| |
| |
| |
Peter Daerden
Camilo Torres, de rode priester van Colombia
De ene revolutionair is de andere niet. In 2007 werd de dood van Che Guevara, veertig jaar na dato, uitgebreid herdacht. Een jaar tevoren was Camilo Torres, die in 1966 om het leven kwam, die eer geenszins te beurt gevallen. De Colombiaanse priester-guerrillero, de ‘Che Guevara van de katholieken’, spreekt tegenwoordig minder tot de verbeelding. Zelfs in België, waarmee hij toch een speciale band had, is hij niet zo bekend. Deze maand zou hij tachtig jaar geworden zijn.
| |
Staat van genade
Camilo Torres Restrepo werd op 3 februari 1929 geboren in een welgestelde familie te Bogotá. Zijn moeder Isabel was een geëmancipeerde vrouw, vrijgevochten voor haar tijd en milieu. Beweerd wordt dat Camilo zijn rebelse geest vooral van haar had geërfd. Toen hij twee jaar was verkreeg zijn vader, een gerespecteerd arts, een functie bij de Volkenbond. De hele familie, inclusief vier kinderen van wie twee uit een eerder huwelijk, verhuisde naar Genève. In Europa boterde het niet meer zo tussen het koppel, en Isabel trok met haar kinderen naar België. Ze hadden zich daar pas kort gevestigd of de impulsieve moeder verkoos in Barcelona te gaan wonen. In 1934 ging de hele familie terug naar Colombia. Drie jaar later was het huwelijk definitief voorbij.
Camilo kreeg een degelijke, zij het wat onorthodoxe opvoeding. Hij werd naar de beste scholen van Bogotá gestuurd. Later zou hij korte tijd aan de rechtenfaculteit van de Nationale Universiteit studeren. Hij leidde toen een leven zoals de meeste jongeren uit de hogere kringen - recepties, feestjes, uitgaan. Hij raakte ook bevriend met een wat bohemien- | |
| |
achtige figuur, een rechtenstudent die vooral in literatuur geïnteresseerd was: Gabriel García Márquez.
Torres was vermetel van karakter, een grappenmaker, hij deed graag aan sport. Op een bepaald moment raakte hij echter in de ban van twee nieuwe Franse priesters in Bogotá. Torres kwam onder de indruk van de brede filosofisch-culturele basis van beide dominicanen. Het contrast met de versteende katholieke hiërarchie van Colombia kon niet groter zijn. Dat Camilo zelf priester wilde worden was een grote schok voor zijn ouders, die uit liberale, antiklerikale hoek stamden. Het verhaal gaat dat zijn moeder hem nog net op tijd tegenhield op het station en hem vervolgens dagenlang opsloot in zijn kamer. Toen García Márquez hem daar opzocht, zag hij dat zijn vriend bleker was dan gewoonlijk, een witte poncho droeg en blijk gaf ‘van een kalmte die me voor het eerst deed denken aan een staat van genade. Hij had besloten in te treden in het seminarie vanwege een roeping die hij heel goed had weten te verbergen, maar waar hij tot het bittere eind gehoor aan wilde geven’. Uiteindelijk bonden Camilo's ouders in. In september 1947 trad hij toe tot het seminarie. Voor de volgende zeven jaar zou dit zijn thuis worden.
| |
Europese jaren
In 1954 werd Torres tot priester gewijd en trok hij naar de katholieke universiteit van Leuven. Hij was toen vijfentwintig jaar. Korte tijd later vervoegde zijn moeder zich bij hem. Camilo begon een studie sociale en politieke wetenschappen. De jonge priester kon zich ontdoen van het dogmatische katholicisme uit Colombia. De Leuvense hoogleraren boden hun studenten een verfrissende vrijheid van denken. In België was het katholicisme aan een soort intellectuele renaissance bezig. Belgische theologen zouden, een paar jaar later, een belangrijk aandeel krijgen in de voorbereiding en afwikkeling van het Tweede Vaticaans Concilie. Via hen kwam Torres in aanraking met het werk van moderne katholieke denkers als Jacques Maritain en Emmanuel Mounier.
Toen hij zich in het studentenmilieu begaf ontdekte de Colombiaan dat zich daar niet alleen landgenoten, maar jongeren uit heel Zuid-Amerika bevonden. Zijn comfortabele appartement werd de ontmoetingsplaats voor deze Latijn-Amerikaanse kolonie. Hij gedroeg zich daarbij opvallend informeel voor een priester. Gasten bleven vaak tot in de late uurtjes hangen. In Colombia bereikten García Márquez vage berichten ‘dat zijn studentikoze geest en zijn wereldlijke manieren niet te lijden hadden gehad onder zijn toetreding, en dat de meisjes die verliefd op hem waren hem behandelden als een door de soutane ongevaarlijk geworden filmacteur’.
Begin 1955 richtte Torres een Colombiaanse studiegroep op rond sociaaleconomische thema's. Door de terugkeer van zijn moeder naar | |
| |
Bogotá kon hij zich meer in het studentenleven engageren. Hij maakte zoveel indruk dat men hem de post van vicerector van het Kollege voor Latijns-Amerika aanbood. Dit Kollege, het COPAL, was in 1953 opgericht om priesters voor te bereiden op hun missie in Latijns-Amerika. Het katholicisme in dat werelddeel stond immers steeds sterker onder druk. Het aantal priesters was te gering en de religieuze beleving vaak oppervlakkig. Ter plaatse was een stevige concurrentie met het protestantisme ontstaan, waarvan de verspreiding veel professioneler (vanuit de Verenigde Staten) geleid werd. Ten slotte bestond de vrees dat indien de Kerk geen sterke sociale factor in Latijns-Amerika werd, het continent aan het communisme zou verloren gaan.
Vanuit Leuven bezocht Torres ook verschillende Europese universiteiten, waarin hij zijn Colombiaanse studiegroep trachtte te verspreiden. Hij wilde de Colombianen in Leuven en de rest van Europa verenigen, met het doel de toestand in Colombia te analyseren volgens de methodes die in Parijs en Leuven gedoceerd werden. Ook op lokaal gebied bleef Torres de handen uit de mouwen steken. In de weekends trok hij vaak naar Marchin, een parochie in de provincie Luik waar de beweging van de priester-arbeiders sterk stond. Daarnaast was hij een licentiaatthesis begonnen over de levensstandaard in Bogotá. Om meer gegevens daarvoor te verzamelen keerde hij, in de zomer van 1956, tijdelijk terug naar Colombia. Het volgende jaar in Leuven verhuisde hij naar een studentenresidentie in het Park van Arenberg. In deze groene omgeving besteedde hij vooral aandacht aan zijn thesis, die in juli 1958 met succes voltooid werd. Zijn laatste wapenfeit was de organisatie van een congres, te Leuven, van Colombiaanse studenten in Europa. Op 8 oktober 1958 vertrok hij naar Colombia.
Leuven had Torres intellectueel gevormd, maar het werkelijke belang van zijn vier Europese jaren lag wellicht in de talrijke reizen die hij gemaakt had. Vooral de priester-arbeiders in Frankrijk hadden een diepe indruk op hem achtergelaten. In Parijs had hij eveneens Abbé Pierre leren kennen en was hij in contact gekomen met leden van het Algerijnse verzet. Ook bezocht Torres, met veel belangstelling, een aantal communistische landen. Hoewel hij de tekortkomingen van het communisme onderkende, plaatste hij de mystiek en soberheid ervan tegenover de immoraliteit en luxe van het kapitalisme. Op dezelfde manier waarop de barbaren de decadentie van het Romeinse Rijk gezuiverd hadden, meende Torres, kon het communisme het kapitalisme louteren.
| |
Ommekeer
In Bogotá werd Torres benoemd tot docent aan de sociologische faculteit van de Nationale Universiteit. Met zijn flair maakte hij daarbij ook | |
| |
op niet-gelovigen veel indruk. Hij wilde geen sociologie vanuit de ivoren toren doceren en nam zijn studenten mee naar verpauperde wijken. Als onorthodox studentenpastor bouwde hij een even geliefde als beruchte reputatie op. Hij lag geregeld overhoop met zowel de rector als zijn geestelijke oversten. Torres zou heel snel tot een lokale beroemdheid uitgroeien. De jonge priester werd zowaar modieus, en vele bogotanos vroegen hem hun huwelijken te bezegelen of hun kinderen te laten dopen. In Leven om het te vertellen beschrijft García Márquez met bewondering hoe Torres ook zijn eerste zoon Rodrigo het doopsel toediende.
‘Ik zou kunnen zeggen dat Camilo niet bepaald een ambtenaarstemperament had’, aldus de met hem bevriende Belgische godsdienstsocioloog François Houtart. ‘Iedere keer dat men hem in een functie zag: professor aan de universiteit of iets anders, kwam hij zelf in conflict met het establishment, omdat hij anderen zo toegewijd was, dat het voldoende was iemand te ontmoeten die hem nodig had, om niet naar de universiteit te gaan en de studenten vergeefs te laten wachten. [...] Wat zijn priesterschap karakteriseert, is de globale kijk die hij op de problemen had. Het is een priester, die altijd elke tweedeling, welke dan ook, in de mensen die hij ontmoette, verworpen heeft. Ik heb frappante getuigenissen van ongelovigen of mensen van andere godsdiensten, die hij op verschillende plaatsen, bv. in de Verenigde Staten ontmoet heeft en die hij voor hun leven gebrandmerkt heeft. Hij maakte geen onderscheid bij de mensen die hij ontmoette, tussen de professionele waarde en wat voor hem als priester aan die mensen van belang was. Men zou kunnen denken dat zo'n complete, bijna agressieve herderlijke geestesgesteldheid een hindernis zou zijn in zijn betrekkingen met bijvoorbeeld de studenten- of de niet-christelijke wereld. Dat was integendeel het aantrekkelijke in zijn persoonlijkheid.’
Ondanks zijn academisch curriculum was Torres een man van de actie. Hij stond afkerig tegenover de kerkelijke hiërarchie en voelde evenmin veel voor de parlementaire democratie in zijn land. In opdracht van de regering maakte hij wel deel uit van een programma voor landhervorming. Die functie was zeker niet zonder invloed. Hij maakte vele reizen door Colombia en leerde de armoede op het platteland kennen. Zo kwam hij er ook, voor de eerste keer, in contact met het ontkiemende gewapende verzet. Ongeveer vanaf dit moment vond de beslissende ommekeer in zijn denken plaats: hij was tot de conclusie gekomen dat, als er in Colombia niets ten gronde zou veranderen, de toevlucht tot geweld onvermijdelijk was.
In de Europese christendemocratie geloofde Torres niet meer. Hij was vervreemd geraakt van zijn oude studiemakkers in Leuven, en dat gevoel was wederzijds. Toen hij financiële steun liet zoeken in de | |
| |
studentenstad, leek het enthousiasme rond zijn figuur bekoeld. Volgens zijn vriend August Vanistendael, secretaris-generaal van de Internationale Christelijke Vakbond, had Camilo ‘het evenwicht verloren’. Het gerucht in Leuven ging dat Torres een andere weg ingeslagen had en niet meer volledig te vertrouwen was.
| |
Revolutie
Colombia verkeerde in een politieke crisis. De nationale schulden waren sterk gestegen en de armoede nam toe. In de grote steden vonden regelmatig stakingen plaats, de boerenbeweging won aan sterkte. In 1964 werd het Nationale Bevrijdingsleger, het ELN of Ejército de Liberación Nacional, officieel opgericht. De bedoeling van de opstandelingen was de guerrilla te openen in de deelstaat Santander, in de vallei van de Magdalenarivier. Het dichte tropische gebladerte daar zou het ideale werkterrein verschaffen. Het bergachtige Colombia, met zijn door de natuur opgelegde verdeling en daardoor ook beperkte centraal gezag, bood überhaupt een geschikt kader voor de guerrillastrijd. Daarenboven teerden de minzame Colombianen, paradoxaal genoeg, op een lange traditie van gewapende conflicten en burgeroorlogen.
In september 1964 keerde Torres nog één keer naar Leuven terug, om er een lezing te houden op een katholiek congres. Hij wilde zijn nieuwe, revolutionaire ideeën toetsen aan de kritiek van katholieke intellectuelen. Kern van zijn boodschap was dat samenwerking met de marxisten onontbeerlijk was geworden. De toespraak viel niet in goede aardeeen beleefde maar ijzige stilte was zijn deel, schrijft zijn biograaf Broderick. Iemand wist nog op te merken dat het Frans van de priester zo'n gek Zuid-Amerikaans accent had.
Ook bij het thuisfront raakte Torres snel in onmin met de Kerk. In Colombia, dat af te rekenen had met ernstige sociale en economische problemen, groeiden de maatschappelijke tegenstellingen. Op 21 mei 1965 werd zelfs de noodtoestand afgekondigd. Verschillende mensen adviseerden Torres een tijdje in ballingschap te gaan, om wat afstand te nemen en de situatie te overdenken. Hij zelf nam zich voor opnieuw naar Leuven te gaan om zijn doctoraat af te werken. Kort voor zijn vertrek hield hij een afscheidsrede voor een gehoor van duizenden studenten. Degene die hier sprak was echter geen geestelijke meer, maar een revolutionair, die opriep de wapens op te nemen.
De toespraak had zo'n onverwacht effect dat Torres zijn reis naar Leuven afzegde. Zijn conflict met de Kerk had hem tot een publiek figuur gemaakt. Zijn rol in de Colombiaanse samenleving was te groot geworden. Er ging bijna geen dag voorbij of zijn naam verscheen in de kranten. Te moeten scheiden van de Kerk was voor Torres een pijnlijk | |
| |
vooruitzicht, maar hij besloot de eer aan zichzelf te houden. Hij keerde terug tot de lekenstand. Op 25 juni 1965 liet hij een verklaring verschijnen in El Tiempo. Hij deelde daarin mee dat het hem onmogelijk was geworden zijn priesterschap voort te zetten. ‘Wanneer zich omstandigheden voordoen, die de mensen beletten zich aan Christus te wijden, is de voornaamste taak van de priester om die omstandigheden te bestrijden.’ Torres schreef dat hij de revolutie ‘als een christelijke en priesterlijke strijd’ beschouwde. ‘Ik zal alle risico's aanvaarden die deze weg meebrengt.’
Na afstand gedaan te hebben van zijn priesterambt ontpopte Torres zich tot een soort volksleider. Strubbelingen in het door hem opgerichte Frente Unido - een bundeling van linkse krachten - brachten hem evenwel snel in een geïsoleerde positie. Torres had het in zich tot een charismatisch politiek leider uit te groeien, maar in plaats daarvan zocht hij toenadering tot het ELN. Hij werd er ingelijfd als gewone soldaat en opgeleid tot de gewapende strijd. Al in zijn eerste gevecht, op 15 februari 1966, werd hij dodelijk getroffen.
| |
Droefheid en hoop
De naam van de betreurde Camilo Torres ging vervolgens heel Zuid-Amerika rond. Vooral in christelijke middens in Argentinië, Chili en Uruguay, en later ook in Nicaragua, kreeg zijn gedachtegoed vaste voet aan de grond. Toch illustreerde Torres, net als Che Guevara, de ontoereikendheid van de guerrilla in Latijns-Amerika. Nergens zou ze immers enig concreet resultaat boeken. Het gebruik van geweld loste fundamenteel niets op, en bracht in het slechtste geval een autoritaire tegenreactie tot stand. Het blijft onduidelijk of Torres als een verblind slachtoffer van zijn tijd gezien moet worden, dan wel iemand die uit louter onbekwaamheid de verkeerde weg insloeg. ‘Voor ons, in een Europese context, is het vrijwel onmogelijk om een dergelijke beslissing volledig te begrijpen,’ aldus François Houtart. ‘Maar wanneer men die terugbrengt in de context van het land waarin hij leefde, is het gemakkelijker te begrijpen.’ Er is nog een andere verklaring voor zijn gedrag: de laatste maanden van zijn leven werd Torres steeds vaker (fysiek) bedreigd. Hij vreesde voor zijn leven, en misschien beschouwde hij de vlucht naar de plattelandsguerrilla wel als een ontsnapping of bevrijding.
Men kan niet zeggen dat de Kerk blind bleef voor de dilemma's die Torres had opgeworpen. Twee jaar na zijn dood werd, uitgerekend in Colombia, een nieuwe doctrine uitgetekend die geestelijken meer bewegingsvrijheid zou bieden. De Latijns-Amerikaanse bisschoppen spraken zich op een conferentie in Medellin uit voor een principiële keuze voor de bevrijding van de armen. Niet alleen de toon van de congres- | |
| |
documenten was veranderd, ook de inhoud ervan was nieuw. Ellende en armoede van vele mensen, de economische, politieke en sociale wantoestanden, de schendingen van de mensenrechten door de militaire regimes: ze werden bij naam genoemd. De conferentie sprak zich ook sterk uit tegen het gebruik van geweld. De vergadering van Medellin schudde evenwel het ‘sociale’ geweten van menig theoloog, priester en leek wakker. Talrijke mensen, die onverschillig of zelfs afwijzend tegenover de Kerk stonden, zouden zich opnieuw tot haar keren.
Ook in Leuven bleef de geest van Torres rondwaren. Na zijn afscheid in 1958 waren de Latijns-Amerikaanse studenten doorgegaan met lezingen en politieke debatten te organiseren. Vooral vanaf de jaren zeventig nam het aantal Latijns-Amerikanen in Leuven sterk toe. Een studentenresidentie in de Brusselsestraat kreeg, na enige discussie met het rectoraat, de naam van Torres toegewezen. Dit droeg natuurlijk ook bij tot het enigszins radicale imago van Leuven. In 1966 al had een Colombiaanse jezuïet een artikel geschreven waarin hij ‘marxistische extremisten’ uit Leuven verantwoordelijk stelde voor de tragedie van Camilo Torres. In sommige kringen raakte de universiteit bekend als centrum voor de vorming van links georiënteerde katholieke vernieuwers, ‘bevrijdingstheologen’. Uiteindelijk werd Leuven niet alleen beroemd, maar ook berucht, en zou het stilaan gemeden worden door conservatieve Latijns-Amerikaanse milieus. Ook na de jaren zeventig, toen de grote ideologieën in het Westen afbrokkelden, bleef de studentenresidentie Torres bestaan. Nu is het een relict, want er is nauwelijks een student die het gebouw in verband met de guerrillero weet te brengen.
In Colombia ligt de erfenis van de ‘Che Guevara van de katholieken’ nog steeds gevoelig. Het land wordt al decennialang door de guerrilla geteisterd. Ook het Ejército de Liberación National bestaat nog en figureert tegenwoordig op de Noord-Amerikaanse en Europese lijsten van terreurorganisaties. Binnen het ELN zelf blijft Torres als een belangrijke referentie gelden. De officiële Kerk heeft het nog altijd moeilijk met de recalcitrante priester, en in de seminaries in het land wordt nauwelijks aandacht geschonken aan Torres. Wel is een groot aantal boeken over de guerrillero verschenen. Het grootste aandeel daarin leveren geestelijken of ex-geestelijken, zoals de wellicht bekendste biografie door de reeds genoemde (in Colombia gevestigde) Australische ex-priester Walter J. Broderick. De meeste van die werken zijn, volgens de Colombiaanse biograaf Orlando Villanueva Martinez, meer met passie dan rede gemaakt: ‘Niet weinig zijn de teksten geschreven uit woede en wrok. In deze zin is Camilo slachtoffer van de haat en de liefde van geestelijken, sociologen en historici. Zijn voetstappen in de Colombiaanse geschiedenis hebben een spoor van bewondering en afwijzing, van droefheid en hoop achtergelaten.’
| |
| |
Camilo Torres’ leven en dood worden nog steeds omgeven door raadsels. Op de vraag hoe hij, als christen, de mentale omschakeling naar het geweld kon maken ontbreekt vooralsnog een echt bevredigend antwoord. ‘Rode priesters’ hebben vaker een belangrijke rol gespeeld in Latijns-Amerika. Óscar Romero en Hélder Câmara zijn nog steeds klinkende namen. Recent nog bracht Fernando Lugo, een voormalig bisschop van linkse signatuur, het tot president van Paraguay. Maar deze en andere figuren hebben nooit hun heil in de wapens gezocht. Vele sociaaleconomische problemen waarmee Torres zich geconfronteerd zag zijn nog steeds actueel in Colombia. Vast staat echter dat zijn oplossing niet de juiste was.
| |
Geraadpleegde literatuur
Walter J. Broderick, Camilo Torres. A Biography of the Priest-Guerrillero, New York, 1975. |
Anoniem, ‘Camilo Torres: ¿Capítulo cerrado?’, El Tiempo, 16 februari 2006. |
Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, Amsterdam, 2003. |
Camilo Torres, Revolutie:christelijke opdracht. Met inleiding door François Houtart, Utrecht/ Antwerpen, 1969. |
Orlando Villanueva Martínez, Camilo. Acción y utopía, Bogotá, 1995. |
|
|