| |
| |
| |
Lodewijk Brunt
De snelkookpan: het leven in Mumbai
Mumbai (voorheen: Bombay) is de grootste en rijkste stad van India... en dat willen ze weten ook. Iedere inwoner van de stad kan je trots vertellen dat er dagelijks duizend mensen aankomen, uit alle uithoeken van het land, om hier hun fortuin te zoeken. ‘Dit is Bombay, dit is Bombay, gemaakt van goud en zilver’, zingt de kersverse immigrant Vijay (gespeeld door Amitabh Bachchan) in de klassieke Bollywoodfilm Don (1978). ‘Ze verlaten hun dorpen, ze verlaten hun familie; van verre komen ze allemaal om hun geluk te zoeken’. Duizend per dag: dat wil zeggen 365.000 per jaar. Dat is meer dan de inwoners van Gent en Brugge bij elkaar. Er zijn perioden geweest dat dit aantal nog hoger was. Bij de onafhankelijkheid van India, iets meer dan zestig jaar geleden, telde de stad ongeveer drie miljoen inwoners. Sindsdien heeft zich een verzesvoudiging van de bevolking voorgedaan - ongehoord. Het stedelijke gebied van Mumbai telt momenteel omstreeks achttien miljoen inwoners. De stad heeft zich in noordelijke en noordoostelijke richting sterk uitgebreid met talrijke, gloednieuwe voorsteden. Deze worden verbonden door overvolle autowegen en vooral door de ‘levensader’ van de stad: de lokale trein. Western Lines tussen zuid en noord, Central Lines tussen zuid en oost. De afstand tussen het zuidelijke kopstation Churchgate en de noordelijkste voorstad Virar bedraagt ruim zeventig kilometer. De drukste spoorweg ter wereld. Per dag worden omstreeks zes miljoen passagiers vervoerd.
De groei is het gevolg van een geboorteoverschot, maar vooral van urbanisatie: vele miljoenen die het karige bestaan in de landbouw vaarwel zegden en op weg gingen naar het land van melk en honing, waar de straten met diamanten zouden zijn afgezet. Het oude, vertrouwde verhaal, dat je overal ter wereld kunt horen, al duizenden jaren lang. En | |
| |
uiteraard ook een centraal thema in ontelbare, plaatselijk geproduceerde films; in de studio's van Mumbai worden jaarlijks meer films gemaakt dan in de rest van de wereld bij elkaar. De hoofdpersoon arriveert in de stad, dikwijls per trein - aankomst op Victoria Terminal (tegenwoordig: Chhatrapati Shivaji Railway Station) of Mumbai Central Station - en het verhaal kan beginnen. Je ziet het in Don, in Shree 420, Deewar, Satya en Bombay, om een paar van de bekendste producten te noemen.
De overweldigende toestroom van migranten was in de jaren zestig aanleiding tot de oprichting van Shiv Sena (‘het leger van Shiva’) door de roemruchte hindoefundamentalist Bal Thackeray. Een politieke partij die zich met name in de deelstaat Maharashtra sterk heeft ontplooid en die het verschillende malen, zowel in de gemeenteraad van Mumbai als in de deelstaatsregering van Maharashtra, voor het zeggen heeft gehad. De beweging verzette zich met man en macht tegen de vaak ambitieuze en geschoolde immigranten uit zuidelijke deelstaten als Kerala, Tamil Nadu, of Karnataka, die ‘onze baantjes’ - de werkgelegenheid voor de autochtone Marathisprekende bevolking - zouden inpikken. Later, met de opkomst van de landelijke Bhartiya Janata Party (de hindoe-nationalistische volkspartij van ex-premier Atal Bihari Vajpayee en zijn rechterhand, partijleider L.K. Advani), is Shiv Sena een steeds scherpere antimoslimkoers gaan volgen, culminerend tijdens de bloedige godsdienstrellen in de winter van 1992/’93. Het schijnt dat groepen aanhangers van Shiv Sena, de zogeheten sainiks, ook nauw betrokken zijn geweest bij de slachtpartijen onder moslims na het Godhra-incident van 27 februari 2002 in de deelstaat Gujarat. Deelstaatpremier Narendra Modi is een berucht hindoefanaat en heeft grote invloed in de BJP. Een inktzwarte bladzijde uit de recente Indiase geschiedenis.
Hoe kun je daar leven?
| |
Ratten
In theorie kan dat niet. Toen V.S. Naipaul de stad Mumbai voor het eerst bezocht, leek hij geteisterd door claustrofobie. Hij wist zich constant omringd door een dichte mensenmassa en in paniek besefte hij dat hij, met zijn Indiase uiterlijk, spoorloos zou kunnen verdwijnen in die kolkende mensenzee. In de jaren zestig maakte de antropoloog Edward T. Hall furore met zijn onheilszwangere visie op de ontwikkeling van de menselijke samenleving, in het bijzonder de grote steden. Hij was bij zijn bestudering van de dimensies tijd en ruimte onder de indruk geraakt van de laboratoriumexperimenten van de etholoog John Calhoun.
Deze geleerde had zich beziggehouden met het gedrag van de rattus norvegicus. Het ontbrak zijn gekooide rattenbevolking aan niets, behalve aan ruimte. De gevolgen waren spectaculair: kannibalisme, homosek- | |
| |
sualiteit, zwangerschapsstoornissen, miskramen, uitstoting en vernietiging van jonge dieren. Het had er alle schijn van dat de sociale kanten van het gedrag werden weggespoeld en dat er een soort rauw bezinksel overbleef, de behavioral sink (Hall 1966:26). Doordat de onderzoeker ingreep en de bevolking op peil hield, kon hij voorkomen dat er een volgend stadium zou aanbreken, dat van de ‘totale ineenstorting’ of het ‘volledige uitsterven’. Hall zag geen reden waarom een dergelijk mechanisme niet met evenveel kracht van toepassing zou kunnen zijn op mensengemeenschappen. Tijdens een interview met journalist Tom Wolfe (1968:233) gaf hij te kennen dat de stad New York al lang en breed in het stadium van het ‘gedragsbezinksel’ was aangeland. ‘De implosie van de wereldbevolking in steden leidt overal tot een serie van destructieve gedragsbezinksels die dodelijker zijn dan de waterstofbom’, aldus een plechtige Hall (1966:165) op het eind van zijn wereldberoemde Hidden Dimension. ‘De mens staat een kettingreactie te wachten en beschikt nauwelijks over kennis van de structuur van de culturele atomen die dit veroorzaken. Indien onze kennis over wat er met dieren in overbevolkte omstandigheden gebeurt kan worden toegepast op de mensheid, dan wachten ons enkele gruwelijke gevolgen’.
We zijn de fase van de biologische en ethologische doemdenkers - in Nederland vertegenwoordigd door Maarten 't Hart, Dick Hillenius, Midas Dekkers - inmiddels ruimschoots voorbij. Voor het eerst in de wereldgeschiedenis wonen er meer mensen in de stad dan erbuiten. De groei van de stedelijke bevolking is gemiddeld zo'n 4 tot 5% per jaar. Misschien klinkt dat bescheiden, maar in de praktijk zou het betekenen dat een stad als Amsterdam er om het andere jaar er een buurt zo groot als Zuidoost (omstreeks 75.000 inwoners) bij zou krijgen. India, bij de onafhankelijkheid van 1947 nog een overwegend agrarische staat met meer dan driekwart van de bevolking woonachtig op het platteland, telt inmiddels omstreeks vijftig steden met een miljoen inwoners of meer. Mumbai, Delhi en Kolkata behoren tot de tien grootste steden van de wereld, met een bevolking van tussen de vijftien en twintig miljoen zielen. Maar de grootste groei vindt niet langer plaats in deze ‘monster-steden’, de zogenaamde secundaire steden hebben de fakkel overgenomen: Bangalore, Surat, Chennai, Pune, Varanasi, Ahmedabad, Jaipur. Dit wil niet zeggen dat de verstedelijking zich pijnloos voltrekt.
Tegen een bevolkingsexplosie als die in India valt niet op te boksen. De industriestad Surat, tevens wereldcentrum van diamantslijperij, heeft momenteel ruim drie miljoen inwoners, maar de infrastructuur is berekend op 250.000 of misschien 300.000 mensen. Het gevolg ligt voor de hand: overbevolking, een grote discrepantie tussen de hoeveelheid inwoners van de stad en de elementaire middelen om deze bevolking een behoorlijk bestaan te kunnen bieden. Ontoereikende elektriciteit, water- | |
| |
voorziening, riolering, huisvesting en transportfaciliteiten. In 1994 brak in Surat de pest uit - wat in werkelijkheid waarschijnlijk een andere besmettelijke ziekte is geweest (Brunt 1996) - en velen waren er vast van overtuigd dat dit de straf van de goden was voor de uitwassen van het roofkapitalisme. De werkomstandigheden in de textielfabrieken en chemische industrie ter plaatse tarten iedere beschrijving; zelfs voor negen-tiende-eeuwse waarnemers van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië, zoals Henry Mayhew, Friedrich Engels of Charles Dickens, zouden woorden tekortschieten.
Het is elders niet anders. In Mumbai leeft naar schatting meer dan de helft van de totale bevolking - het gaat om acht, misschien negen miljoen mensen - in sloppenwijken of op straat. Wooncomplexen kunnen niet snel genoeg uit de grond worden gestampt en, zoals overal, de rijken en de welgestelde middenklasse komen eerst aan de beurt. Dicht bij het internationale vliegveld van Mumbai, net als Victoria Terminal genoemd naar Chhatrapati Shivaji (een stokpaardje van Shiv Sena), vind je de ‘grootste slum van heel Azië’, zoals inwoners van Mumbai het gebied noemen. Het gaat om Dharavi, omstreeks 175 hectare groot: woonplek voor meer dan een half miljoen mensen, werkplek voor het dubbele aantal. En vergis je niet: om iedere vierkante meter in Dharavi wordt gevochten. Wie hier woont is geprivilegieerd. De koningin van de slums. Alleen al daarom valt de alom (behalve in India) zo uitbundig geprezen en met Oscars bekroonde Hollywoodfilm Slumdog Millionaire nogal tegen; het ware karakter van een sloppenwijk in Mumbai wordt volkomen miskend.
Dharavi is Mumbai onder druk. Een snelkookpan. Er wordt niet alleen gewoond, zoals je misschien zou verwachten bij een sloppenwijk, maar ook gewerkt. Je vindt hier leerlooierijen, textielateliers, smederijen, pottenbakkerijen, kleermakerijen, vermengd met moskeeën, tempels, bioscopen, restaurants, fitnesscentra, buurthuizen, scholen en ziekenhuisjes. Alles georganiseerd volgens kaste, streek van herkomst, religie, familie, taal, etniciteit of combinaties daarvan. Heel India is hier vertegenwoordigd op een paar vierkante kilometer. In Nayakan, gemaakt door de Zuid-Indiase filmregisseur Mani Ratnam, wordt een aangrijpend portret geschetst van Velu Naicker, een godfather uit Tamil Nadu, opmerkelijk realistisch vertolkt door filmster Kamal Hassan. De hoofdpersoon ziet als jongetje hoe zijn vader in koelen bloede wordt vermoord. Hij vlucht naar Mumbai. Klassiek. In Dharavi werkt hij zich op van kleine crimineel tot maffiabaas, die voor zijn eigen Telugusprekende achterban de orde handhaaft en een aantal faciliteiten regelt, waaronder een schooltje, een klein ziekenhuis en een eigen ambulancedienst. De film is op ware feiten gebaseerd, zoals dat heet. Je zou een ander woord moeten gebruiken dan ‘krottenwijk’, want de Nederlandse vertaling van het Engelse ‘slum’ geeft een totaal verkeerde indruk.
| |
| |
Ondernemers uit binnen- en buitenland plaatsen in Dharavi hun bestellingen voor de artikelen die ze elders in de stad aan toeristen of de gezeten burgerij verkopen. Er wordt dag en nacht gewerkt, vaak tegen hongerlonen. Alles wordt er (na)gemaakt, ook als de goden het uitdrukkelijk verboden hebben. Recycling vindt op grote schaal plaats. Alle vuilnishopen in de stad worden minutieus uitgevlooid op elementen die opnieuw gebruikt kunnen worden; hele families sorteren op verschillende soorten metaal, papier, plastic, lege flessen, textiel. Maar er vindt ook productie van nieuwe spullen plaats. Peperdure leren tassen, jasjes, riemen of koffers voor de aantrekkelijkste winkelstraten van Milaan, Parijs of New York, komen uit Dharavi. De pottenbakkers, in de jaren dertig van de vorige eeuw hier naartoe getrokken uit het moerassige Rann of Kutch, Gujarat, hebben hun winkeltjes aan de 99 ft. Road, de enige straatweg in Dharavi. Achter de winkeltjes vind je de werkplaatsen, de diepe kleiputten en de grote ovens. Soms kun je geen hand voor ogen zien vanwege de dichte rook die tussen de woningen hangt. Je verdwaalt dan in de smalle steegjes die als een ragfijn netwerk de wijk doorkruisen. De pottenbakkers werken lange overuren tijdens feestdagen. Dan is er een schreeuwende behoefte aan vetpotjes om kaarsjes in te branden. Voor het échte feest van het licht, Divali, worden er ook nog eens hoge bergen aardewerk naar de Indiase diaspora uitgevoerd: de Verenigde Staten, Australië, Groot-Brittannië. De pottenbakkers zijn uitstekend georganiseerd: kaste, taal, familiebetrekkingen en regio van herkomst vormen een hechte basis.
Toen de voorvaderen van de huidige pottenbakkers zich voor het eerst in Dharavi vestigden, was het zompige gebied gesitueerd aan de rand van de stad. Nu ligt de sloppenwijk in het midden en is alleen al de grond fortuinen waard. Veel politici en ondernemers dromen ervan de bewoners van Dharavi én hun woningen met bulldozers de Arabische Zee in te schuiven - wie zijn hand op dit gebied weet te leggen, zal in één klap de grootste rijkaard van de wereld zijn. Maar de ambachtslieden piekeren er niet over vrijwillig op te krassen. Hun woningen en werkplaatsen zijn precies afgestemd op hun behoeften en nergens anders zullen ze kunnen aarden. Sommige bewoners van Dharavi hebben het ooit geprobeerd in de galerijflats die in de buurt zijn opgetrokken. Nog op de dag van de verhuizing hadden ze hun nieuwe woning alweer verkocht.
Dwars door de wijk loopt de lokale spoorweg. De afstand tussen de woningen en de langsdenderende treinen is soms een paar handbreedtes. Van de acht doden die gemiddeld per dag op en bij het spoor te betreuren zijn, stammen er velen uit Dharavi. Iemand die tussen de rails zijn behoefte zit te doen (waar moet het anders als je thuis geen toilet hebt?), hoort in het oorverdovende lawaai van de sloppenwijk vrijwel niets; hij | |
| |
of zij kan niet snel genoeg vluchten voor een aanstormende trein. Af en toe zijn er perioden dat de treinen met scherpe stenen worden bekogeld, dan zijn de passagiers aan de beurt. Ernstige verwondingen, blindheid en soms de dood. De daders zijn niet te achterhalen. De wraak van de onderklasse?
| |
Rijp en groen
Andere sloppen zijn mobiel. Wegwerkers uit de noordoostelijke deelstaat Bihar, bijvoorbeeld, trekken met het werk mee. Ze wonen in primitieve omstandigheden, op het trottoir, tegen een vervallen muur. Het dak boven hun hoofd is niet veel meer dan een rieten mat. Als het werk zich verplaatst, trekken de huishoudens van de arbeiders mee: rol je matje op en wandel. Als de ouders stenen sjouwen of gaten hakken, zijn de (kleine) kinderen in de buurt en op jonge leeftijd worden ze ingeschakeld. Ook huishoudelijk personeel en schoonmakers zijn geneigd in de buurt van de opdrachtgevers woonruimte te vinden: dat scheelt de kosten en de tijd van het reizen. Aan de voet van woontorens en kantoren, een beetje achteraf en uit het zicht, ontstaan op die manier soms kleinere of grotere kolonies. Het begint net zo primitief als bij de wegwerkers of bouwvakkers, maar naarmate de verblijfsduur toeneemt - afhankelijk van patronage: een politicus die bescherming biedt in ruil voor stemmen - wordt er steeds meer duurzaam materiaal gebruikt; stukken hout en plastic zeil maken plaats voor bakstenen, gemetselde muurtjes, golfplaten op het dak. In de documentaire One City, Two Worlds, gewijd aan Mumbai, laat filmer Zafar Hai de bekende architect Rahul Mehrotra aan het woord die de fundamentele tweedeling van de stad als een verklaring hanteert voor de dynamiek van het geheel. Niks doemdenken volgens het recept van Edward Hall.
Aan de ene kant heb je de pakkastad, een ‘rijpe’ of ‘stevige’ stad die bestaat uit harde elementen zoals kantoren, woonblokken, hotels, flatgebouwen, wolkenkrabbers, fabrieken. Dat is idealiter de plek van de formele sector - gedomineerd door (buitenlandse) multinationals en productiebedrijven die van negen tot vijf actief zijn - met vaste dienstverbanden, openings- en sluitingstijden, contracten, vakbonden. Hiertegenover beweegt zich de kaccastad, de ‘onrijpe’ of ‘zachte’ stad, de informele wereld van de bazaar, de sloppenwijken en de overal opduikende ‘overlevingsarchitectuur’. De kaccastad (een voortzetting van wat de Britse kolonialen de ‘zwarte stad’ noemden; de plekken waar de inheemse bevolking door elkaar heen leefde en krioelde) is gebaseerd op improvisatietalent, eigen initiatief en creativiteit, en maakt dat de overvolle stad meteen kan reageren op nieuwe ontwikkelingen en snelle veranderingen. Het is ook de wereld van de straathandelaren en straat- | |
| |
ondernemers. Mehrotra schat dat er in Mumbai zo'n kleine miljoen van zijn: één op elke vijf families. Op straat is alles te koop en straatventers zijn inderdaad bij uitstek in staat om te woekeren met schaarse ruimte en middelen, om van niets iets te maken (Brunt 2002: 64 en verder).
In mijn ogen zouden we verder moeten gaan dan de tweedeling hard-zacht op basis van alleen stedenbouwkundige of architectonische overwegingen. Er liggen onderscheiden leefstijlen aan ten grondslag (zie ook Brunt 2004). De ‘harde’ stad is gebaseerd op segregatie: tussen wonen en werken, tussen openbaar en privé en in het algemeen op de onderscheiding van activiteiten en functies. Het zijn de principes die ten grondslag liggen aan westerse steden: voor alles een plaats en een plaats voor alles. De ‘zachte stad’ (te onderscheiden van de soft city, zoals deze door Jonathan Raban in kaart is gebracht) is gebouwd op integratie: de overlapping van openbaar en privé en het door elkaar heen lopen van wonen en werken. Hier vind je de sensory street, de straat waar je al je zintuigen nodig hebt om je te oriënteren: reuk, gehoor, tastzin, gevoel, zicht. In de zachte stad zijn ruimte en tijd vloeibaar. Tegenover het monochronische pakkaprincipe, dat het bestaan onderworpen moet zijn aan een strak tijdsregime, staat het synchronische kaccaprincipe van de rekbare en plooibare tijd. De kaccastad is diffuus en onbegrensd, er bestaat geen rigide hiërarchie van taken, die volgens een bepaald stramien moeten worden afgewerkt. Alle activiteiten kunnen in principe tegelijkertijd plaatsvinden, tijd is van elastiek en hangt niet af van bureaucratische, onpersoonlijke conventies. Het is een regime dat bij uitstek bruikbaar lijkt voor een megastad als Mumbai, waar de bewoners vrijwel dagelijks worden geconfronteerd met uiteenlopende soorten menselijk gedrag en onbekende, verrassende situaties.
| |
Scheef
Mijn goede vriend Nandu is steeds verder opgeschoven, getuige zijn wooncarrière die ik onlangs ook elders heb genoemd (Brunt 2008a). Hij werd geboren in Colaba, aan de uiterste zuidpunt van Mumbai, op gehoorafstand van een van de laatste vissersdorpen langs de rand van de stad. Nu woont hij aan het andere eind: Virar, de uiterste noordpunt. De stad is daar nog in aanbouw - het is de grens van het ‘stedelijke gebied’ dat zich om Groot-Mumbai heen vouwt. Nandu moest wel, zegt-ie, vooral sinds zijn huwelijk en de geboorte van zijn zoon. Het bestaan in grote delen van de oude binnenstad is voor mensen zoals hij, die hogerop willen en daar hard voor moeten werken, ondragelijk geworden. Onvoldoende voorzieningen, smerigheid, lawaai, huiseigenaren die de boel met opzet laten verkrotten met het oog op speculatiewinsten die te behalen zijn. Huurders krijgen soms een premie als ze naar de nieuwe | |
| |
voorsteden trekken. Oprotpremies; sommige huisbazen sturen knokploegen op je dak. Ieder gebouw dat rijp is voor de sloop, wordt vervangen door peperdure woontorens. De grondprijzen reiken tot in de hemel. Het zuiden van Mumbai, met een groot deel van de werkgelegenheid (banken, deelstaatsinstellingen, gemeentelijke bureaucratie, universiteiten, winkels, hotels, horeca, scholen, kantoren, afdelingen van de marine en het leger) is een exclusief reservaat voor de machtigen der aarde en de superrijken, die kunnen zwemmen in hun geld.
Buiten de grens van Groot-Mumbai worden alle treinen stoptreinen. Bij iedere nieuwe stad is een station neergezet. De voorsteden zijn snel opgetrokken, grauwe betonblokken, woonplaatsen van de nieuwe Indiase (lagere) middenklasse. Typische ‘forensensteden’. Flats met een flinke woonkamer, een keukentje, één of twee kleinere (slaap)kamers, badkamer en toilet. Een compound aangesloten op de glasvezelkabel en een afvoersysteem, met liften, verlichte trappenhuizen, portiers en nachtwakers, een gemeenschappelijk grasveld en soms een speelplaats. Er zijn hier en daar actieve eigenarenverenigingen, eigen initiatief, die van tijd tot tijd iets organiseren voor de bewoners. Nandu komt uit de filmwereld en belegt filmavonden op het grasveld van zijn nieuwe compound. Hij laat documentaires zien voor de volwassenen en draait tekenfilms voor de jeugd. Het spreekt vanzelf dat er thee en limonade wordt rondgedeeld en lekkere hapjes.
‘s Ochtends trekken de honderdduizenden uit de voorsteden naar het zuiden, richting werkplaats, fabriek, kantoor of winkel, 's Avonds komen ze terug. De spitsuren zijn steeds meer uitgerekt, van zeven tot ruim twaalf in de ochtend en van vijf tot ruim negen ‘s avonds. Het wegverkeer door de stad is alleen in de nachtelijke uren niet voortdurend verstopt. De ‘scheefgroei’, een lelijk woord voor een lelijk verschijnsel, is extreem in Mumbai, maar je ziet in iedere grote Indiase stad dezelfde patronen.
Voordat Nandu een paar jaar geleden naar Virar verhuisde, woonde hij in Nalla Sopara, een paar treinstations dichter bij Mumbai. Ik heb hem daar een paar keer bezocht. In mijn dagboek schreef ik: ‘Nalla Sopara is een verschrikkelijk oord, waar zelfs de hoofdwegen niet behoorlijk geplaveid zijn. Het bestaat uit haastig neergesmeten compounds zonder de minste versiering. Nandu kwam hier begin jaren negentig. Vanuit zijn ramen kon hij in het westen de spoorlijn zien en in het oosten de schitterende heuvels rond Thana. Het uitzicht is inmiddels bedekt onder een wildgroei van woontorens. De voorzieningen maken je aan het huilen. Nandu krijgt een paar minuten water per dag - gelukkig heeft hij een reservoir waaruit de hele dag kan worden getapt - en de stroom valt dagelijks wel een keertje uit. Dat kan soms etmalen duren. Zonder aggregaat ben je gesjochten. De airco valt uit en je kunt de koelkast niet | |
| |
meer gebruiken. Als je de ramen openzet word je opgegeten door de muggen. Je voelt je als een gevangene in een kokende cel. Bij mijn laatste bezoek viel de stroom ook uit. Gelukkig niet erg lang, maar ik kon me precies in zo'n gevangene verplaatsen’. In Virar zijn net zo goed frequente stroomstoringen, maar op min of meer vaste tijdstippen in de vooravond. Dan is de hele compound in het duister gehuld. Nandu heeft een soort butagaslantaarn; we kunnen in ieder geval nog zien wat we doen.
Wie het kan betalen, de bovenlaag van de nieuwe stedelijke middenklasse, koopt een appartement in een compound waar de openbare voorzieningen geprivatiseerd zijn. Een andere vriend uit Mumbai, Rasheed, woont in een grote Parsi-compound - een ommuurde veste in een gebied waar ooit talrijke textielfabrieken stonden. Vijftien jaar geleden ging de textielindustrie ter ziele. Om de fabrieksterreinen werd (en wordt) letterlijk gevochten: kapitalen aan grondbezit, dicht bij de oude stad. Tegenover de Parsi-compound is op een voormalig fabriekterrein een gigantische woontoren neergezet. Een gated community, gefinancierd door schatrijke juweliers en diamantairs. Vanaf de hoge verdieping, waar Rasheed woont, is te zien dat er in het luxueuze complex zelfs zwembaden zijn aangelegd. ‘Ons water’, zegt-ie verbitterd, ‘wij hadden altijd onbeperkt water, maar door die patsers zitten we nu op rantsoen’. Rasheed is verbitterd, maar Nandu is dik tevreden met zijn lot. Omdat Virar het eindpunt is van de lokale trein, heeft hij meestal een zitplaats. Hij kan immers als een van de eersten het treinstel induiken, zodra de trein in Virar aankomt en weer terug zal rijden naar het zuiden. Geen overbodige luxe voor iemand die vier uur per dag in overvolle coupés moet doorbrengen. Vanuit zijn nieuwe flat kan hij in de verte de spoorlijn weer zien. In het oosten, ditmaal. ‘Het goede leven’, zegt hij, ‘wég van de drukte en de gekte’. Maar de stad komt dichterbij, iedere dag, en met grote stappen. Hoe lang zal het duren voordat de spoorlijn opnieuw achter oprukkende woonblokken is verdwenen?
| |
Contrasten
Scheefheid manifesteert zich ook elders in de stad en op andere gebieden en geeft aanleiding tot bijna onvoorstelbare contrasten. Families die onmetelijk rijk zijn en zich alles kunnen permitteren, leven zij aan zij met paupers die met moeite het hoofd boven water kunnen houden. In bijna ieder denkbaar opzicht is de stedelijke bevolking doortrokken van heterogeniteit. Religieuze verschillen lopen misschien het meest in het oog: sikhs, christenen, jains, hindoes, moslims, boeddhisten; ze zijn misschien ook het meest explosief. In zekere zin leef je in Mumbai op de rand van een vulkaan - dat maakt het stedelijke bestaan spannend en | |
| |
dynamisch, soms ook beklemmend en versteend. In de economie bestaat de precaire verhouding tussen de zichtbare formele sector en de grotendeels onzichtbare informele sector, grotendeels corresponderend met de pakkastad en de kaccastad. Ieder jaar krimpt de formele sector, de informele sector breidt uit. De stedelijke economie wordt daardoor minder toegankelijk. Een belangrijk gevolg is de innige verknoping tussen het (informele) bedrijfsleven, de bureaucratie, de politiek en de (georganiseerde) misdaad (Brunt 2008b). Arbeidsgeschillen worden in toenemende mate door gangsters veroorzaakt (maar ook opgelost), gangsters zorgen steeds meer voor bedreiging, ontvoeringen, geweld (maar ook voor protectie), voor conflicten en misverstanden tussen partijen (maar ook voor bemiddeling). Mumbai is uit haar krachten gegroeid. Je kunt met recht zeggen dat de stad overbevolkt is, de verhouding tussen de stedelijke infrastructuur en de hoeveelheid inwoners is volslagen zoek. De stad heeft zich op een ongecoördineerde en chaotische manier over vele tientallen kilometers uitgezaaid.
Maar je kunt een stad op verschillende manieren beschouwen. Als fysieke plek: het geheel van straten, pleinen, huizen, gebouwen, spoorlijnen, infrastructuur. Ook als potentiële plek: de mensen die je kent, de activiteiten die plaatsvinden, de dynamiek, het stedelijke ‘klimaat’. Mumbai als fysieke plek wordt er niet mooier op, er is geen tijd en geen geld om van de stad een soort Parijs of Manhattan te maken. Maar Mumbai als potentiële plek wordt met de dag spannender en aantrekkelijker. De stad is jong en bruist. Plaatselijke politici en zakenlieden zien als ideaal dat Mumbai een soort Singapore, Sjanghai of Dubai zal worden. Maar een stad die niet meer langs de afgrond balanceert, is dat nog Mumbai?
| |
Gebruikte literatuur
Lodewijk Brunt, Stad, Boom, Amsterdam, 1996. |
Lodewijk Brunt, Een maniakale stad. Het leven van Bombay, Boom, Amsterdam, 2002. |
Lodewijk Brunt, ‘Mumbai. Op de rand van de afgrond’, in Lodewijk Brunt & Dick Plukker (red.), Megasteden in Zuid-Azië, India Instituut, Amsterdam, 2004, blz. 8-17. |
Lodewijk Brunt (2008a), ‘Scheefgroei in Mumbai. Wonen in de Indiase grootstad’, in de Volkskrant (Amsterdam India Festivalprogramma), blz. 16-19. |
Lodewijk Brunt (2008b), ‘Dawood Ibrahim: van crimineel tot terrorist in Mumbai’, in Dina Siegei, Frank van Gemert, Frank Bovenkerk (red.), Culturele Criminologie, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2008, blz. 111-123. |
Edward T. Hall, The Hidden Dimension, Doubleday, New York, 1966. |
V.S. Naipaul, An Area of Darkness, André Deutsch, Londen, 1964. |
Tom Wolfe, ‘O Rotten Gotham: Sliding Down into the Behavioral Sink’, in The Pump House Gang, Bantam Books, New York, 1969, blz. 233-244. |
|
|