| |
| |
| |
Han Verschure
Over steden en mensen
De realiteit wordt stilaan gemeengoed: de helft van de wereldbevolking is stedelijk, het aantal miljoenensteden stijgt snel en de groei lijkt daar ongecontroleerd of explosief. Maar wat met die andere helft? Wonen de overige mensen allemaal ‘op het platteland’? Stad en platteland, urbaan en ruraal: die eenvoudige tegenstelling regeert nu al zo lang, maar is voor een zinvolle kijk op steden en mensen al te eenvoudig.
Daarom toch even wat nuances. Eerst en vooral is mensen die gaan samenwonen in welke vorm dan ook een fenomeen van alle tijden. Het gebeurt op vele plekken in de wereld, of we daar nu de term ‘wijk’, ‘gehucht’, ‘dorp’, ‘gemeente’, ‘stad’, ‘agglomeratie’, ‘grootstad’, ‘metropool’, of ‘conurbatie’ op plakken. Onze fascinatie, zowel in de geschiedenis als nu, blijft dikwijls gericht op de grote steden, de indrukwekkende bouwstenen van Persepolis, Bagdad, Xi'an, Zimbabwe, Machu-Picchu tot Mexico, São Paulo, Sjanghai, New York, Parijs, Dubai.
Het lijkt wel of we alleen oog hebben voor de Torens van Babel, hoe hoger, hoe beter.
Behalve dat eenzijdige, vertekende beeld van steden en mensen is er die andere fascinatie: voor het idyllische landelijke leven, de schilderachtige boerderij, het dorp met de oude boom en de zitbank op het plein, het paard met kar, de traditie, het verloren paradijs. Zet een dorpswoning, wat scheef en oud van lange jaren, midden in een grote stad, en mensen spreken al vlug van een ‘krotwoning’. Daar komt nog een obsessie bovenop: die van de ontwikkelingswerker, de caritatieve organisatie, soms ook de toerist, de officiële instanties, die een deel van de stedelijke groei, vooral in zogeheten ontwikkelingslanden bestempelen als ‘krottenwijken’, ‘slums’, en hun bewoners liefst naar het platteland zien teruggaan.
| |
| |
| |
Vijf mythes
Laat ik wat systematischer te werk gaan, eerst door een aantal mythes te ontkrachten of te nuanceren, vervolgens door enkele stellingen aan te scherpen en meteen even in de toekomst te kijken.
| |
1) Er zijn te veel mensen, onze steden groeien te snel
Ook de laatste decennia (eigenlijk al sedert de neomalthusianen zoals Paul Ehrlich in de jaren zestig) hoor je die stelling. Maar wat is te veel? Inderdaad blijft het aardoppervlak - enkele minuscule aanpassingen niet te na gesproken - constant, terwijl de wereldbevolking doorgaat met groeien. We zijn nu met 6,5 miljard en dus wonen we dichter op elkaar. Maar dat ‘dus’ is wat snel uitgesproken, want het draait vooral om de wijze waarop we samenwonen. Niet gespreid over heel het aardoppervlak, maar dichter bij elkaar, in, weliswaar steeds uitdijende, steden.
Als we dan dichter bij elkaar willen zijn, moeten we wel de hoogte in, zo hoor je vaak, want de grond wordt schaarser. Ook dat ‘moeten’ is snel gezegd, want architecturaal-stedenbouwkundig zijn er veel manieren om dichter bij elkaar te wonen. Zelden werden wolkenkrabbers gebouwd omdat het moest, eerder omdat men dat per se wilde (kwatongen noemen het fallusdrang).
We spreken van overbevolkte steden, maar we hebben weinig objectieve maatstaven om dat te meten. Ecologisten leggen nu de nadruk op onze ecologische voetafdruk, die, wereldwijd gezien, groter is geworden dan het draagvlak van onze aardbol. Maar overbevolking is ook een cultureel en middelengebonden concept dat daarenboven sterk evolueert.
Beginjaren tachtig mat in China een minimale sociale wooneenheid nog 16 m2, nu is dat 42 m2; in België heeft zich dat in een halve eeuw van een goede 50 naar een goede 100 m2 geëvolueerd. Densiteit of dichtheid daarentegen is beter te objectiveren. We wonen in Vlaanderen met ongeveer 450 inwoners op een km2, in België in zijn geheel is dat rond de 350. Maar in Rwanda of Burundi ligt dat getal ook rond de 350 en zijn dat niet bij uitstek ‘rurale’ landen? Sommigen willen de genocide in Rwanda zelfs koppelen aan een te hoge dichtheid. Als er al een correlatie zou zijn tussen dichtheid en genocide, wat staat ons dan in Vlaanderen te wachten?
| |
2) Steden groeien zo snel omdat de mensen wegtrekken uit het platteland naar de grote steden
Wat gedeeltelijk waar was in de negentiende eeuw in (West-)Europa, is daarom nog niet algemeen geldig. We zien heel wat landen waar zowel | |
| |
de stedelijke als rurale bevolking sterk toeneemt. Bovendien wijzen recente cijfers erop dat het overgrote deel van de wereldbevolking in ‘kleinere’ (tot 500.000 inwoners) steden woont, maar dat ook die kleinere steden nu sneller groeien.
Ook de migratiedynamiek is veelal complexer. Sommige mensen trekken van een dorp naar een nabijgelegen marktstadje, dan eventueel naar een provinciehoofdstad. Anderen zullen direct naar de grote steden trekken, maar vaak ook slechts voor even. In heel wat Sub-Sahara Afrikaanse grote steden heeft die tijdelijke aantrekkingskracht (soms gedwongen door onveilige omstandigheden van regionaal oorlogvoerende krijgsheren) beleidsmakers en planners misleid.
Opvallend is die dynamiek van komen en gaan tussen dorpen, kleinere steden en grote steden wel. Dat va-et-viens is een kenmerk geworden van het dagelijkse leven in Sub-Sahara Afrika. En dan hebben we het nog niet over intercontinentale migratiestromen gehad, die banlieues in Parijs mee deden ontstaan. Of over de torens in Dubai die grotendeels door veelal uitgebuite migranten uit Bangladesh, India, Jemen enz. worden gebouwd.
En trouwens, wat is er bij ons precies gebeurd? Mensen trokken evengoed weg naar ‘beloofde’ landen. Maar is nu Vlaanderen niet de totaal verstedelijkte regio geworden: de lintbebouwingen en verkavelingen, het huis met tuin op de buiten als schreeuwerige getuigen...? Het fenomeen verwekte zelfs een nieuwe term: de ‘nevelstad’, waar 6 miljoen inwoners leven met stadsparken of ‘rustruimtes’ als schaarse open plekken. In Nederland lijkt er dan nog een iets sterkere aftekening tussen de Randstad (inmiddels ook al 6 miljoen inwoners) en enkele kernsteden in Noord, Zuid en Midden. Daartussen waren toch wel wat grotere groene ruimtes, maar ook die werden in de laatste twee decennia aangetast.
Laten we ten slotte niet vergeten dat de Europese ruimtelijke geschiedenis er een is van vele kleine en middelgrote steden, en slechts enkele grote steden. Recenter kennen we het fenomeen van de verstedelijkte regio's (Randstad, Rhein-Ruhr, West-Vlaanderen, Nord-Pas-de-Calais, Kent, Nice-Marseille, Milaan-Turijn).
| |
3) De stad is de plaats van ontwikkeling, daar wordt de rijkdom gegenereerd
Vooral sinds het verspreiden van de neoliberale modetrend zijn de slogans legio geworden: de stad is de motor van ontwikkeling, de stad trekt aan, de stad is dynamisch en betekent vooruitgang, in de stad zit de macht en het geld, citytrips doen het. Dan blijft het de vraag waarom zoveel mensen in Europa in de zomer wegtrekken uit de stad, naar de rust van het platteland?
| |
| |
De sociologen van de Chicago School hadden een goede honderd jaar geleden al antwoorden, waarbij de contradicties er levensgroot uitsprongen. Een selectie uit de toen opgestelde kenmerken toont dat:
stad |
platteland |
vooruitgang |
traditie |
verderfelijk |
deugdzaam |
onnatuurlijk |
natuurlijk |
innovatief |
behoudend |
onrustig |
vredig |
dynamisch |
stagnerend |
Uiteraard verborg de sociologie een ten dele moralistische appreciatie, een mengeling van Rousseau, de Bijbel (‘het angelus op het veld’) en conservatisme. Vervolgens geloofden de futuristen in de jaren twintig sterk in de - technologische - vooruitgang als een stedelijk fenomeen; de Archigram Group in 1960 herhaalde dat met hun slogan ‘Pop-up into a New World’.
Maar er bestaat helemaal geen eenduidige, wereldwijd aanvaarde definitie van wat een stad is. Het ene land hanteert criteria zoals een nederzetting met minstens 20.000 inwoners van wie de helft niet in de landbouwsector werkt, het andere land stelt 5000 inwoners als minimum. In België valt er zelfs een echte stad(je) van 600 inwoners te vinden: Durbuy.
Ook leert de geschiedenis dat je geen grote stad nodig hebt om drager van cultuur en ontwikkeling te zijn. Abdijen waren in bepaalde periodes de dragers en behoeders van cultuur en ontwikkeling. Heiligdommen en magische plekken, ook dichters en denkers: je vindt ze evengoed terug op bergen en in woestijnen, en ‘op het platteland’.
In China is het stedelijke lang niet het symbool van cultuur en vooruitgang geweest. Ook Mao zette die traditie voort, zijn antistedelijk beleid werd zelfs notoir. Moet ik er voor de anekdotiek bij vertellen dat men mij toen ik vanuit Brussel, waar ik geboren en getogen was, naar het College ging in Sint-Niklaas extra in de gaten hield? Ik kwam immers uit de grote stad, een toch wel duidelijk ‘oord van verderf’.
Tot op vandaag is trouwens het donorbeleid van een aantal landen en ngo's, waaronder zeker België, nog sterk ruraal gericht. Een grotere contradictie is moeilijk te vinden: wij zijn zelf bijna 100% urbaan, maar steunen elders voornamelijk de zogeheten rurale ontwikkeling.
Voeg daarbij de mythe van de arme boer en de rijke stedeling, en de wetenschappelijke onderbouwing is helemaal zoek.
| |
4) De explosieve stedelijke groei heeft geleid tot het ontstaan van grote krottenwijken, de kankerplekken van de twintigste- en eenentwintigste-eeuwse stad
| |
| |
De term ‘explosieve stad’ wordt impliciet vergeleken met de ‘geordende stad’. Met dat laatste wordt dan meestal de stad bedoeld zoals wij die kennen in grote delen van Europa of Noord-Amerika. Toegepast op heel wat ontwikkelingslanden wordt het cultuurgebonden concept van de geordende stad (formele stad) dan nog vaak afgezet tegen de ‘ongeordende’ stad (informele stad): de vele volkswijken in de binnensteden, de periferie, precair op steile hellingen, tussen spoorlijnen of langs rivieren. Met deze tegenstelling verwijst men enerzijds naar de stad van de rijken en de middenklasse (de formele stad), en anderzijds naar de stad van de massa, het verpauperde volk (de informele stad). Precies dertig jaar geleden toonde ik in mijn doctoraal onderzoek reeds aan dat deze tegenstelling minstens op drie manieren kritisch bekeken moet worden.
Ten eerste is de wijze waarop steden groeien hoe dan ook een door mensen geplande of gewilde manier van wonen, waarin tegenstellingen alleen maar ruimtelijk zichtbaar worden, tussen arm en rijk, tussen ‘deze ruimte is voor ons’ en ‘dat stukje krijgen jullie’, tussen ‘dit vind ik goed voor mij’ en ‘dat gun ik jullie niet’, tussen ‘dit is een gezonde wijk’ en ‘dat is een kankerplek’. In die zin is ruimte niet alleen middel, maar wordt ruimte de onontbeerlijke scène van het drama zoals mensen het willen spelen.
De breuklijnen tussen formele en informele economieën vallen bovendien helemaal niet samen met de breuklijnen tussen de formele en de informele stedelijke ruimtes. Integendeel, zij zijn sterk verstrengeld, om niet te zeggen dat de ene zonder de andere gewoon niet bestaat in een dynamische stad. Waren het niet de bouwvakkers die het formele Brasilia bouwden, die in de satellietsteden errond moesten wonen?
Ten slotte is zowel bij de voorstanders (de nieuwe stedelijke dynamiek) als bij de tegenstanders (de kankervlekken) het denken over krottenwijken - alleen de term al is misleidend! - gekruid met zoveel populisme, dat ernstig werk moet worden gemaakt van nuanceringen.
Gelukkig is er de afgelopen decennia, dankzij vooral degelijk contextgebonden en volgehouden veldwerk, een meer gevarieerd beeld ontstaan, zodat de ‘slums of hope’ gedocumenteerd werden, maar ook de ‘slums of despair’ in het oog sprongen. Dat die problematiek nog actueel blijft merk je aan het succes van films als Slumdog Millionaire of Cidade de Deus.
In de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties wordt onder meer aandacht gevraagd voor het verbeteren van de levensomstandigheden van 100 miljoen ‘slumdwellers’ tegen het jaar 2015. Jammer genoeg was er over de detailcriteria voor de beoordeling niet altijd een consensus, laat staan dat er tussentijdse stappen werden afgesproken. Nochtans kunnen we stellen dat mensen die geen drinkwater hebben (of er tien- tot twintigmaal meer voor moeten betalen dan de stedelin- | |
| |
gen die op het net zijn aangesloten!), weinig of geen sanitair, geen riolering, geen afvalophaling, dat die mensen toch onmiddellijk recht hebben op betere levensomstandigheden. Die objectiveerbare criteria koppelen we best wat losser van de meer emotionele (de zogeheten ‘ocharme’-cultuur) en andere evaluatieve, maar veeleer cultuurgebonden appreciaties om menselijke woonsituaties te beoordelen.
| |
5) Er is te weinig geld om alle mensen in de snelgroeiende steden een menswaardige woonomgeving te garanderen
De behoefte is inderdaad groot. Voor de 100 miljoen bewoners van de wijken die basisvoorzieningen goed zouden kunnen gebruiken is er ruim 300 euro per persoon nodig of een gemiddelde van 1500 à 2100 euro per huishouden van 5 à 6 personen. Maar wat betekent dat?
Een klein voorbeeld. Met de 60 miljoen euro investering en de jaarlijkse opbrengst van meer dan 20 miljoen euro van de munitiefabriek die België beginjaren negentig heeft gebouwd in Eldoret in Kenia, kunnen de steden van het westen van Kenia en het oosten van Uganda zo'n 1 miljoen inwoners van drinkwater en basissanitair voorzien - een niet onaardige bijdrage tot de millenniumdoelstelling. Er is veel geld, maar we doen er niet de meest verstandige dingen mee.
Hoe eenzijdig het boek Planet of Slums van Mike Davis ook moge wezen - Wim Willems omschreef het als even verontrustend als irritant - toch blijkt onmiddellijk dat de prioriteiten van zowel internationale instellingen (Wereldbank, IMF) als van talrijke ngo's en donorlanden in het slechtste geval contraproductief zijn, en in het beste geval een pleister op een houten been. De controverse werd nog aangewakkerd door economen zoals Hermano De Soto die, toegepast op Peru, de oplossingen zien in het eigenaar maken van alle bewoners van volkswijken. Eigendom als hoogste na te streven levensdoel van de ‘goede’ burger: waar hebben we dat verhaal eerder gehoord?
Ten slotte mag bij dit alles niet vergeten worden dat het niet alleen om materiële behoeften gaat, maar evenzeer om erkenning, respect, voelen dat je meetelt. Vandaar de oude slogan: het recht op een behoorlijke huisvesting is evenzeer een recht op wonen, een recht op ruimte, een recht op de stad.
| |
Drie stellingen
In het tweede deel van mijn beschouwingen over steden en mensen beklemtoon ik enkele stellingen met betrekking tot de stad als ‘goede plek’, en de noodzaak om de relatie tussen steden en mensen opnieuw te overdenken.
| |
| |
| |
1) De tegenstelling ruraal-urbaan vervaagt
Dat het onderscheid tussen stad en platteland, en zeker zijn moralistische connotaties, snel aan het verdwijnen is, heeft uiteraard te maken met de almaar groeiende communicatiemogelijkheden. Je kunt her en der wonen en je toch één voelen - of juist erg alleen - met de rest van de wereld. Maar ook fysiek dijt de stad steeds verder uit, grijpt om het landschap, de akker en het dorp heen, slorpt het op en Verstedelijkt’ de ruimte. En dorpen en kleinere stadjes groeien eveneens, de echte tegenstelling ruraal-urbaan vervaagt. Er ontstaat een hele nieuwe dynamiek tussen plaatsen, tussen mensen en tussen mensen en plaatsen, verbonden door behoeften, uitwisseling van voedsel, grondstoffen, geld, macht, geborgenheid en waardering, mobiliteit en communicatie, en die dynamiek kun je vinden - of niet vinden - in de grootste stad of het kleinste dorp naargelang de voorwaarden voor die behoeften vervulling en ‘ruimte’ krijgen.
Saskia Sassen en Manuel Castells wezen in hun onderzoek reeds op dit concept van ‘de netwerkmaatschappij’. Netwerken van verbondenheid met knooppunten van concentratie (van macht, van geld, van ontmoeting) die grote steden kunnen zijn (bv. Londen, New York, Sjanghai), maar ook kleinere steden (bv. Davos, Porto Allegre) of regio's (Silicon Valley, Ruhr, Senshen) zijn belangrijke plekken en houden menselijke nederzettingen wereldwijd bijeen.
Heel wat universiteitssteden en toeristische steden halen hun kwaliteit niet uit hun grote aantal inwoners, maar uit hun concentratie of symboliek van attractie uit het verleden of het heden. Ze komen niet op de kaart van de wereld door hun formaat en behoeven ook geen wolkenkrabbers om zich te bewijzen, maar door hun waarden (als werelderfgoed, als cultuurplek, enz.)
Wil dat zeggen dat iedereen van deze waarden kan genieten? Verre van. Mobiliteit, reizen, rondgaan in de wereld is niet voor iedereen weggelegd, maar kan wel door veel meer mensen virtueel beleefd worden. Het is opvallend hoe daarbij de nostalgie voor het ‘wilde’ (het wilde denken) dat meer en meer zeldzaam wordt, bij jongeren - en enigszins bij wanhopige mensen van middelbare leeftijd - vervangen wordt door de hang naar het extreme van het Robinsoneiland over Temptationeilanden naar Arctische of Antarctische cruises.
| |
2) Stad als goede plek om in te leven
Het zoeken en vinden van je plek blijft een uitdaging, voor sommigen een blijvende zoektocht in het onderscheiden van the good, the bad and the ugly. Elke stad, elk dorp is uniek; zoals mensen uniek zijn, zo is dat | |
| |
unieke nog meer uitgesproken in menselijke nederzettingen. We kunnen ons wel eens ergeren aan het feit dat meer en meer buurten en steden op elkaar beginnen te lijken (zie de verkavelingen, de woonkazernes, de slaapsteden, de lintbebouwingen), toch zijn echte identieke plekken onbestaande. Elke plek heeft wel zijn vorm, zijn uitzicht, zijn klimaat, zijn eigenheid in architectuur en in mensen.
Voor sommigen wordt die zoektocht een rondgaan, mogelijk, maar lang niet meer zo vaak, met een terugkeer naar de roots, voor anderen eerder een heen en weer gaan tussen de grote stad en dorp of kleine stad, of tussen meerdere plekken waar je leven zijn sporen achterliet.
Als je in een nieuwe of vreemde stad komt, dan lees je er even de kranten, de lokale/regionale bladzijden en het lokale ‘verhaal’ opent zich. Je kuiert door (volks)wijken, laat de voorgekauwde toeristische attracties links liggen en je ontdekt nieuwe plaatsen. Sommige zullen je insluiten, andere uitsluiten omdat je er minder ‘op je plaats’ bent. Maar ook in je eigen stad herken je na een tijd de plekken waar het goed toeven is, of waar je eerder snel door wilt gaan of wegblijft, of aan ergert. En dat heeft lang niet alleen met veiligheid te maken, maar evenzeer met schoonheid of lelijkheid; de lelijkheid van de uniforme kantoorblokken waar microklimaten je soms letterlijk wegblazen, de lelijkheid van de schreeuwerige neonstraten (alhoewel Tom Wolfe, en na hem Robert Venturi in Learning from Las Vegas, er nieuwe schoonheid in ontdekte).
Is niet iedereen op zoek naar die plekken waar hij zich goed voelt, maar waar ook de uitdaging, het onverwachte, blijft stimuleren? Dit ‘habemus urbem’ wordt er daarom niet eenvoudiger op. Want wat is de kwaliteit van een stad waar de stedelijke ontwikkeling ten koste gaat van mensen, waar koning auto voorrang heeft gekregen, waar speculanten bepalen hoe een plek wordt ingevuld, waar de overheid selectief is en enkel de rijkere wijken voorziet van water, elektriciteit en gemeenschapsvoorzieningen en, moeilijker nog, waar de ecologische voetafdruk zodanig toegenomen is dat duurzaam leven in gevaar komt?
| |
3) Stad als ecologische stad
Deze laatste vraag is niet helemaal nieuw. De utopisten van de achttiende en negentiende eeuw, en recenter in de twintigste eeuw, richtten zich al naar andere modellen voor de opbouw van de ideale stad. Ledoux zocht het in een grootstedelijk bouwsel voor een ‘harmonische’ gemeenschap; Yona Friedman ontwierp zijn drie dimensionale stad-in-de-lucht, Kenzo Tange verkende uitbreidingsmogelijkheden met een stad-op-het-water in de baai van Tokio.
De lineaire stad van Luc Deleu werd enkele jaren geleden in Antwerpen tentoongesteld. Constantinos Doxiadis zocht het dan weer in | |
| |
zijn concepten voor een Oecumenopolis, reusachtige bebouwde corridors die continenten omspanden. In de nabije toekomst zal de zoektocht nog radicaler zijn, want wellicht meer moed tot radicalere maatschappelijke omslag vragen.
De huidige stedelijke infrastructuur en de netwerken waarmee steden zijn verbonden, hebben hun infarct welhaast bereikt. De winkelwandelstraten die enkele decennia geleden werden aangezet waren reeds een speldenprik van nieuwe prioriteiten, maar de echte ecologische stad laat op zich wachten. Experimenten zoals Auroville in India of Arcosanti in de Verenigde Staten bleven beperkt en al te elitair. China moet de komende twintig jaar massaal nieuwe steden bouwen voor zijn bevolkingsaangroei. Zullen dat nostalgische referenties zijn aan het New Urbanism, zoals er te zien zijn in het stadsplanningbureau van Sjanghai met namen als ‘Danish town’, ‘Cambridge New Town’, ‘New Toscany’ of worden het echte ecocities zoals een aantal innoverende plannen in China voorstelt? Hoe dan ook zullen het steden zijn waar de klassieke productie- en consumptiepatronen, de mobiliteit, de waterbeheersing, het denken over afval en dies meer grondig heroverwogen moeten worden. Waar landbouw weer een plaats krijgt in de stedelijke ruimtes, waar kwaliteit voorrang krijgt op arrogantie, en het zogeheten cradle-to-cradleprincipe (zorgzaam omgaan met mens en natuur) voorrang heeft, waar ‘alternatieve’ energie gewone energie wordt.
Gelukkig is er al een aantal steden op weg in die zoektocht. Curitiba (Brazilië), Freiburg (Duitsland), Hamilton-Wentworth (Canada), Shenyang (China) of, bescheidener, wijken als Nieuwland in Nederland zijn waardevolle aanzetten. De tijd dwingt ons om die lessen op grotere schaal toe te passen, en de zoektocht onverminderd voort te zetten. Want mensen vergaan, maar steden blijven (veelal) langer bestaan. Of moeten we concluderen: de stad zal duurzaam zijn of niet meer zijn?
| |
Enkele referenties
Aurélien Boutaud en Natacha Gondran, L’ Empreinte Ecologique, La Découverte, Parijs, 2008. |
Manuel Castells is vooral bekend door zijn magistrale drie volumes The Rise of the Network Society, verschenen vanaf 1996, maar zijn vroegere werk over de volkswijken in Chili is ook interessant. |
Mike Davis, Planet of Slums, Verso, Londen, 2007. Zie ook het tijdschrift Stadsgeschiedenis, II/2,2007, Universiteit Antwerpen, met als dossier ‘Planet of Slums’. |
Development Planning Unit, Sustainable Urbanization: Bridging the Green and Brown Agendas, DPU, Londen, 2002. |
Paul R. Ehrlich, The Population Bomb, Ballantine Books, USA, 1968. |
Pietro Garau e.a. (red.), A Home in the City: Improving the Lives of Slum Dwellers: Achieving the Millenium Development Goals, Earthscan Publishing, Londen, 2005. |
Herbert Girardet, The Gaia Atlas of Cities: New Directions for Sustainable Urban Living, Gaia Books Limited, Londen, 1992. |
| |
| |
Cheikh Gueye (red.), Villes du Sud: et pourtant elles fonctionnent!, Enda Editions, Dakar, 2004. |
André Loeckx, Kelly Shannon, Rafael Tuts en Han Verschure, Urban Trialogues: Localizing Agenda 21, KULeuven-UNHABITAT, Nairobi, 2004. |
Saskia Sassen, The Global City: New York, London, Tokyo, Princeton University Press, 1991 (updated 2001). |
UNHABITAT, State of the World's Cities 2008/2009: Harmonious Cities, Earthscan Publishing, Londen, 2008. |
Robert Venturi, Denise Scott Brown en Steven Izenour, Learning from Las Vegas, MIT Press, Cambridge, 1972. |
Mathis Wackemagel en William Rees, Our Ecological Footprint, New Society Press, 1996. |
Tom Wolfe, The Kandy-Kolored Tangerine-Flake Streamline Baby, Trade Books, 1965. |
Het tijdschrift Environment & Urbanization (IIED, Londen) is een degelijke bron van informatie voor de talrijke initiatieven die wereldwijd op lokaal vlak worden genomen om duurzame steden te realiseren; minder wetenschappelijk getoetst, maar informatief zijn de talloze lokale nieuwsbrieven van actiegroepen, zoals Jorge Anzorena (red.), Selavip Newsletter, Journal of Low-Income Housing in Asia and the World (Tokio).
|
|