Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Robert Pijnenborg
| |
[pagina 214]
| |
De auteurCharles Kingsley groeide op in het gezin van een anglicaanse geestelijkeGa naar eind[3]. Tijdens de periode waarin zijn vader een positie bekleedde in Clifton (Bristol), was de twaalfjarige Charles getuige van de zogeheten ‘Bristol riots’ (1831), een reactie op de aanvankelijke weigering van de House of Lords om de ‘Reform Bill’ goed te keuren waardoor het kiesstelsel zou worden versoepeld. Misschien gaf deze ervaring een eerste aanzet tot zijn latere sociale betrokkenheid. In 1838 ging Kingsley theologie studeren in Cambridge, als voorbereiding op de ‘holy orders’ in de anglicaanse kerk. Hij raakte bevriend met de progressieve theoloog Frederick Maurice (1805-1872), onder wiens invloed hij begon te pleiten voor actievere participatie van de geestelijkheid aan het maatschappelijke leven. Daarbij zette Kingsley zich ook in voor het chartisme, een politieke beweging uit de jaren 1838-1848 die streefde naar meer inspraak van de lagere maatschappelijke klassen. Samen met Maurice verdedigde hij een vorm van ‘Christian socialism’, waarbij zij stelling namen in discussies over concrete maatschappelijke vraagstukken zoals volksgezondheid, sanitaire hervorming en... wetenschap. Na zijn wijding werd Kingsley aangesteld als ‘curate’ in opeenvolgende locaties en werd uiteindelijk tot rector benoemd in Eversley (Hampshire), een positie die hij de rest van zijn leven zou blijven bekleden. In de jaren 1850-1860 schreef hij een aantal romans die vrij moralistisch getint waren en voor de huidige lezer grotendeels passé zijn. Daarnaast was hij gefascineerd door de natuur, in het bijzonder door de mariene biologie, waartoe hij vooral geïnspireerd was door de werken van George Henry Lewes (1817-1878)Ga naar eind[4] Anders dan de meeste theologen uit die tijd stond Kingsley open voor Darwins ideeën over de ‘transformatie der soorten’. Na de publicatie van On the Origin of Species schreef Kingsley een waarderende brief aan Charles DarwinGa naar eind[5], waarin hij zijn persoonlijke opvatting in twee punten samenvatte: ‘(1) I have long since, from watching the crossing of domesticated animals and plants, learnt to disbelieve the dogma of the permanence of species. (2) I have gradually learnt to see that it is just as noble a conception of Deity, to believe that He created primal forms capable of self development into all forms needful pro tempore and pro loco, as to believe that He required a fresh act of intervention to supply the lacunas which He Himself had made. I question whether the former be not the loftier thought.Ga naar eind[6] Inderdaad heeft Kingsley zich gedurende zijn ganse leven als deïst opgesteld. Interessant is ook een latere brief aan DarwinGa naar eind[7] , waarin hij uitweidt over de schoonheid in de natuur. Hierin bekritiseert hij de stelling van de | |
[pagina 215]
| |
conservatieve Duke of Argyll - een van Darwins meest rabiate tegenstanders - dat schoonheid in de natuur niet alleen ‘bedoeld’ zou zijn voor de esthetische opvoeding van de mens maar ook for the pleasure of God who rejoices in His works as a painter in his picture’.Ga naar eind[8] Kingsley repliceerde dat ‘he has overlooked that beauty in any animal must surely first please the animals of that species [...] Once allow that any striking new colour would attract any single female you have an opening for endless variation’Ga naar eind[9] Hierin kunnen we een aanzet zien voor het concept van ‘sexual selection’, een thema dat Darwin pas uitgebreidGa naar eind[10] behandelt in The Descent of Man (1871). Overigens volgde Kingsley met veel interesse de wetenschappelijke discussies over evolutie, wat overduidelijk tot uiting komt in The water-babies. | |
Het verhaalDe volledige titel van het verhaal luidt: The water-babies: a fairy tale for a land-baby. Zoals alle rechtgeaarde sprookjes begint dit verhaal met ‘er was eens...’: ‘Er was eens een kleine schoorsteenveger die Tom heette’. Kingsley snijdt meteen een thema aan dat de chartisten nauw aan het hart lag: de exploitatie van jonge kinderen in mensonwaardige werkomstandigheden. Tom was een van de talrijke jongetjes die door schoorstenen moesten kruipen om ze schoon te maken, een praktijk die enkele jaren later bij wet verboden werd. Per ongeluk belandt Tom tijdens het schouwvegen in de slaapkamer van het meisje Ellie, waarna hij als dief wordt achtervolgd. Hij weet te ontsnappen, verbergt zich in een bosje en wast zich in een beek, waarin hij geleidelijk wegzinkt ‘en hoe verder hij erin ging, hoe harder de kerkklokken in zijn hoofd luidden’. Op dat ogenblik ondergaat Tom een geleidelijke metamorfose tot waterbaby waarbij hij uitwendige kieuwen ontwikkelt, helaas niet afgebeeld door Sambourne. Het verhaal zit trouwens vol verwijzingen naar metamorfoses, processen waar ook Darwin veel aandacht aan besteedde bij het zoeken naar mogelijke evolutiemechanismen. Kingsley beklemtoont de geloofwaardigheid van zijn verhaal door de stelling af te wijzen dat waterbaby's tegennatuurlijk zouden zijn: een dergelijke bewering is fout, want niemand heeft ooit het wezenlijke van de natuur kunnen omschrijven, ook de geleerde professoren Owen en Huxley niet, en zelfs Mr Darwin niet (deze namen werden uiteraard geschrapt in de Nederlandse bewerking). Indien vermelde professoren een waterbaby zouden vinden, zouden ze dit specimen beslist in alcohol (‘spirits’) bewaren voor verdere studie. In de Engelse geïllustreerde versie staat een herkenbare karikatuur afgedrukt van beide eminente heren, met grote ogen starend naar een waterbaby in een bolle fles. Tom wordt ontdekt door het meisje Ellie tijdens haar strandwandeling in gezelschap van professor Ptthmllnsprts (Put-them-all-in-spirits; | |
[pagina 216]
| |
Zttpstrkwtr in het Nederlands). Deze geleerde ontkent echter principieel het bestaan van waterbaby's en laat daarom dit onverwachte exemplaar liever ontsnappen. Nochtans had hij zijn vondst als een nieuwe soort kunnen beschrijven volgens de binaire nomenclatuur van Linnaeus, door deze te voorzien van ‘twee lange namen, waarvan de eerste iets over Tom zei en de tweede alles over hemzelf’, aldus Hydrotecnon Ptthmllnsprtsianum. De term ‘hydrotecnon’ zou uiteraard een wezen hebben omschreven dat actief is in het waterig element. Deze professor wordt in Kingsleys verhaal voorgesteld als een beroemdheid die niet terugschrikt voor drieste stellingen, die er in de Nederlandse bewerking helaas aan moesten geloven: ‘He held very strange theories about a good many things. He had even got up once at the British Association, and declared that apes had hippopotamus majors in their brains just as men have. Which was a shocking thing to say [...] You may think that there are other more important differences between you and an ape, such as being able to speak, and make machines, and know right from wrong, and say your prayers, and other little matters of that kind; but that is a child's fancy, my dear. Nothing is to be depended on but the great hippopotamus test...’.Ga naar eind[11] Die uitspraak over een ‘hippopotamus major’ was een ludieke allusie op een hoog opgelopen wetenschappelijk dispuut in de jaren 1859-1865 tussen de professoren Huxley en Owen over de aan- of afwezigheid bij mensapen van een ‘hippocampus minor’, een mogelijk vrij triviale hersenstructuur. Ik kom daarop terug. Gelukkig blijft Tom uit de handen van de wetenschap en belandt bij de feeën Mrs Bedonebyasyoudid (mevrouw Verdiendeloon) en Mrs Doasyouwouldbedoneby (mevrouw Vriendinnood), die hem verder zullen begeleiden in zijn morele ontwikkeling. Zij sturen hem op weg naar de Glinstermuur aan ‘de Overkant-van-Nergens’, om daar op zoek te gaan naar zijn vroegere werkgever Mr Grimes (meneer Gruis). Tijdens die tocht ontmoet hij allerlei bizarre schepselen in surrealistische omgevingen. Ook verschijnt een wijze Mother Carey ten tonele als personificatie van de natuurlijke selectie. Zij ‘maakt’ voortdurend nieuwe wezens volgens Tom: ‘Ik heb gehoord, mevrouw, dat u altijd van oude beesten weer nieuwe maakt’. Zij antwoordt daarop dat ze zich niet gaat ‘uitsloven om dingen te maken, m'n jongen, ik zit hier en laat ze zichzelf maken’, wat een subtiele verwijzing is naar Kingsleys deïstische opvattingen. Vervolgens vertelt Mother Carey het verhaal van de twee broers Prometheus en Epimetheus. Prometheus kijkt steeds vooruit naar de toekomst, wil al zijn verlangens verwezenlijkt zien, maar leeft daardoor met oogkleppen. Epimetheus blikt voortdurend terug, waardoor hij | |
[pagina 217]
| |
oorzaken en gevolgen kan onderscheiden en technieken gaat ontwikkelen die bijdragen tot de vooruitgang van de mens. Daardoor is hij een model voor een wetenschapsmens, wat Tom inspireert om een heel stuk van zijn weg achteruit te lopen. Uiteindelijk vindt hij Mr Grimes, die voor eeuwig vastzit in een schoorsteen en daardoor zijn handen niet kan bewegen en zijn pijp en zijn bier mist. Gegrepen door Toms medelijden komt zijn betere ik boven en krijgt hij van de feeën een nieuwe kans: hij moet dan wel de krater van de Etna schoonhouden... Met de hulp van de feeën belandt Tom ten slotte terug in de ‘landwereld’ en ontmoet als jongeman opnieuw het meisje Ellie. Maar trouwen doen ze niet, want ‘Weet je dan niet dat er in sprookjes nooit iemand trouwt, die niet minstens een prins of prinses is?’ Het happy end is dat Tom zich ontwikkelt tot een man van de wetenschap, die ‘overal alles van af weet’, behalve (en hier laat de bewerker ons nogmaals in de steek) ‘why a hen's egg don't turn into a crocodile, and two or three other little things...’. Het verhaal heeft uiteraard een moraal: respecteer de afstotelijke salamanders in het duistere water; het zouden wel eens waterbaby's kunnen zijn die thans dom en vuil zijn, maar zich misschien later zullen verbeteren. Leef als een echte Engelsman, werk hard en was je elke dag met koud water. | |
Over hersenen en apen: het Huxley-OwendispuutNa de publicatie van On the Origin of Species trok het lezende publiek vrij snel de lijn door naar een mogelijke evolutie van de mens uit een lagere diersoort, hoewel Darwin zelf zich daarover in zijn boek terughoudend had opgesteld. Dit stilzwijgen werd voor het eerst doorbroken door Thomas Huxley (1825-1895) in Evidence as to Man's Place in Nature, gepubliceerd in hetzelfde jaar als The water-babies. Aan Huxleys uitspraken over de plaats van de mens in het dierenrijk ging een aantal polemische jaren vooraf, culminerend in een hevig dispuut met Richard Owen (1804-1892) die toen gold als dé autoriteit in vergelijkende anatomie. Hoewel Owen geneigd was een zekere vorm van evolutie te aanvaarden, wilde hij zich in zijn sociale leven conformeren aan de (grotendeels anti-evolutionaire) elite en bleef daarom hameren op de anatomische verschillen tussen mensen en mensapen. De volgende verschilpunten waren volgens hem essentieel: (1) alleen de mens heeft een duidelijke achterste hersenkwab (de zetel van hogere mentale functies) die uitsteekt over de onderliggende kleine hersenen; (2) alleen de mens bezit een achterwaartse uitbochting van de laterale ventrikel (hersenholte), (3) waarbinnen zich een karakteristieke richel bevindt die enigszins de vorm heeft van het mythologische zeepaard, vandaar de benaming ‘hippocampus minor’.Ga naar eind[12] | |
[pagina 218]
| |
Voor de onstuimige Thomas Huxley - jong, ambitieus en strijder (‘bulldog’) voor Darwin - was dit een aanleiding zich te doen gelden. Hij riep collega's op de hersenen van zoveel mogelijk apensoorten te ontleden en na te gaan of de door Owen vermelde anatomische structuren inderdaad ontbraken. In alle specimens werden deze teruggevonden, wat leidde tot een stroom anti-Owenpublicaties. Owen sloeg echter terug. Was hij niet diegene die het homologieconcept had gelanceerd, wat inhoudt dat bij diersoorten binnen een overkoepelende groep alle lichaamsdelen in hun embryonale ontwikkeling overeenkomen (‘homoloog’ zijn)? Daarbij had Owen steeds benadrukt dat homologe lichaamsdelen niet noodzakelijk dezelfde vorm of dezelfde functies hebben, zoals de armen van een mens en de vleugels van een vleermuis. Natuurlijk werd ook bij de gorilla een hippocampus minor aangelegd, maar dit woog niet op tegen de meer uitgesproken ontwikkeling van dit hersengebied bij de mens. Huxley reageerde daarop met de bedenking dat de verschillen tussen gorilla's en mensen kleiner zijn dan tussen gorilla's en ‘lagere’ apensoorten. Dit dispuut sleepte jaren aan, tot groot vermaak van het lezende publiek en aangewakkerd door cartoonisten en rijmelaars in diverse populaire tijdschriften. In Punch verscheen onder meer het volgende dichtwerk: Then Huxley and Owen
With rivalry glowing,
With pen and ink rush to the scratch;
‘Tis Brain versus Brain
Till one of them's slain,
By Jove! It will be a good match!
Says Owen, you can see
The brain of chimpanzee
Is always exceedingly small,
With the hindermost ‘horn’
Of extremity shorn
And no ‘Hippocampus’ at all
[...]
Next Huxley replies,
That Owen he lies,
And garbles his Latin quotation;
That his facts are not new,
His mistakes not a few,
Detrimental to his reputation.
| |
[pagina 219]
| |
En zo gaat het ettelijke coupletten verder. Door steeds terug te komen op de ‘hippopotamus major’ [sic] in The water-babies schijnt ook Kingsley de pietluttigheid te willen accentueren van deze hoogoplopende polemiek rond een hersenstructuur met ongekende functie, die verheven werd tot een allesbepalend uniek menselijk kenmerk. Vandaar de absurde conclusie dat ‘nobody but men have hippopotamuses in their brains; so, if a hippopotamus was discovered in an ape's brain, why it would not be one, you know, but something else’.Ga naar eind[13] Het leidt geen twijfel dat Kingsley aan de kant van Huxley (en Darwin) stond, hoewel hij door zijn ironiserende houding toch een zekere afstand wilde bewaren. Uiteindelijk haalde Huxley zijn slag thuis en bezorgde zijn darwinistische kamp een klinkende overwinning. Owen zou van volgende generaties het stigma van een aartsconservatieve slechterik krijgen en werd pas in de laatste jaren enigszins gerehabiliteerd wegens zijn onbetwistbare wetenschappelijke verdiensten. Hoewel Huxley in de eerste edities van Man's Place in Nature een aparte sectie wijdde aan de zogezegd clandestiene manoeuvres en verdraaiingen van Owen, schrapte hij na diens overlijden deze passage in latere uitgaven. Huxley werd zelfs uitgenodigd om een laudatio te schrijven in het gebruikelijke gedenkboek (Life and Letters of Richard Owen), wat hij met een gepaste sereniteit heeft gedaanGa naar eind[14] | |
Progressie en regressie in de evolutie van de DoasyoulikesIntussen had ook Kingsley verder doorgedacht over mogelijke evolutietendensen. Terwijl de meeste tijdgenoten evolutie als synoniem zagen van vooruitgang ‘progress’), maakten sommige auteurs, onder wie Kingsley, de kanttekening dat het ook anders kon lopen. Had Darwin niet zelf gevallen aangehaald van rudimentaire organen, die in de loop van de evolutie waren gereduceerd (‘gedegenereerd’) tot restorganen met weinig of geen functieGa naar eind[15]? In hoeverre het al dan niet gebruiken van een orgaan hierbij determinerend kon zijn - een stelling verdedigd door Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829) - was ook voor Darwin allerminst duidelijk. In een schitterende passage hangt Kingsley een gefantaseerd scenario op van de regressieve evolutie bij de Doasyoulikes, wezens die een lui leventje leiden aan de voet van de Happy-go-lucky mountains, snoepend van de wilde ‘flapdoodle’ - plant. Wij krijgen hun evolutie voorgeschoteld over intervallen van vijfhonderd jaar. Na een eerste periode van vijfhonderd jaar werd door een hevige vulkaanuitbarsting hun populatie tot een derde gereduceerd. Toch zetten zij onverstoorbaar hun lui leventje voort, houden zich onledig met het verzamelen van eetbare wortels, en nemen geen enkel initiatief om hun levenssituatie te verbeteren. Hierbij krijgen we een stukje Lamarck | |
[pagina 220]
| |
voorgeschoteld: ‘Wanneer mensen moeten leven van zielige groenten in plaats van rundgebraad en plumpudding, ontwikkelen ze grotere kaken en ruwe lippen, zoals de armzalige Ieren die alleen maar aardappelen eten’.Ga naar eind[16]. In de loop van de volgende vijfhonderd jaar gaan ze in bomen leven om zich tegen de leeuwen te beschermen. Hierbij spelen darwiniaanse selectiemechanismen een rol, want ‘slechts de sterksten en meest actieven kunnen in bomen klimmen om zo te ontsnappen’. Voor de dames zijn vooral de breedgeschouderde exemplaren aantrekkelijk, want deze bieden de meeste garantie om hen tijdig in de bomen te helpen, opnieuw een mooi voorbeeld van seksuele selectie avant la lettre. Hun fysieke behendigheid neemt verder toe tijdens de volgende vijfhonderd jaar, waarbij hun voeten veranderen in grijpvoeten. Een opvallend felbehaard individu verschijnt ten tonele die biologisch voorbestemd schijnt te zijn tot leiderschap. ‘Deze harige chef kreeg harige kinderen, en zij op hun beurt nog hariger kinderen; en elk van hen wilde trouwen met harige mannen, om ook harige kinderen te krijgen, want het klimaat werd zo vochtig dat slechts de harigen konden overleven’. Dan treedt een kentering op. Tijdens de volgende vijfhonderd jaar daalt hun aantal aanzienlijk. Sommigen kunnen niet meer rechtop lopen, verliezen hun taalvaardigheid en ten slotte hun volledig spraakvermogen, waarop Tom uitroept ‘dat het allemaal apen geworden zijn’. Vijfhonderd jaar later blijft alleen een geweldige kerel over van meer dan twee meter lang, maar ‘meneer Du Chaillu volgde zijn spoor en schoot hem neer, terwijl hij stond te brullen en op zijn borst te beuken’. Paul Du Chaillu (1835-1903) had in die jaren een grote reputatie vanwege zijn avontuurlijke exploraties in Centraal-Afrika, waar hij verschillende gorilla's schoot voor Owens dissectietafel. Het trieste einde van de Doasyoulikes maakte diepe indruk op Tom en Ellie, ‘want zij verbeeldden zich echt dat deze mensen apen waren, en hadden zich in hun kinderlijke eenvoud nooit afgevraagd of zij al dan niet hippopotamus majors in hun hersenen hadden; in welk geval, zoals gezegd, zij onmogelijk als apen konden worden beschouwd, zelfs al waren zij meer aapachtig dan de apen in alle apenverblijven’. Na deze laatste denigrerende uitlating over de hippopotamustest volgt het grote besluit: ‘Hou steeds voor ogen dat er twee kanten zijn aan elke vraag, en dat er een weg bergaf loopt zowel als bergop; en dat, indien ik dieren in mensen kan veranderen, ik volgens dezelfde wetten van milieu, selectie en competitie mensen kan veranderen in dieren’. | |
EpiloogKingsleys Water-babies is nog steeds bijzonder genietbaar, wegens de darwiniaanse context, maar ook dankzij de talrijke fantasievolle situa- | |
[pagina 221]
| |
ties en het hanteren van een ontwapenende ‘kinderlijke’ logica, vergelijkbaar met Lewis Carrols Alice in Wonderland dat twee jaar later (1865) verscheen. Een mooi staaltje hiervan is Kingsleys bemerking dat men niet iets kan ontkennen alleen maar omdat men het nooit heeft gezien: ‘No one has a right to say that no water-babies exist till they have seen no water-babies existing, which is quite a different thing, mind, from not seeing water-babies’, een subtiele uitspraak waar de Nederlandse vertaler zich niet aan heeft gewaagd. Interessant is dat ook Frederik van Eeden, kort na het verschijnen van de Engelse vertaling van De kleine Johannes in 1907, in een brief verwees naar dit werk: ‘Ik heb nu een heel geestig boekje, The Water Babies [sic], van Kingsley. Er staan zulke Kleine-Johannes dingen in, dat ze in Engeland zeker zullen denken dat ik het daaruit heb. Het is al een oud boekje, maar ik had er nooit van gehoord’.Ga naar eind[17] In 1892 schreef de vijfjarige Julian Huxley, kleinzoon van Thomas Huxley, een briefje naar zijn grootvader: ‘Liefste grootvader - Heb jij ooit een waterbaby gezien? Heb je het in een fles gedaan? Probeerde het eruit te komen? Zou ik het eens kunnen zien? Je liefhebbende Julian’. Waarop zijn grootvader ernstig terugschreef: ‘Mijn liefste Julian - Ik ben nooit zo'n waterbaby tegengekomen. Ik heb wel baby's in water gezien en baby's in flessen... Mijn vriend die het verhaal over de waterbaby schreef was een vriendelijke en heel verstandige man. Misschien dacht hij dat ik evenveel in het water kon zien als hijzelf. Er zijn mensen die heel veel zien en anderen die heel weinig zien in dezelfde dingen. Ik durf te stellen dat als je groot wordt jij een van de grote zieners zal zijn, die wonderlijker dingen dan waterbaby's zal zien waar andere mensen niets kunnen zien’.Ga naar eind[18] Julian Huxley (1887-1975) groeide op tot een eminent evolutiebioloog die medearchitect was van de zogeheten modern synthesis die de mendeliaanse genetica en het darwinisme bij elkaar heeft gebracht. En wat zijn jongere broer Aldous Huxley (1894-1963) betreft: zou het kunnen dat ditzelfde beeld van de ‘baby's in flessen’ hem geïnspireerd heeft bij het tot stand komen van zijn roman Brave New World (1932)? Ik sluit af met de oorspronkelijke slotzin van The water-babies: ‘But remember always... that this is all a fairy tale, and only fun and pretence; and, therefore, you are not to believe a word of it, even if it is true’. Uiteraard geldt deze uitspraak niet voor de inhoud van dit essay. |
|