Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| |
Elianne Muller
| |
[pagina 328]
| |
ken benoemen? Hoe denken wij dat kinderen - vrije wezens als wijzelf - tot hun recht kunnen komen? Hoe ondersteunen wij ze daarin en wat behoren kinderen zelf te doen? Het Kinderrechtenverdrag doet daar heldere uitspraken over. Deels uitgaande van enkele Unicefrapporten wil ik een lans breken voor een rechtvaardiger behandeling van ‘illegaal’Ga naar eind[2] in Nederland verblijvende kinderen van asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn of jarenlang wachten op een beslissing. Die kinderen zijn, dunkt me, bij uitstek diegenen die extra zorg en aandacht behoeven, omdat ze dreigen vermalen te worden in de onnavolgbare raderen van het vigerende nationale recht. Ze worden niet of nauwelijks als agents, als personen met een inherente waardigheid beschouwd en hun capabilities, hun talenten en kwaliteiten, krijgen weinig kans tot ontplooiing te komen. | |
Voor alle kinderenToen mijn dochter Judith zes werd kreeg ze van oma en opa een prentenboek over het Kinderrechtenverdrag: Voor alle kinderenGa naar eind[3]. De geruststellende teneur van het boek was: de wereld is goed en mooi, alles daarin is er ook voor jou, je bent het waard en mocht het ergens minder goed gaan, dan maken de grote mensen het alsnog in orde. De teksten waren kort en krachtig. In een handvol beginselen waren alle artikelen van het verdrag samengebald, zodat beginsel 7 bijvoorbeeld luidde: ‘Alle kinderen moeten naar school kunnen gaan om iets te leren en ze moeten met andere kinderen kunnen spelen en niet eenzaam zijn.’ Of beginsel 2: ‘Alle kinderen moeten genoeg te eten krijgen om te groeien. De grote mensen moeten ervoor zorgen dat hun geen kwaad overkomt.’ Voor een Nederlands kind vanzelfsprekend. Als ouder zou je willen dat het zo bleef, maar weet je tegelijkertijd dat je jezelf voor de gek houdt. Mijn vraag aan mijn dochter, na het voorlezen, was dan ook een hypocriete: ‘En, meisje, blijft er voor jou nog iets te wensen over?’ Haar lichte aarzelende maar oprechte antwoord luidde: ‘Ja! ik wil een keer naar Euro Disney!’ Voor politiek correcte, sociaal wenselijke antwoorden was het nog te vroeg. Dat bleek diezelfde maand ook uit een andere vraag, nadat ze een verzameling vogelschedeltjes had bekeken én televisiebeelden van de genocide in Rwanda: ‘Denk je dat ik zo'n schedel van een Tutsi mag?’ Haar eigen wereld was nog intact, die van de volwassenen nog niet ontmaskerd. Lang zou dat niet duren. In het jaar dat ze leerde lezen, scheidden de ouders van haar vriendinnetje, bleek een klasgenootje ernstig ziek en werd de man met de aaibare hond, die dagelijks bij het schoolhek postte, gevangengezet op beschuldiging van ontucht met kinderen. En steeds zijn er oorlogen op tv, ook in het jeugdjournaal. Sneller dan | |
[pagina 329]
| |
gedacht is de tijd aangebroken het gesprek over kinderrechten serieus aan te gaan. Dat gebeurt: thuis, in de kinderkerk en op school. Maar het blijft voorlopig een gesprek over noden die zijzelf niet direct ondervindt. Toch zijn er ook dan paradoxale trekken, al is het maar omdat er altijd conflicterende belangen spelen. Tussen individuen, tussen generaties en tussen gemeenschappen. Die frictie wordt voorzichtig duidelijk gemaakt in de overheidsbrochure Met praten kom je tot je rechtGa naar eind[4] uit 1996 die we eveneens samen lezen. ‘De rechten van het kind zijn allemaal regels die jou beschermen, een kans geven prettig op te groeien en actief mee te doen aan de samenleving. [...] Met praten kom je tot je recht. Thuis, op school en in je buurt.’ Het appel aan de opvoeders is daarmee, terecht, groot. We hebben kinderen veel te leren en uit te leggen. Niet het minst dat de werkelijkheid weerbarstig is en een volwassene niet almachtig. En dat, als puntje bij paaltje komt, ‘vreemde’ kinderen minder rechten hebben dan ‘eigen’ kinderen. ‘Alle kinderen hebben recht op liefde en zorg, alle kinderen zijn gelijk’. Gelijkwaardig in verscheidenheid heet de basis te zijn. En voortdurend wordt beklemtoond dat een opgroeiend kind juist met praten tot zijn recht kan komen. Dit mag ook in beeldende en speelse uitingen gebeuren. Het kind wil gehoord worden en maakt aanspraak op steeds gewichtiger informatie bij de vormgeving van zijn leven en zijn leefomgeving. De rechten zijn, als gezegd, opgedeeld in vier categorieën. Binnen de categorie participatierecht wordt de zwaarstwegende plicht genoemd: ‘Je hebt het recht om te zeggen wat je denkt [...] maar dat betekent niet dat je anderen mag beledigen, discrimineren of kwetsen. Je hebt de plicht rekening te houden met anderen.’ Prettig kunnen opgroeien, actief kunnen meedoen aan de samenleving. Vrijblijvend is dat niet; het tekstje uit Judiths prentenboek is inmiddels van kleur veranderd: ‘Naar school kunnen gaan om iets te leren [...], met andere kinderen kunnen spelen en niet eenzaam zijn.’ Er wordt iets van die jonge kinderen verwacht: actor zijn, leren, sociaal en creatief zijn, rekening houden met andermans mening en belangen, verantwoordelijkheid dragen. | |
Excursie 1: menselijke vermogens, menselijke middelenWanneer we een gang terugmaken door de (westerse) ideeëngeschiedenis blijkt dat dit bildungsideaal oude papieren heeft. Aristoteles stelde dat de mens een animal rationale is, een redelijk wezen dat kan spreken, denken en oordelen. De mens is ook en vooral een zoön politikon, een politiek dier, een gemeenschapswezen. Aristoteles stelde bovendien dat wij onze vermogens en kwaliteiten behoren te cultiveren. Het doel van | |
[pagina 330]
| |
ons bestaan is in gemeenschap tot bloei komen en naar karakter en intellect voortreffelijk worden. Het zijn de voorwaarden voor een gelukkig - gelukt - leven. Al onze vermogens, die van de ziel, van het hart en van de geest, streven volgens Aristoteles naar vervolmaking. Opvoeding, onderwijs en het gesprek met (voorbeeldige) anderen zijn daarbij onontbeerlijk. Meepraten is in die zin niet alleen een recht of een gunst; het zal naarmate wij ons op het forum (mogen) gaan begeven een plicht worden - precies omdat het een mogelijkheid isGa naar eind[5]. Meepraten, meedenken, mee vormgeven is dan ook: medeschepper zijn van het persoonlijke en het maatschappelijke leven. Dat laatste is een idee van Thomas van Aquino, die Aristoteles’ gedachtegoed laat opgaan in het christelijk vertoog en spreekt over het menselijk deelnemen aan Gods altijddurend plan en bestuur van de werkelijkheid. Sedert het humanisme wordt de Schepper-God verder achter de (sterfelijke) mens teruggedrongen, om in de optiek van de radicale Verlichting werkelijk buiten beeld te raken. Mensen worden steeds ‘grootser’ en autonomer - en dragen een steeds zwaardere verantwoordelijkheid. Toch kan voor gelovigen en ongelovigen een scheppende, voorzienende en appellerende kracht buiten de fysieke mensengemeenschap ook in de moderne Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gelezen worden. Zoals in artikel 1: ‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.’ In de nooit eindigende uitleg van doel en grond van deze stellige intenties kunnen we antieke, Bijbelse, (seculier-)humanistische, liberale en socialistische wortels bespeuren. De grondwaarden zijn kennelijk universeel - wat niet betekent dat ze onverschillig zijn. Het maakt wel degelijk verschil, er is zoiets als rechtvaardigheid en dat proberen we ook onze kinderen bij te brengen. In de huidige tijd hebben denkers als Michael Ignatieff, Amartya Sen en Martha Nussbaum concepten van volledige en sociaal rechtvaardige ontplooiing van menselijke vermogens doordacht en praktisch uitgewerkt. Terug naar het prentenboek. Ook uit het Kinderrechtenverdrag spreekt het vertrouwde denken over het ‘toegerust zijn’ en het ‘behoren’ van mensen. Die inzet wordt achter in dat boek direct geformuleerd. Dan luidt beginsel 7: ‘Het [kind] behoort een opvoeding te krijgen die zijn algemene ontwikkeling ten goede komt en het in staat stelt op basis van gelijke kansen zijn bekwaamheid, persoonlijk oordeel en gevoel voor zedelijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid te ontwikkelen en een nuttig lid van | |
[pagina 331]
| |
de maatschappij te worden. De belangen van het kind behoren het leidend beginsel te zijn van hen, die voor zijn opvoeding en leiding verantwoordelijk zijn [...]. Het kind moet alle gelegenheid krijgen voor spel en ontspanning, die op dezelfde doeleinden dienen te worden gericht.’ Zelfontplooiing én mee vormgeven van een rechtvaardige samenleving, een goed (wereld)burger worden: dat is het doel van alle bildung. Er is tijd voor nodig, er komt veel bij kijken. ‘Mens ben je niet vanzelf, mens word je. Je [...] moet ervoor kiezen, je moet eraan werken, en daartoe heb je het voorbeeld, de bijstand van anderen en het gesprek met anderen nodig’, aldus Jan Koenot over het ignatiaanse opvoedingsideaal waarin we de beproefde aristotelische en thomistische opvattingen eveneens ontwarenGa naar eind[6]. | |
Jongeren spreken zich uit over eigen en andermans rechtenDe inmiddels drieëntwintigjarige rechtenstudente Sandra van Beest sprak als Nederlands jongerenvertegenwoordiger op 8 oktober 2007 in New York de Algemene Vergadering van de VN toeGa naar eind[7]. Eerst ging ze in op het verschil in rechten die zij, als jonge Nederlandse vrouw, heeft gekend in vergelijking met het pijnlijk ontbreken daarvan voor meisjes en vrouwen in ontwikkelingslanden: ‘Alle ambitieuze millenniumdoelstellingen ten spijt worden hun rechten vaak met voeten getreden. Ikzelf heb volop onderwijs genoten, ik heb me binnen organisaties en tijdens werkbezoeken kunnen verdiepen in de situatie van jongeren, ik heb inspirerende leeftijdgenoten ontmoet maar ook ontmoedigende situaties gezien. Nu ben ik in de positie te pleiten voor de naleving van hun rechten.’ Vervolgens nam ze eigener beweging het woord namens jongeren die niet door hun land waren afgevaardigd: ‘Ik geloof dat wat zij zouden hebben bepleit nu binnen onze mogelijkheden ligt en onze verantwoordelijkheid is geworden. Daarom doe ik hier een beroep op alle landen gehoor te geven aan deze verantwoordelijkheid, door gelijke toegang tot onderwijs te verzekeren, seksuele en reproductieve rechten te benadrukken en gelijk stemrecht te respecteren.’ De kern van Van Beests betoog en van dat van haar collega-jongeren-vertegenwoordigers luidde: ‘Through education and engagement, young people can be empowered to fulfill their potential and become the active agents in society that young people ought to be.’ Het zijn gerechtvaardigde claims die wij moeten onderkennen en op waarde schatten. Wij moeten jongeren als agents serieus nemen en hun agency, waar nodig ondersteunen, precies omdat we zelf in de gelegenheid zijn gesteld sprekend tot ons recht te komen. | |
[pagina 332]
| |
Excursie 2: Agency en capabilities approachAgency is een begrip dat in veel hedendaagse mensenrechtenvertogen wordt gehanteerd. Het komt van het Latijnse agere: ‘in woord of geschrift optreden, in rechte optreden, een eis instellen’. In het hebben van agency, in het agent zijn toont zich de vrijheid van de mens, en tegelijkertijd zijn gerechtvaardigde eis die vrijheid te realiseren. Agency hebben betekent dus zoveel als: menselijke vermogens en bekwaamheden (capabilities) hebben en aanspraak maken op de mogelijkheid die tot ontplooiing te brengen. Dát mensen agency hebben, is daarmee de grondslag van alle mensenrechtenverklaringen, ook die voor kinderenGa naar eind[8]. Maar als we niet oppassen blijft het bij vrome woorden. De realiteit is anders. Mensen mogen van nature over agency beschikken, wanneer de capabilities ontbreken om dit vermogen te demonstreren, dan komt die mens als mens niet tot zijn recht. Voor iedereen geldt immers dat aan basale voorwaarden voldaan moet zijn, wil hij werkelijk menselijk leven. Voor de armen, gemarginaliseerden, de monddood gemaakten is die kans miniem. Wie wél in gelukkige omstandigheden verkeert en de mensenrechten serieus neemt, weet dat hun zorg evengoed zijn zorg zou moeten zijn. Daartoe is geen universele set van normen nodig; dat zou zowel de menselijke pluraliteit als de persoonlijke vrijheid miskennen, bevoogdend zijn en uiteindelijk voor iedereen frustrerend. Maar er zijn universele waarden - vrijheid, lichamelijke en geestelijke integriteit - waaraan niet getornd mag worden. Zij moeten waar nodig van overheidswege worden ondersteund. Dat laatste is de overtuiging van de Indiase econoom, filosoof en Nobelprijswinnaar Amartya Sen en de Amerikaanse hoogleraar politieke filosofie en ethiek Martha NussbaumGa naar eind[9]. Zij hebben het concept ‘capabilities approach’ (capaciteitenbenadering) uitgewerkt, zich daarbij nadrukkelijk richtend op de toepasbaarheid van de theorie in ontwikkelingslanden. Hun benadering is te zien als een theorie van sociale rechtvaardigheid die aansluit bij het belang van de ontplooiing van menselijke vermogens. Ze benadrukken dat iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, sociale groep of fysieke handicap, zijn zintuiglijke, lichamelijke, emotionele, affectieve en creatieve vermogens wil kunnen ontplooien. Nussbaum verklaarde: ‘Ik start vanuit het idee van menselijke waardigheid. Vervolgens stel ik dat bepaalde vaardigheden inherent zijn aan een waardig leven, en probeer ik te specificeren welke dat zijn. [Zo] kom ik bij de minimale rechten die elke burger in een fatsoenlijke maatschappij moet hebben en [...] wordt een ethische norm gebaseerd op de menselijke natuur, rekening houdend met de context waarbinnen het individuele leven zich afspeelt. [...] Het politieke doel daarbij is: tegemoet te | |
[pagina 333]
| |
komen aan deze vermogens, opdat mensen in staat zijn fundamentele functies te vervullen en hun vrijheid gestalte te geven. [...] Wanneer die politiek er dan inderdaad werk van maakt, komt die hulp eerst en vooral de minst bedeelden en de monddood gemaakten toe’Ga naar eind[10] [mijn cursivering, EM]. | |
Kinderen van ‘illegale’ vreemdelingen: kinderen zonder stemWanneer we bovenstaand, politiek, pleidooi onderschrijven, stuiten we op een merkwaardige zin in de kinderrechtenbrochure uit 1996: ‘Met heel veel kinderen gaat het niet goed op deze wereld. Zeker niet, als je het vergelijkt met hoe kinderen in Nederland leven.’ Nu, ruim tien jaar later, in Unicefdocumenten over de kinderrechtensituatie in Nederland anno 2008Ga naar eind[11], zou dit met goed fatsoen niet meer geschreven kunnen worden. Laat het relatief goed gaan in Nederland, ook aan de situatie van menig Nederlands kind valt er van overheidswege nog veel te verbeteren. Dat geldt vooral voor de vele vreemde in Nederland verblijvende kinderen. Met name kinderen van ‘illegale’ asielzoekers en alleenstaande minderjarige vluchtelingen komen bepaald niet tot hun recht. Amnesty International, Defence for Children, Humanitas, de Raad van Kerken, onderwijsvakbonden, juristen, artsen, psychologen, pedagogen, docenten in het lager en middelbaar onderwijs, klasgenoten, buurtbewoners enzovoort: ze begonnen zich al jaren geleden in de beweging Van Harte Pardon te verzetten tegen wat ze noemden het inhumane asielbeleid van de overheid. Tussen 2003 en 2007, onder het bewind van minister van Vreemdelingenzaken Rita Verdonk, belandden zelfs geregeld kinderen en alleenstaande minderjarige asielzoekers in de cel, op grond van het feit dat ze ‘illegaal’ in het land verbleven. In juni 2007 volgde een generaal pardon en werd een grote groep al jarenlang in Nederland verblijvende personen legaal verklaard. Voor de kinderen van diegenen die net buiten de regeling vielen maar besloten zonder geldige papieren in Nederland te blijven, werden de problemen schrijnend. Over deze kinderen moeten we ons zorgen maken. Zij zijn het die monddood gemaakt zijn en die in de rapportages van de integratie- en nationalisatiedienst IND inadequaat ter sprake komenGa naar eind[12]. Kinderen worden namelijk gezien als verlengstuk van hun ouders, niet of nauwelijks als personen met een inherente waarde, eigen vrijheid en belangen. De loutere aanwezigheid van kinderen wordt dus niet als asielgrond van de ouders erkend. Het is dan bijna logisch dat zij het recht en de mogelijkheid ontberen om zelfstandig inlichtingen over hun situatie te vergaren, zich een eigen mening te vormen en zich vrij en creatief te uiten. Velen van hen zijn geregeld letterlijk onbehuisdGa naar eind[13] en figuurlijk ontheemd. Ze worden van hot naar her gesleept, wonen nu eens in een asielzoekerscentrum, dan weer in een kerkelijk opvanghuis, soms in een | |
[pagina 334]
| |
schuur, dan ergens antikraak. Veelal zijn ze afhankelijk van particuliere initiatieven. Ook wanneer ze voorlopig veilig zijn, kent hun sociale leven en met name hun onderwijs, waarop ze op grond van internationale verdragen recht hebben en waartoe hun ouders of verzorgers verplicht zijn, veel onderbrekingen. Door deze niet-aflatende onzekerheid en eerdere stressvolle ervaringen lopen ze fysieke en psychische schade op en kunnen ze moeilijk duurzame relaties aangaan. | |
Pleidooi voor een kinderombudsmanHet Jaarbericht Kinderrechten 2008 stelt onomwonden: ‘Er wordt geenszins alles aan gedaan om elk illegaal verblijvend kind in Nederland optimaal tot zijn recht te laten komen.’ Er zou om te beginnen een Kinderombudsman moeten worden aangesteld die als toezichthouder op kinderrechten kan optreden, stellen de rapporteurs. Er wordt door politici, juristen en pedagogen binnen de Nederlandse samenleving nog veel te weinig erkend dát kinderen specifieke rechten hebben. Volgens het Jaarbericht kennen vreemdelingenkinderen de taal en de cultuur, de regels en procedures nog niet en mogen we zeker niet verwachten dat hun ouders hen daarin adequaat kunnen begeleiden. Deze kinderen zijn voor de beslissingen over hun toekomst volstrekt afhankelijk van anderen. In het Unicefdossier Vreemdelingenkinderen in Nederland is te lezen hoe de Nederlandse overheid vreemdelingenkinderen in de eerste plaats benadert als vreemdeling en pas in tweede instantie als kind. Die benadering staat haaks op de uitgangspunten van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind waarin wordt gesteld dat ‘bij alle beslissingen waarbij kinderen betrokken zijn, de belangen van het kind eerste overweging [dienen] te zijn’. Precies daarom zou die speciale ombudsman, wiens weging openbaar moet zijn en getoetst kan worden, op zijn plaats zijnGa naar eind[14]. Een van de mensen die in de kritische Unicefdocumenten geciteerd worden, is orthopedagoge en juriste Margrite Kalverboer. Zij doet al jaren onderzoek naar de persoonlijke ontwikkeling van ‘illegale’ asielzoekerskinderen. Ze betoogt dat ook wanneer deze kinderen ‘legaal’ aan de samenleving kunnen gaan deelnemen nadat ze eerst jaren in een asielprocedure verwikkeld zijn geweest, ze vaak al een forse achterstand hebben opgelopen. Meer zorg nog heeft ze over de kinderen die geen legale status krijgen en uit de Nederlandse samenleving worden verwijderd: ‘Kinderen lopen schade op als ze na gewenning, hechting, worteling [...] alsnog uitgezet gaan worden. Vanaf de leeftijd van ongeveer tien jaar wordt de identiteitsontwikkeling steeds belangrijker, deze is gekoppeld aan de ontwikkeling van de taal. De meeste asielzoekerskinderen spreken na een paar jaar vloeiend Nederlands en deze taal vormt als het | |
[pagina 335]
| |
ware het fundament van hun identiteit. De kinderen gaan deel uitmaken van een sociale groep, spiegelen zich hieraan. Ze ontwikkelen een toekomstperspectief en een Westerse identiteit en zijn gewend aan de omgangsvormen in de Nederlandse samenleving. Ze leven in een cultuur waarin er vrijheid van meningsuiting is en waar ze zich bijvoorbeeld als meisje vrij kunnen bewegen, iets wat in een aantal landen van herkomst geen vanzelfsprekendheid is.’Ga naar eind[15] Kalverboer pleit er dan ook voor deze kinderen als persoon met individueel belang asiel te verlenen en hen voluit te ondersteunen in de ontplooiing van hun persoonlijkheid, als burger binnen de Nederlandse samenleving. Omdat minderjarigen die met hun ouders naar Nederland zijn gekomen echter geen zelfstandige aanvraag kunnen indienen, zou het vreemdelingenrecht aangepast moeten worden. Paul Huigsloot (zie noot 12) komt veelal tot dezelfde observaties en bepleit die versoepeling van het asielrecht eveneens. Kinderen treden in asielzaken en bijvoorbeeld bij de dokter vaak op als tolk voor hun ouders. Zij leren de taal sneller en hebben beter toegang tot onderwijs. Maar de situatie op zich is ongezond; er treedt een ongewenste rolverwisseling tussen ouder en kind op, zo betoogt Huigsloot. | |
Laat niet de wetten heilig zijnNa al deze kritische noten is het de vraag wat Nederlandse jongeren zouden moeten weten over de situatie van leeftijdgenoten binnen het huidige asielrecht. Het zou goed zijn dat jongeren ontdekken dat zogenaamd universele mensenrechten meer gelden voor autochtonen dan voor vreemdelingen. Die evidente onrechtvaardigheid geeft te denken en dat kan leiden tot verdieping van het morele inzicht. Nederlandse jongeren zijn gewend dat ze met spreken tot hun recht (mogen) komen, dat er naar hun mening wordt gevraagd en dat daarnaar ook wordt geluisterd. ‘Thuis, op school en in de buurt’. Van hen mag verwacht worden dat ze politiek bewustzijn ontwikkelen en dat ze zich gaan interesseren voor onrechtvaardige levensomstandigheden van ‘vreemde’ kinderen. Vanuit dit besef zouden ze zich kunnen gaan inzetten voor verandering door bijvoorbeeld hardop te stellen dat niet die wetten en verdragsverplichtingen ‘heilig’ zijn, maar dat het voor onze samenleving een heilige plicht is ook deze jongeren de gelegenheid te geven zich tot een vrije en verantwoordelijke actor te ontwikkelen. Precies dat engagement wordt in het Kinderrechtenverdrag gestimuleerd. |
|