Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Herman Paulussen
| |
Natuurlijke selectieTer verklaring van de veelheid aan levensvormen zegt de joods-christelijke Bijbel: ‘God schiep [...] soort na soort.’ Maar Charles Darwin kwam na talrijke waarnemingen tot het besluit dat de soorten uit elkaar voortkomen. De titel van zijn hoofdwerk On the Origin of Species by Means of Natural Selection or The Preservation of Favored Races in the Struggle for Life (1859) vat al samen hoe dit gebeurt: de best aangepaste rassen worden door natuurlijke selectie in stand gehouden. In zijn latere werk The Descent of Man (1871) toont hij aan dat ook de mens vrucht is van de evolutie. Let wel, Darwin beschouwt selectie niet als een blind toeval. Zijn | |
[pagina 234]
| |
inzicht groeide onder meer uit de ervaringen van kwekers. Zij wisten dat een organisme in de voortplanting zijn erfelijk patrimonium doorgeeft maar dat daarin allerlei varianten kunnen optreden. De genetische oorsprong van deze variabiliteit kenden Darwin en zijn tijdgenoten nog niet. Het is de voorkeur van de kweker die een of ander van deze variëteiten selecteert. Een plant die beantwoordt aan zijn teeltkeus of een organisme dat het meest aangepast is aan zijn biotoop en de klimatologische omstandigheden, zal het best overleven en kan zich het langst voortplanten. Dit valt te vergelijken met een teerling die eenzijdig verzwaard werd zodat je altijd weer zessen gooit. Zo'n variant uit een assortiment teerlingen wordt als ‘geluksteerling’ geselecteerd door de regel dat je zo'n hoog mogelijk getal moet gooien. (Hier houdt de vergelijking op want deze teerling zal zelf geen andere geluksteerlingetjes voort kunnen brengen.) Maar de eerlijke Darwin stak zijn twijfels niet weg. Is bijvoorbeeld de complexiteit van het oog wel verklaarbaar door een toevallige nietgeplande evolutie? Ofschoon we uiteraard geen filmbeelden hebben van al de daartoe nodige overgangen en we ze ook niet experimenteel kunnen reproduceren, vond Darwin toch een antwoord op zijn kwestie. We zien in de natuur nog steeds een gradatie van meer elementaire vormen van ogen. Bij een kwal zijn dat enkele lichtgevoelige huidcellen; bij een schaalhoom liggen die ingebed in een instulping, wat enige oriëntatie mogelijk maakt; bij een zeeslak functioneert er aan de ingang van deze instulping een transparante stof als een lens die ook zwak licht nog weet te bundelen. Deze primitieve ogen mogen we beschouwen als getuigen van een ontwikkelingsgeschiedenis. Op een andere vraag vond Darwin géén antwoord: hoe valt de soms wrede gang van de natuur te rijmen met een goede schepper? Denk aan de sluipwesp die haar eitjes legt tegen een gevangen larve zodat die een hele periode dient als vers levend voedsel voor de opgroeiende jonge wesp. Deze vraag werd voor Darwin nog indringender bij de ziekte en de dood van zijn geliefde dochtertje Alice. Op religieus vlak kwam hij zo tot een agnostische houding. | |
Onherleidbare complexiteitTekenend voor Darwins wetenschappelijke instelling is de volgende bescheiden uitspraak: ‘Als iemand het bestaan zou aantonen van een complex orgaan dat absoluut niet voort had kunnen komen uit een groot aantal opeenvolgende kleine wijzigingen, zou mijn theorie volledig instorten.’Ga naar eind[1]. Zo'n instorting willen de aanhangers van Intelligent Design niet proclameren. Ze zeggen dat ze enige darwinistische evolutie wel aan- | |
[pagina 235]
| |
vaarden (bijvoorbeeld de differentiatie van vinkensnavels naargelang het beschikbare voedsel in verschillende biotopen), maar over een werkelijke overgang tussen soorten blijven ze sceptisch, onder meer omdat er slechts weinig fossiele overgangsvormen resteren als getuigen van zo'n evolutie. Vooral sinds de microscopie en de biochemie de enorme complexiteit gingen ontrafelen van bijvoorbeeld het gezichtsvermogen, vinden de ID-aanhangers het totaal voorbarig dit door darwinistische evolutie te willen verklaren. Ze beweren een bijkomend principe waar te nemen, namelijk een ‘intelligent ontwerp’: ‘Het leven op aarde, op het meest fundamentele niveau, in zijn meest essentiële onderdelen, is het gevolg van een intelligente activiteit. Die conclusie volgt op natuurlijke wijze uit de gegevens zelf’.Ga naar eind[2]. Reeds in 1802 beschreef William PaleyGa naar eind[3] hoe iedereen bij het vinden van een horloge onmiddellijk inziet dat hier een ontwerp aan voorafging. Welnu, ‘elk blijk van ontwerp dat in het uurwerk aanwezig was, bestaat ook in de werken der natuur’. Het enige verschil is volgens Paley dat de natuur veel ingenieuzer is dan het horlogeGa naar eind[4]. De belangrijkste voorvechter van ID, Michael Behe, wil deze argumenten nog scherper formuleren. Zijn criterium om te beoordelen of een systeem ontworpen werd, is onherleidbare complexiteit. Daarmee bedoelt hij ‘een systeem dat samengesteld is uit diverse goed bij elkaar passende en samenwerkende delen die bijdragen aan de basisfunctie, en waarbij de verwijdering van een van de onderdelen leidt tot een falen van het systeem. Een onherleidbaar complex systeem kan niet direct worden geproduceerd [...] door kleine opeenvolgende wijzigingen van het voorgaande systeem, want elke voorloper van een onherleidbaar complex systeem waaraan een onderdeel ontbreekt, functioneert per definitie niet. Als het al bestaat, zou een onherleidbaar complex biologisch systeem de darwinistische evolutie danig op de proef stellen. Omdat de natuurlijke selectie slechts reeds actieve systemen kan kiezen, zal een biologisch systeem dat niet geleidelijk tot stand kan komen, in een grote klap moeten worden geproduceerd als een geïntegreerde eenheid, als de natuurlijke selectie althans werkzaam wil zijn’.Ga naar eind[5]. Als biochemicus beschrijft Behe dan gedetailleerd enkele voorbeelden van biologisch systemen die volgens hem duidelijk onherleidbaar complex zijn: -de trilhaartjes waarmee cellen zich voortbewegen of een vloeistofstroom verwekken; | |
[pagina 236]
| |
Behe schrijft op een luchtige, populariserende manier. Hij verduidelijkt zijn stelling aan de hand van een muizenval. Deze bestaat uit een plankje, een veer, een klem, een pal, een haakje en een brokje kaas. Met deze componenten bouw je volgens een intelligent ontwerp een val. Uiteraard kun je ook met heel andere methoden muizen vangen, maar de hier bedoelde muizenval heeft geen ‘materiële voorloper’: met een beperkte keuze uit deze componenten bouw je geen werkbare muizenval. Onze val in haar geheel is dus ‘onherleidbaar complex’. Mijn weerwoord hierop is dat je met enkele componenten toch eenvoudiger voorwerpen kunt bouwen waarmee je weliswaar geen muizen zult vangen maar die wel voor andere toepassingen functioneren en daarom ook ‘leefbaar’ en dus beschikbaar zijn voor een eventuele toevallige assemblage die muizenvangst mogelijk maakt. Algemeen gezegd: Behe's denkfout lijkt me dat hij van achter naar voor gaat. Zoals hij hier absoluut muizen wil vangen, zo gaat hij betreffende de evolutie uit van het eindpunt en stelt zich dat voor als noodzakelijk. Het is waar dat elk organisme om in the struggle for life te overleven enige functies moet uitoefenen: zich afgrenzen, zich voeden vanuit de omgeving, afval evacueren, enzovoort. Maar de wijze waarop dat gebeurt ligt helemaal niet vast. En ook welke levensvormen daarmee opgebouwd moeten worden is niet op voorhand bepaald. Zoals de bioloog Stephen Jay Gould zei: ‘Als je de film van de evolutie opnieuw zou afdraaien [vanaf een punt in het verleden] dan zou je tot een heel ander resultaat komen’.Ga naar eind[6]. Zo moest de evolutie niet onafwendbaar leiden tot de homo sapiens en hoeft deze ook niet eindpunt en bekroning van de evolutie te zijn, ook al kunnen we het ons misschien moeilijk anders voorstellen. Ik vermoed dat het juist deze moeilijkheid is die ID-aanhangers motiveert. Behe heeft waarschijnlijk het wetenschappelijk onderzoek gestimuleerd. Reagerend op zijn uitdaging vonden biologen intussen elementaire voorlopers van de flagellen. En biochemici konden reeds aantonen dat sommige van zijn zogenaamd onherleidbaar complexe systemen toch stapsgewijs opgebouwd konden worden. Er ontbreken zeker nog vele schakels in de reconstructie van de evolutie. Maar dat is geen excuus om dan maar een andere verklaring te poneren. De indrukwekkende samenhang van het leven moet een wetenschapper niet verleiden tot personificaties als ‘zelfzuchtige genen’ (Dawkins) of ‘intelligent ontwerp’. Zoals in een andere context horror vacui evenmin aanvaardbaar was als wetenschappelijke verklaring. Ook indien de wetenschap ooit de schier eindeloze reeks overgangen die tot leven leiden in kaart zou kunnen brengen, dan zou ze nog niet kunnen bewijzen dat er een bedoeling achter zit. Zo laten in een relatie tussen mensen de gebaren en daden en zelfs de woorden van de partner louter vermoeden met welke intentie ze gesteld of gesproken worden. | |
[pagina 237]
| |
Antropisch principeMichael Behe beweert een intelligent ontwerp aan het licht te brengen vanuit de biochemie. Anderen proberen het vanuit de kosmologie. Ze ontwaren daar een antropisch principe (van ‘anthroopos’, mens): de mogelijkheid dat het leven, en met name de mens, zou ontstaan was afhankelijk van de nauwkeurige afstelling van een klein aantal universele natuurkundige getalswaarden, vooral de constante van Planck, de constante van de gravitatie en de massaverhouding tussen elektron en proton. Indien bijvoorbeeld de constante van de gravitatie iets zou afwijken van de gekende getalswaarde 6,670 (uitgedrukt in dyne, centimeter en gram) dan zou ofwel alle waterstof in het heelal onmiddellijk tot helium omgevormd zijn of konden er integendeel nooit andere elementen dan waterstof gevormd worden. In beide gevallen was er geen enkele organische verbinding mogelijk en kon het leven niet ontstaan. Voor sommigen wijst deze precieze afstelling op een bedoeling, een ontwerp, gericht op het ontstaan van de mens. Dit antropisch principe vinden we tot onze verrassing zelfs terug bij Francis CollinsGa naar eind[7], nochtans een belangrijk wetenschapper (hij heeft als directeur van het National Genome Research Institute het historisch project geleid om de code van het menselijk genoom te ontrafelen). Wat zou hij antwoorden op het volgende bezwaar van Barrow en TiplerGa naar eind[8]. indien die nauwkeurige afstelling er niet was geweest, dan zou er ook nooit een mens gekomen zijn die zich er over kon verwonderen. Er zouden anders gezegd talloze andere werelden kunnen bestaan of bestaan hebben die niet tot leven en zelfbewustzijn leiden. Misschien is onze huidige wereld slechts een toevalstreffer uit talloze pogingen. Of misschien bestaan er buiten onze wereld nog ettelijke andere, waar niemand is om er zich over te verwonderen en waar wij geen contact mee hebben. Misschien is ons universum, volgens de woordspeling van de Britse astronoom Martin ReesGa naar eind[9], slechts een klein element binnen een ruimer ‘multiversum’. | |
Singulariteiten onder de loep genomenDe hiervoor besproken auteurs willen het absolute toeval weerleggen en een doelgericht plan bewijzen. Met de Belgische Nobelprijswinnaar Christian de Duve meen ik dat dit buiten het bereik van de wetenschap ligt. Ik volg hier zijn boek waarvan ik de titel vertaal als: Singulariteiten. Keerpunten op de paden van het levenGa naar eind[10]. Met ‘singulariteiten’ bedoelt De Duve gebeurtenissen of eigenschappen die enig zijn. De geschiedenis van het leven is gemarkeerd door tal van singulariteiten: de gemeenschappelijke afstamming van alle levende wezens, de universele gene- | |
[pagina 238]
| |
tische code, de gemeenschappelijke stam van de eukariotische cellen, de overal gebruikte methoden om energie uit de omgeving te putten, enzovoort. Indien doelgerichtheid al ergens aantoonbaar zou zijn, dan toch vooral in zulke keerpunten. De Duve onderwerpt ze daarom aan een grondige chemische analyse. Daarbij stelt hij zich telkens de vraag wat voor soort ‘toeval’ er speelde bij deze bepaalde singuliere overgang. De auteur ziet a priori zeven mogelijke verklaringen: - gedetermineerde noodzaak: louter toepassing van algemene fysische en chemische wetten; Na een heel gedetailleerde en technische bespreking van vele singulariteiten in de geschiedenis van het leven herkent Christian de Duve daarin vooral de eerste twee hierboven genoemde mechanismen: fysisch determinisme en selectieve optimalisatie. Het samenspel van talloze mutaties in de organismen met voortdurende veranderingen in de omgeving leidt vroeg of laat tot schijnbaar onmogelijke vernieuwingen. ‘Het toeval sluit de onvermijdelijkheid niet uit’.Ga naar eind[11]. | |
Niet-overlappende magisteriaDe Duve is een enthousiast wetenschapper die zijn moeilijke materie op een boeiende en heldere manier weet voor te schotelen. In zijn commentaar vermijdt hij zijn eigen levensbeschouwelijke opvattingen op te dringen. Daarmee voldoet hij aan de wens van wijlen Stephen Jay GouldGa naar eind[12]. Deze zelfverklaarde agnostische Jood wilde Niet-Overlappende Magis- | |
[pagina 239]
| |
teria (NOMA) aan geloofsleer en wetenschap toekennen. Beide moesten zich volgens hem beperken tot uitspraken over hun eigen gebied. Dit lijkt me inderdaad de juiste houding, al heeft het woord ‘magisterium’ naar mijn aanvoelen een wat misleidende bijklank van onfeilbaarheid. Beide menselijke activiteiten moeten immers niet alleen doceren maar ook zelf voortdurend bijleren. Gould waardeerde trouwens de ontwikkeling van het pauselijk standpunt tegenover de evolutieleer: van grote terughoudendheid bij Pius XII naar volmondige aanvaarding bij Johannes Paulus II. | |
Scheppingsgeloof en wetenschapDe terecht gereserveerde houding van Gould neemt niet weg dat het dezelfde mens is die de materiële levende wereld bestudeert en die met levensvragen geconfronteerd wordt. Ik meen dan ook dat evolutieleer en kosmologie ons uitnodigen de geloofsleer over schepping en voorzienigheid uit te zuiveren van een aantal traditionele voorstellingen. Hierbij een voorzichtige poging daartoe. Traditionele voorstellingen vertrekken vanuit almacht en alwetendheid van God. Geconfronteerd met het kwade leidt dit tot onoverbrugbare tegenstellingen tussen almacht en algoedheid van God en tussen menselijke vrijheid en predestinatie. In mijn visie staat God wel aan de oorsprong van de kosmos. Maar dat hoeft niet te betekenen dat hij aan alle touwtjes trekt en iedere beweging programmeert van elk wezen, van subatomair deeltje tot mens. Hij gunt aan de energie en de daaruit voortspruitende materie de vrijheid om hun weg te zoeken. Wel bepaalt hij het kader - met een pseudowetenschappelijk beeld zou je het een ‘krachtveld’ kunnen noemen. Dit manifesteert zich in de universele drang naar ‘orde uit chaos’, naar constructiviteit en uiteindelijk naar het goede. Maar het is niet determinerend en dus ook niet materieel waarneembaar zoals de velden van gravitatie, elektromagnetisme en de kernkrachten. Naarmate leven en bewustzijn ontwaken kunnen we in groeiende vrijheid kiezen voor het goede. Wat dat goede voor de mens concreet inhoudt kan hij gaandeweg ontdekken door gezamenlijke en individuele ervaring en reflectie. Maar ook voor mij hoeft de mens niet bekroning en eindpunt van de evolutie te zijn. Bij andere of ‘hogere’ wezens zal die moral sense zich dan ook anders of verder ontwikkelen. Hoe kunnen mensen het goede herkennen? Het laat zich ontdekken in de ondervinding dat sommige houdingen en gedragingen die het egoisme overstijgen de diepere zinvolheid van het leven ontsluiten. Al kan men aantonen dat altruïsme vaak evolutionair voordeel oplevert, ik ga niet akkoord met Dawkins en anderen die het willen reduceren tot overlevingsstrategieën van zelfzuchtige genen. | |
[pagina 240]
| |
De levenservaring van vorige generaties, en met name het voorbeeld van religieuze genieën zoals Jezus van Nazareth, kan ons daarbij leiden naarmate onze eigen ervaring zich daarin herkent. Zo kan ieder naargelang de voor haar of hem beschikbare mogelijkheden aan het eigen leven zin geven of - meer gelovig uitgedrukt - deelnemen aan goddelijk leven. |
|