Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Léonne van der Weegen
| |
Schoonheid en troostHet dagboek van Anne FrankGa naar eind[1] werd wereldliteratuur. Het is het meest vertaalde boek dat oorspronkelijk in het Nederlands is geschreven. Anne is dertien jaar als ze in de zomer van 1942 samen met haar ouders, zus Margot, meneer Dussel, het echtpaar Daan en hun zoon Peter onderduikt in het achterhuis van het bedrijf waar haar vader werkt. Hier zullen ze twee jaar blijven, totdat de Grüne Polizei in augustus 1944 een inval doet en de bewoners afvoert naar vernietigingskampen. Anne moet aanvankelijk niets van de twee jaar oudere Peter hebben: veel te stil en | |
[pagina 141]
| |
saai, luidt haar oordeel. Toch vinden Anne en Peter elkaar aan het einde van hun onderduiktijd. Ze worden verliefd in dezelfde periode waarin Anne over de kastanjeboom schrijft, het enige stukje natuur dat vanuit het Achterhuis zichtbaar is. Anne noemt de boom voor het eerst op 23 februari 1944, als ze samen met Peter naar zolder gaat om vanuit het open raam wat frisse lucht op te snuiven. ‘Vanuit mijn lievelingsplekje op de grond kijk ik naar de blauwe hemel, naar de kale kastanjeboom aan wiens takken kleine druppeltjes schitterden [...] We ademden de lucht in, keken naar buiten en voelden, dat dit iets was om niet met woorden te onderbreken. [...] “Zolang dit nog bestaat,” dacht ik, “en ik het mag beleven, deze zonneschijn, die hemel waar geen wolk aan is, zo lang kan ik niet treurig zijn.” [...] Zolang dit bestaat, en dat zal wel altijd zo zijn, weet ik, dat er in welke omstandigheid ook, een troost voor elk verdriet is.’ Op 18 april 1944 schrijft Anne opnieuw over de boom: ‘De avond eindigde met een wederzijdse zoen, zo'n beetje naast de mond. Het is werkelijk een fijn gevoel! [...] April is inderdaad schitterend, niet te warm en niet te koud met zo nu en dan een regenbuitje. Onze kastanje is al tamelijk groen, hier en daar zie je zelfs al kleine kaarsjes.’ De laatste keer dat ze over de boom schrijft is op 13 mei 1944: ‘Gisteren was vader jarig, vader en moeder waren 19 jaar getrouwd, het was geen werkster dag [sic] en de zon scheen, zoals ze in 1944 nog niet geschenen had. Onze kastanjeboom staat van onder tot boven in volle bloei, hij is vol met bladeren en veel mooier dan verleden jaar.’ Otto Frank, de vader van Anne en de enige overlevende uit het Achterhuis, vertelde jaren later tijdens een lezing dat hij toentertijd niet beseft heeft wat de kastanje voor zijn dochter betekende. ‘Maar zij verlangde ernaar toen zij zich als een vogel in een kooi voelde. Alleen de gedachte aan de vrije natuur gaf haar troost’.Ga naar eind[2] Toch kan dit effect van de boom niet zonder meer los gezien worden van Annes liefde voor Peter. Ze ziet de boom letterlijk pas staan op het moment dat ze Peter echt ziet staan en ze zich steeds vaker samen op zijn kamer terugtrekken. Peters kamer is namelijk op zolder, de enige ruimte in het Achterhuis waarvan de ramen niet geblindeerd waren, de enige kamer in het pand met uitzicht op de majestueuze kastanje. De vraag is of Anne de boom zonder Peter met dezelfde ogen had gezien. Is het niet mogelijk dat haar hart pas kon openbloeien bij het zien van enkele takken groen, omdat Peter toen al wat kleur aan haar leven gegeven had? Peter ontbreekt alleen in het derde en laatste citaat, maar ook dat was een zeer speciale dag in het Achterhuis, de dag dat haar ouders hun trouwdag vierden en de dagelijkse routine even doorbroken werd. We kunnen uit Annes woorden zelf niet definitief besluiten wat eerder kwam: de troostende werking van de boom of de troost die Peter | |
[pagina 142]
| |
haar gaf. Het enige wat na lezing van Het Achterhuis duidelijk wordt, is dat er inderdaad sprake van troost was en dat de kastanjeboom daar een prominente rol in had, anders dan het gekwetter van vogels of de sterrenhemel boven Amsterdam. Ongewis blijft hóe het kan dat een boom een bron van troost wordt. Anne heeft nooit de kans gekregen om vanuit de volwassenheid te reflecteren op de betekenis van de kastanje voor haar tijd in het Achterhuis. Ik heb het antwoord op die vraag in andere oorlogsliteratuur gezocht. | |
Troost en sterfelijkheidJorge Semprun (°1922) studeert filosofie in Parijs als de Duitsers Frankrijk binnenvallen en hij actief wordt in het verzet. Het is 1943 als de Gestapo Semprun arresteert en deporteert naar concentratiekamp Buchenwald, waar hij tweeënnegentig zondagen zal verblijven. Na de oorlog wordt hij een van de leiders van de Spaanse communistische partij, totdat hij zich tegen het communisme keert - zoals hij zich eerder tegen andere totalitaire regimes had verzet. In 1988 wordt hij de Spaanse minister van Cultuur. Wat 'n mooie zondag! is de titel van de roman die Semprun over zijn tijd in Buchenwald heeft geschrevenGa naar eind[3]. Semprun herinnert zich deze uitspraak, gehoord uit de mond van een medegevangene op een winterochtend, als hij in 1944 vanuit de fabriek terugkeert naar het kamp. Sempruns aandacht wordt getrokken door een eenzame beuk, een eindje van de weg vandaan, een van de beuken waar Buchenwald haar naam aan ontleent. Toen zag hij hem, links van de weg, in die sneeuwwitte eeuwigheid: de boom [...] Hij leek zowaar de laan over te gaan steken, zonder voorbedachte rade, met zijwaartse pas. [...] Gewoon een boom, in al zijn aanschouwelijke pracht, in de transparante roerloosheid van het heden [...]Hij lachte dwaas, bijna kinderlijk gelukkig. [...] Hij wist al hoe de beuk er in zijn helgroene waarheid uit zou zien. December, hoeveel maanden wachten nog? Dan was hij misschien al dood. De knop zou openspringen en de onderliggende waarheid van de winter volvoeren. En hijzelf zou dood zijn. Nee, niet eens dood: buiten bewustzijn. Hij zou afwezig zijn, in rook opgegaan, en de knop zou openspringen, een bolletje vol levenssap. Fascinerend om je dat voor de geest te halen. [...] Toen werd zijn aandacht getrokken door een metalige klik. Hij draaide zich om. Hij zag een onderofficier staan, die hij niet had horen aankomen. Hij keek naar het op hem gerichte pistool. De blik van de onderofficier was verbaasd, verontrust zelfs. [...] Dat hij daar, voor een boom, onnozel, gelukzalig, dwaas stond te lachen, buiten de gebaande paden, was onverdraag- | |
[pagina 143]
| |
lijk. “Der Baum”, zegt hij tenslotte, “so ein ivunderschöner Baum!” [...] De onderofficier wendde zijn blik naar de boom, hij keek ook, voor het eerst. [...] De loop van het geweer ging omlaag, naar de besneeuwde grond. Hij betrapte zich op de gedachte, als in een flits, dat de onderofficier de boom met dezelfde ogen zou bekijken als hij. De blik van de onderofficier was glazig geworden, misschien omdat hij door zoveel schoonheid overweldigd was geraakt. [...] Daar stonden ze samen, naast elkaar, ze hadden samen over die besneeuwde schoonheid kunnen praten. [...] Zo kon het vast nog wel even blijven. En meteen was het weer voorbij. De SS-onderofficier deed drie stappen in zijn richting. Het pistool was weer op zijn borst gericht. Over het gezicht van de onderofficier trok een rood waas, van woede of haat. Nog even en hij ging brullen. Maar hij sprong in de houding [...] De schreeuw van de onderofficier, die hem nu met open mond aangaapte, was hij vóór. “Haftling vier-und-vierzig-tausend-neun-hundert-vier”, brulde hij. [...] De vredige rook, ginder, was de rook van het crematorium. De SS-onderofficier heet Kurt Kraus. Meer valt niet over hem te zeggen.’ (blz. 8-15) Is vanuit deze passage beter te begrijpen hoe een boom een bron van troost wordt? Aanvankelijk staat alleen Semprun bij de beuk, zich niet bewust van enig gevaar. De boom troost hem op dezelfde manier waarop Anne Frank wellicht troost vond in haar kastanje - oorlog of geen oorlog, de boom zal onverwoestbaar zichzelf blijven en misschien geldt dat ook voor hen, het meisje Anne Frank en de volwassen man Jorge Semprun. De winter kan het leven dan tijdelijk verborgen houden, de knoppen aan de boom verraden de aankomende lente al. Een troostrijke gedachte, zeker. Maar wel een troost die paradoxaal is. Er spreekt immers ook een ultiem memento mori uit de geciteerde passage. De bijna brutale onoverwinnelijkheid van de boom laat de menselijke kwetsbaarheid wel heel erg evident uitschijnen: ‘Hij wist al hoe de beuk er in zijn helgroene waarheid uit zou zien. December, hoeveel maanden wachten nog? Dan was hij misschien al dood.’ Dan verschijnt de onderofficier ten tonele en vervult de boom een bemiddelende functie. De schoonheid van de beuk is genoeg om ook de SS'er in gepeins te doen vervallen, het pistool zakt en in een onbewaakt moment staan ze als twee mensen naast elkaar. Bemiddeld door de beuk zijn de voorgeprogrammeerde rollen van meester en slaaf even naar de achtergrond verdwenen. Als dat geen troost is, ze hadden samen over die besneeuwde schoonheid kunnen praten! Maar ze zwijgen, zoals Anne Frank en Peter op de avond van 23 februari in hetzelfde jaar stilvielen toen ze samen naar hun kastanje opkeken. In het geval van Anne is dit minder verwonderlijk, zij en Peter hebben dan immers al een relatie van verstandhouding. Hoeveel sterker wordt de troostende rol van een boom | |
[pagina 144]
| |
indien deze zelfs tussen een SS'er en een Untermensch weet te bemiddelen. De boom brengt zowel Semprun als de jonge onderofficier tot zwijgen en zelfs als het moment voorbij is valt de laatste niet meteen in zijn rol terug. Hij gaat niet eens brullen. Op dit punt eindigt de episode met de boom in Wat ‘n mooie zondag!. Jaren later vertelt Semprun in een interview aan Wim KayzerGa naar eind[4] echter het volgende: ‘Ik herinner me dat hij [onderofficier Kraus] me daarna met z'n pistool in m'n nek naar Hauptsturmführer Schwartz bracht. Die vertelde ik dat de boom me aan Goethe herinnerde. Wat er toen gebeurde is heel interessant. De SS-er Schwartz keek me aan en zei: “Weet u iets van Goethe?” Opeens was ik voor hem iemand die meetelde omdat ik de Duitse cultuur kende. Enfin, een zeer leerzame en ironische geschiedenis.’ Als de gevangene in overtreding voor Hauptsturmführer Schwartz aan Goethe refereert is deze zo onder de indruk dat Semprun de kans krijgt het na te vertellen. Weer is er sprake van een verstandhouding tussen twee mensen die door de situatie tot vijanden waren veroordeeld. Een troostend moment, zeker, maar ook ironisch en paradoxaal omdat het aan het verdere verblijf van Semprun in Buchenwald niets, maar dan ook niets veranderde. Als bomen troosten, dan is dat maar voor even. Ik merkte al op dat Sempruns fascinatie voor de besneeuwde boom niet alleen als een moment van troost, maar zeker ook als een memento mori begrepen moet worden. De beuk troostte Semprun door met zijn knoppen aan betere tijden te refereren. Tegelijk doet de zichtbare kracht van de boom het besef van de eigen kwetsbaarheid verschijnen. Een kracht om jaloers op te worden, al thematiseert Semprun dat niet. | |
Bomen en beestenRobert Antelme (1917-1990), jurist en schrijver, was evenals Semprun actief in het communistische verzet. De Gestapo arresteerde hem in juni 1944 en deporteerde hem eerst naar kamp Buchenwald en vervolgens naar werkkamp Gandersheim. Daar zou hij een halfjaar blijven, tot de oorlog voorbij was en hij meer dood dan levend door vrienden uit het verzet terug naar huis wordt gebracht. In het boek De menselijke soortGa naar eind[5] berichtte hij over zijn ervaringen uit deze periode. Antelme schrijft, in tegenstelling tot Anne Frank en Jorge Semprun, niet over één specifieke boom, maar over de betekenis van bomen in het algemeen, gesitueerd in het drama dat Gandersheim heet: ‘Je zou geneigd zijn de mensen te begrijpen die tegen het geëlektrificeerde prikkeldraad zijn gesprongen. [...] De dode zal onmiddellijk sterker zijn dan zij [de SS], zoals de bomen sterker zijn, de wolken en de koeien, al wat we de dingen noemen en voortdurend benijden. De onderneming van de | |
[pagina 145]
| |
SS'ers gaat niet zo ver dat ze de madeliefjes in de wei ontkennen’ (blz. 104). En later: ‘Waarschijnlijk zijn we er nog nooit zo na aan toe geweest om de boom die morgen zeker nog zal leven, te vereenzelvigen met almacht. [...] We staan zo dicht bij alles wat alleen maar vecht om te eten en sterft van niet eten, zo dicht bij een andere soort die nooit de onze zal zijn maar die we benaderen. [...] Maar wij blijven ondubbelzinnig mensen, wij eindigen alleen maar als mensen. [...] Welnu, hier is het beest rijk, is de boom de godheid, en wij kunnen beest noch boom worden’ (blz. 237-238). Uit deze passages spreekt vooral jaloezie. Op een plaats waar het menselijke leven continu in gevaar is, verschijnen bomen en beesten ineens als almachtig. Zij worden immers erkend in wat ze zijn en kunnen onmogelijk verlaagd worden. De SS probeert het niet eens. Volgens Antelme maken de SS'ers echter een grote fout als ze menen al het menselijke van de gevangenen te kunnen ontkennen. Als er al sprake van troost is, dan is het de volgende gedachte: hoe beestachtig de gevangenen ook behandeld worden, biologisch gezien zullen mensen altijd mensen blijven, zoals de boom altijd alleen maar een boom kan zijn. Antelme schrijft: ‘De afstand die ons scheidt van andere soorten blijft onaangetast, die is niet historisch. Het is een droom van de SS dat wij tot historische taak zouden hebben van soort te veranderen, en zij doden omdat die overgang te traag verloopt’ (blz. 237). Biologisch gezien mogen mensen niet verlaagd worden, in moreel opzicht kan dat zeker wel. ‘Tot het einde toe mens te blijven.’ In Ganderheim betekent dat niet alleen een weigering om dood te gaan, Antelme vecht ook tegen een andere vorm van dehumanisering door tot het einde toe waarlijk mens te willen blijven: vrij van geest, verantwoordelijk, gewetensvol. ‘De mens die we in gedachte hebben, die nu vermomd is, kaalgeschoren, heen en weer gesleept, die alleen in vermomming kan overleven en jaloers is op paarden en koeien omdat ze worden aanvaard als paarden en koeien, deze mens heeft zijn ogen nog, zijn mond en onder zijn gladde schedel alle beelden en alle woorden van iemand in colbert’ (blz. 27). Nog een reden om jaloers te zijn op exemplaren van andere soorten, niet alleen omdat de SS hen simpelweg met rust laat, maar ook omdat ze niet de last dragen om ondanks de omstandigheden hun waardigheid te moeten behouden. Paarden, koeien en bomen hebben het maar makkelijk... | |
Het schuldige landschapGeconfronteerd met de kracht van de beuk verscheen Sempruns leven als kwetsbaar en vergankelijk. Antelme bevestigt het paradoxale karakter van de troost als hij laat zien hoe de bomen van Gandersheim hem jaloers maken. Als de ervaringen van Semprun en Antelme ergens aan | |
[pagina 146]
| |
die van Anne Frank raken is het zeer goed denkbaar dat ook zij diep in haar hart de kastanjeboom benijdde. Hoe graag zou ook zij niet vrij in de buitenlucht, niet vervolgd of opgejaagd zijn geweest! Het is natuurlijk niet de schuld van de kastanjeboom dat hij de familie Frank overleefde. Bomen kunnen toch niet schuldig zijn? Armando (°1929), schrijver, beeldend kunstenaar, dichter en muzikant, meent van wel. Armando brengt zijn jeugd door in Amersfoort, vlak bij een sportveld dat tijdens de Tweede Wereldoorlog ingericht wordt als Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort. Deze plek loopt als een rode draad door zijn gehele werk. Opmerkelijk aan Armandos verhalen, gedichten en kunstwerken is dat termen als ‘vijand’, ‘macht’, ‘dader’ en ‘schuld’ niet alleen op mensen betrekking hebben, maar tevens op de natuur. ‘Het schuldig landschap’ is een kernbegrip in zijn werk: ook plekken kunnen schuldig zijn, omdat ze getuige zijn geweest van gruwelijke misdaden zonder dat ze zich ertegen hebben verzet. In zijn verhalenbundel De straat en het struikgewasGa naar eind[6] beschuldigt Armando het landschap dat er nu schijnbaar vreedzaam en onschuldig bijstaat, maar dat ondertussen getuige is geweest van de meest verschrikkelijke gebeurtenissen. ‘Nou weet ik wel, er zijn bomen die scherven in hun buik hebben, dat weet ik wel, die zijn ook niet ongeschonden gebleven, maar ze zeggen niks, dat is het, ze zeggen niks. Dat is toch geen manier’ (blz. 118). Armando verwijt de bomen niet alleen hun passieve gedrag tijdens de oorlog - en waar ze enigszins actief waren, verhulde hun gebladerte de gruweldaden binnen de kampen juist! - maar hij heeft ook moeite met het feit dat de bomen gewoon doorgegaan zijn met bestaan. ‘Er wordt vaak zo laatdunkend gesproken over de mensen die zich in dienst van de vijand stelden. Goed, maar wat dacht je van de denne- en sparrebomen, die zich volledig onderworpen hebben en zich nog steeds onderwerpen aan welke vijand dan ook. Kijk naar de afbeeldingen waarop de vijand doende is: daar staan ze, de bomen, ze staan op de achtergrond te lachen. En niet alleen de denne- en sparrebomen, de andere bomen ook. Moet daar niet es iets van gezegd worden? Ik dacht van wel, want ze staan er nog, de bomen, de bosrand en het geboomte, op dezelfde plek waar ze destijds ook stonden, je moet niet denken dat ze verderop zijn gaan staan, ze staan er nog steeds als stille getuigen.’ (blz. 245-246) | |
Kracht en kwetsbaarheidFeitelijk is het onzin om bomen aan te klagen, ze volgen de wetten van de natuur, zonder ooit daadwerkelijk te handelen. Ze treffen geen enkele blaam, voor wat dan ook. De Anne Frankboom was getuige van het leed in het Achterhuis, deed niets, maar wordt niet publiekelijk schuldig verklaard. Er wordt juist alles aan gedaan om deze boom te behou- | |
[pagina 147]
| |
den. En Armando is nooit zo ver gegaan om met zaag en bijl de bomen in Amersfoort te lijf te gaan. Toch is zijn visie op het schuldige landschap te volgen, zeker als we bedenken dat ook de nazi's een boom tot monument verhieven. Concentratiekamp Buchenwald is gelegen op de Ettersberg, niet ver van Weimar en te midden van dezelfde bossen waar Goethe graag met zijn secretaris Eckermann wandelde en sprak, dezelfde bossen waar het Wanderers Nachtlied ontstondGa naar eind[7]. Als in 1934 de bouw van het concentratiekamp begint worden grote delen bos gekapt, maar één boom blijft gespaard. Semprun schrijft: ‘Een meter of dertig verderop, aan het eind van het plein dat zich voor ons uitstrekte, zag ik Goethes boom staan. Althans de verkoolde stronk die er nog van over was. Want al had de SS hem dan gespaard bij het bouwen van Buchenwald, bij het bombardement van Augustus 1944 had een Amerikaanse fosforbom hem in vuur en vlam gezet. Op de stam van de boom hadden de met een mes ingekerfte [sic] initialen van Goethe en Eckermann gestaan.’Ga naar eind[8] Daarom had Semprun dus tijdens zijn ontmoeting met Hauptsturmführer Schwartz aan Goethe moeten denken: een van diens geliefde bomen had al die jaren en voor iedereen zichtbaar midden in kamp Buchenwald gestaan, voor de oostelijke rij barakken, tussen de keuken en de wasserij. De SS'ers vereerden hem om zijn kracht en ouderdom, als symbool van de door hen zo geliefde Duitse cultuur. Het is moeilijk om de geschiedenis van dit zelfbenoemde nazimonument te aanhoren, zonder hier iets van rechtvaardigheid in te zien. De naziboom is tenminste niet hooghartig en brutaal overeind blijven staan, maar is gestraft voor de misdaden waar hij al die jaren getuige van was. De verkoolde stronk die tot op de dag van vandaag in Buchenwald te bezichtigen is, staat ineens symbool voor de ondergang van het Derde Rijk, al is hij, helaas, evenals het rechts-extremistische gedachtegoed, niet met wortel en al uitgeroeid. Het is prachtig dat Annes kastanje deze andere boom overleefd heeft. Standvastig weerstond hij de tand des tijds, maar niet voor eeuwig. De Anne Frankboom is ziek, niet door toedoen van de vijand, maar door de agressieve dikrandonderzwam. Inmiddels is de boom met zijn stamhoge, stalen korset nog maar een schaduw van zijn oorspronkelijke kracht en schoonheid. Hij is zelf het toonbeeld van vergankelijkheid geworden, in plaats van ons aan onze sterfelijkheid te herinneren. In die hoedanigheid is het geen boom meer waar Semprun troost of Antelme jaloezie bij zou ervaren. En als Armando een punt heeft, is het dan niet gerechtvaardigd de schuldige boom zonder enige spijt in mootjes te hakken? Gebleken is dat velen de kastanjeboom in hartje Amsterdam een warm hart toedragen. De stichting Support Anne Frank Tree ontving genoeg donaties om de boom nog een aantal jaar te kunnen behouden en is | |
[pagina 148]
| |
verheugd dat hij als gedenkteken voor de Jodenvervolging zal blijven staanGa naar eind[9]. De Bomenstichting noemt de Anne Frankboom een symbool voor vrijheid en voor verzet tegen onderdrukkingGa naar eind[10]. Weer anderen zien de boom als universeel monument van de belangrijkste morele menselijke waarden, van vrede, van menselijkheid en van mededogen1Ga naar eind[11]. Het zijn grote woorden en het is de vraag of ze allemaal op hun plaats zijn. Toch is het mooi dat de boom niet zomaar omgehakt is. Annes boom zorgde voor een stroom van aandacht en publiciteit voor het Anne Frankhuis, het meisje dat er haar dagboeken schreef en de Tweede Wereldoorlog als zodanig. En dat is goed. Waarom? Ik geef het laatste woord aan Armando: ‘Er zijn mensen die de oorlog hebben meegemaakt. Er zijn mensen die in de oorlog nauwelijks iets hebben meegemaakt. Er zijn mensen die in de oorlog heel erg veel meegemaakt hebben. Er zijn mensen die de oorlog niet overleefd hebben. Er zijn mensen die zich de oorlog niet zo goed meer kunnen herinneren omdat ze te jong waren. En er zijn mensen die de oorlog niet hebben meegemaakt omdat ze na de oorlog geboren zijn. Van de laatste soort mensen komen er steeds meer. Ze moeten berispt worden. Ze moeten in de gaten gehouden worden, want nu zijn zij aan de beurt om de veldslagen van de toekomst te beramen. Ja, men blijft doende.’ (blz. 169-170) |
|