Russische Revolutie 1891-1924, Nieuw Amsterdam/ Standaard, Antwerpen, 2006 (A People's Tragedy, 1996, vert. Toon Dohmen). |
Ferdinand Lassalle, Nachgelassene Briefe und Schriften (www.historische-kommission-muenchen-editionen.de/lassalle/). |
W.I. Lenin, Wat te doen? Brandende kwesties van onze beweging, Pegasus, Amsterdam, 1970 (1949) (www.marxists.org/nederlands/lenin/1902/wattedoen/). |
Lenin op het Engelstalige Marxists Internet Archive, o.a. ‘Preface to the Collection Twelve Years’ (www.marxists.org/archive/lenin/works/1907/sep/pref1907.htm) en ‘Beat-But Not to Death!’ (www.marxists.org/archive/lenin/works/1901/casual/beat.htm#v04pp64h-387). |
Lars T. Lih, Lenin Rediscovered. ‘What Is to Be Done?’ in Context, Haymarket Books, Chicago, 2008 (Brill, Leiden, 2006). |
-, ‘Lenin and the Great Awakening’, in Sebastian Budgen e.a. (red.), Lenin Reloaded, Duke University Press, Durham/Londen, 2007. |
-, ‘“Our Position is in the Highest Degree Tragic”: Bolshevik ‘Euphoria’ in 1920’, in Mike Haynes and Jim Wolfreys (red.), History and Revolution: Refuting Revisionism, Verso, Londen/New York, 2007. |
-, ‘Lenin and Kautsky: The final chapter’, International Socialist Review 59, 2008 (www.isreview.org/issues/59/feat-lenin.shtml). |
Domenico Losurdo, Fuir l'histoire? La révolution russe et la révolution chinoise aujourd'hui, Delga, Parijs, 2007 (Fuga dalla storia?, 2005, vert. L. Acone/A. Monville). |
Kevin Murphy, ‘A Defense of the Bolshevik Revolution’, Historical Materialism, 15/2, 2007 en International Socialist Review 57, 2008 (www.isreview.org/issues/57/feat-russianrev.shtml). |
Jacques Sémelin, Purifier et détruire. Usages politiques des massacres et genocides, Seuil, Parijs, 2005. |
|
|