Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||
An Vranckx
| |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
zich afspeelden (landerijen in narc-decostijl, voorzien van privédierentuinen) bevreemdt meer dan het Macondo waar Márquez het gros van zijn literaire fictiewerk situeert. Pablo Escobar en zijn kartelkompanen die deze landerijen bewoonden, worden in Ontvoeringsbericht niet glorieuzer voorgesteld dan nodig, en het boek besteedt ruim aandacht aan slachtoffers - niet alle gijzelaars overleefden dit drama. Recenter verschenen boeken en documentaires verfraaien het beeld van de drugskartels, terwijl de hun toegeschreven misdaden vervagen en de herinnering verbleekt aan de ontelbare slachtoffers van wat zij in gang zetten. Bepaalde drugshandelaars worden zelfs glamoureus voorgesteld in een soap die sinds juni 2008 loopt op een Colombiaanse televisiezender, El cartel de los Sapos. Deze ontlokte zelfs officiële verklaringen van de Colombiaanse politiechef, als zou de serie van schurken helden maken en de vele politieagenten die als helden sneuvelden in die strijd, als corrumpeerbare schurken voorstellen en daarmee de staat en zijn instellingen voor schut zetten (Cambio, 12 juni 2008). Deze serie en zijn format werden intussen doorverkocht aan televisiezenders in meerdere landen. De verwachting dat wij er ook in Europa ooit mee geconfronteerd worden, wijst het nut aan om een balans op te maken van het enige nog voortdurende gewapende conflict van Latijns-Amerika. Is de kans dat die strijd daar eindigt groter dan de kans dat Europese yups het gebruik van cocaïne afzweren? Colombiaanse strijdende groepen - waaronder de FARC die mevrouw Betancourt zo lang geketend hield - verdienen aan illegale substanties die hun laboranten distilleren uit lokale flora. Zolang die substanties in eerstewereldsteden kapitaalkrachtige markten vinden volgt de productie en blijft de aanvoer naar die markten verzekerd. Vervoer van illegale substanties naar illegale markten verloopt vlot in de onderbuik van de vrijhandelsvolumes die de wereldzeeën doorkruisen, ongehinderd door controles waaraan ontvette staten toch al weinig besteden, als ze al iets te besteden hebben, want opbrengsten van illegale transacties vloeien niet terug naar een staatskas. | |||||||||||||||
WortelsDe Colombiaanse gewapende strijd en de illegale drugseconomie houden elkaar in een innige wurggreep, maar hun wortels zijn onverbonden. Het basisproduct van cocaïne, de cocastruik, wordt sinds mensenheugenis in de Andes verbruikt. Dat gegeven staat los van de onrust die in de republiek Colombia heerst sinds de onafhankelijkheid in 1819. Meer dan een eeuw lang bevochten daar aanhangers van een liberale partij die van een conservatieve partij. Die partijpolitieke polarisatie luidde halverwege de twintigste eeuw een periode in die | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
men in Colombia nog altijd, met gepaste hoofdletters, Het Geweld noemt (‘La Violencia’). Het startschot voor dat Geweld werd in 1948 afgevuurd op een progressief lid van de liberale partij, Jorge Eliécer Gaitán, toen de grootste kanshebber op een overwinning in de presidentsverkiezingen. Na deze moord brak een volksopstand uit. De repressie die daarop volgde kostte honderdduizenden burgers het leven. Slachtpartijen waren het werk van losgeslagen elementen van het staatsapparaat - op dat ogenblik in handen van een conservatieve partij. De steden werden verlaten door aanhangers van de rivaliserende liberale en communistische partijen en door veel partijloze burgers. Anderen ontvluchtten de rurale gebieden. De betere landbouwgronden werden geüsurpeerd door aanhangers van wat dan de juiste partij bleek. Landloos geworden boeren trachtten een nieuw bestaan op te bouwen in minder vruchtbare en moeilijker toegankelijke streken, die ze koloniseerden op daar al aanwezige boeren en inheemsen. Op bescherming van de staat kon niemand rekenen. Sommigen organiseerden zich in zelfverdedigingsgroepen, die werden aangezien als geaffilieerd met militanten van de liberale partij, die in de oppositie zat bij aanvang van Het Geweld, of met kopstukken van een communistische partij. Een van die liberale militanten stichtte in 1964 de guerrillabeweging Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) (Pécaut, 2008). Hij nam de nom de guerre ‘Tirofijo’ aan (‘hij die scherp schiet’) en leidde zijn groepering met ijzeren hand tot hij zelf in maart 2008 ten grave werd gedragen als 's werelds oudste guerrillero. Zijn groepering overleeft als een rustiek karkas dat zijn oorspronkelijke revolutionaire programma reeds lang heeft verloren. Datzelfde geldt voor het Nationaal Bevrijdingsleger ELN (acroniem naar zijn Spaanstalige naam, Ejército de Liberación Nacional), waarin de in België opgeleide Camilo Torres militeerde. Nog een handvol andere groepen rezen de voorbije decennia als paddestoelen uit Colombiaanse bodem om buitenparlementaire en vaak gewapende actie te voeren, ook tégen elkaarGa naar eind[1]. Ten tijde van Het Geweld en tot in de tienerjaren van het guerrillatijdperk werd in Colombia nauwelijks coca verbouwd (Lopez Restrepo, 2000). Van het gewas werd een milde lokale variant geteeld en gekauwd door mannen van een handvol inheemse groepen, niet eens bij alle die het land nog rijk was - en die nu minder dan twee procent van de Colombiaanse bevolking vertegenwoordigen. Met de cocacultuur was het anders gesteld in Bolivia en Peru, waar inheemsen nog de helft van de bevolking uitmaken. Vele van hen telen en verbruiken coca. Zij doen dat niet allemaal illegaal. Volgens nationale wetten mag er een bepaald areaal met coca worden beplant voor traditioneel eigen gebruik door inheemse groepen. Het inschrijven van | |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
deze mogelijkheid in de nationale wetgeving wordt voorzien in uitzonderingsclausules in de Drugsconventies van de Verenigde Naties. Hoeveel op die arealen precies wordt geteeld blijkt moeilijk te controleren. Een deel van die cocabladeren pleegt men bovendien in te koken tot cocapasta. Die pasta, op zijn beurt, is het basisbestanddeel van een zout met sterk opwekkend gebruik, HCL, beter bekend als cocaïne. De omzetting van pasta naar cocaïne hoeft niet onmiddellijk na het oogsten van het cocablad te gebeuren, noch noodzakelijk in het land waar dit product wordt geoogst. Van alle cocaïnelaboratoria die van halfweg de twintigste eeuw in Latijns-Amerika werden ingeplant, hadden de Colombiaanse het meeste succes. Dat liet zich daar toen niet verklaren door de nabijheid van een cocateeltgebied, noch door de aanwezigheid van een binnenlandse verbruikersmarkt voor cocaïne. Colombiaanse producenten begonnen als onderaannemers van Cubaanse netwerken die toen de aanvoer beheersten naar de cocaïneverbruikersmarkt. Het product dat laboranten in Colombia destilleerden werd doorverkocht aan Cubaanse inkopers. Die leverden het op hun beurt aan landgenoten, tot 1959 in Cuba en daarna vooral in diasporacentra in de Verenigde Staten. Die Noord-Amerikaanse verbruikersmarkt verruimde in de jaren zeventig, toen cocaïne aan populariteit won én Cubaanse netwerken uit de trafiekketen werden geduwd. Doorvoer van cocaïne uit Colombia naar de Verenigde Staten gebeurde vervolgens door Mexicaanse smokkelaars, die de zaak steeds grootschaliger aanpakten (Garzón, 2008). | |||||||||||||||
Limousines en nijlpaardenHet aantrekken van de Noord-Amerikaanse cocaïnemarkt en de vaardigheden van Cubaanse en Mexicaanse trafikanten om die markt te bevoorraden werden met interesse gevolgd door Carlos Lehder, zoon van een Duitse vader en een Colombiaanse moeder. Lehder zat in de Verenigde Staten een straf uit wegens autodiefstal. Na zijn vrijlating begon hij zelf cocaïne naar de Verenigde Staten te importeren. Hij zette daartoe invoerroutes op over de Bahama's. In 1978 richtte hij zijn hoofdkwartier in op Norman's Key, een eiland aan de zuidrand van de Bahama's, waar hij de overige bewoners met intimidatie en moord verdreef. De omgekochte lokale overheid liet hem zijn gang gaan. Voor de bevoorrading van zijn cocaïneroutes associeerde Lehder zich met zakenpartners in de Colombiaanse industriestad Medellin. Deze associatie (kartel) zou al snel de volledige productieketen integreren: inkoop van Boliviaanse en Peruviaanse cocapasta, doorvoer van deze pasta naar Colombiaanse laboratoria, verwerking van het product tot cocaïne, cocaïnesmokkel naar de Verenigde Staten mét distributie aan de daar | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
verblijvende gebruikers, en repatriëring van verkoopwinsten naar Colombia waar een deel tersluiks in de legale economie werd geïnvesteerd. Zichtbaarder waren Lehders feesten en een landhuis dat hij liet optrekken in Zuid-Duitse stijl. Boven op die constructie werd een standbeeld gemonteerd van één zijner idolen: John Lennon. Het had erger gekund - Hitler behoorde ook tot zijn idolen. Bij de minder pittoreske bestedingen die worden toegeschreven aan Carlos Lehder behoort een betaling aan een guerrillacommando dat het justitiepaleis in Bogotá belegerde. Dat commando zette een voorname bekommernis van de kartellenen op zijn eisenplatform: de niet-uitleverbaarheid van Colombianen aan de Verenigde Staten. De guerrillabelegering liep uit op een fiasco. Rechters, burgers én guerrillero's kwamen om bij de terugname van het gebouw door het leger (Castro Caycedo, 2008). Daarbij ging ook al het in het justitiepaleis verzamelde bewijsmateriaal tegen de drugsmaffia in vlammen op (Comisión de la Verdad sobre el Holocausta del Palacio de Justicia, 2006). Twee jaar na die feiten, in 1987, werd Lehder gearresteerd in een guerrillakamp in de Colombiaanse jungle waar hij zich tegen betaling mocht verschansen. Na zijn uitlevering aan de Verenigde Staten kreeg hij levenslang. Die straf werd verlicht nadat Lehder getuigde tegen de Panamese voormalige sterke man Manuel Noriega. Het beruchtste lid van dit Medellinkartel werd Pablo Escobar. Net zoals Lehder was die zijn loopbaan begonnen als autodief. Na een succesvolle entree in de drugseconomie liet Escobar zich in Medellin chaufferen in een cocaïnekleurige Rolls Royce en klom hij op naar de zevende plaats op de Forbes-lijst van 's werelds rijksten. Een sportvliegtuigje, waarmee Escobar zijn eerste ladingen cocapasta het land binnensmokkelde, liet hij monteren boven op de ingangspoort van zijn residentiële haciënda Napolés. In dit landgoed - de ruïne kan tegenwoordig als attractie worden bezocht - hield Escobar een zoo vol geïmporteerde dieren. Van die collectie overleeft thans nog een gezonde populatie mannetjesnijlpaarden. In bronstijd plegen deze de Magdalenarivier op te zwemmen, op zoek naar iets bespringbaars. Hun gevaarlijke gedrag, dat een lokaal milieuagentschap kopzorgen baart, behoort nochtans tot het minst problematische van de nalatenschap van Pablo Escobar. | |||||||||||||||
The war on drugsColombiaanse deskundigen houden vol dat de kartels vóór 1984 weinig overlast veroorzaakten in Colombia. Maar in dat ene jaar werd alles anders. In de Verenigde Staten kondigde toenmalig vicepresident George Bush (sr.) ‘a real war on drugs’ af, waarna de Colombiaanse overheid met klem werd verzocht ondernemers, die cocaïne exporteerden naar de Verenigde Staten, te arresteren en uit te leveren. | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
De Colombiaanse justitieminister Rodrigo Lara werd door het Medellínkartel vermoord toen hij zich bereid verklaarde op die Noord-Amerikaanse verzoeken in te gaan. Zijn opvolger werd nagejaagd tot in Oost-Europa. De Colombiaanse regering beantwoordde deze aanslagen met een wetswijziging die uitlevering van ingezetenen aan de Verenigde Staten effectief mogelijk maakteGa naar eind[2]. De kartelleden vluchtten vervolgens naar Panama, waar ze zich onder de bescherming plaatsten van generaal Noriega. Na van daaruit tevergeefs onderhandeld te hebben met de Colombiaanse overheid keerden zij naar Colombia terug om de strijd op te voeren, onder het motto ‘liever een grafzerk in Colombia dan een cel in de VS’. Vóór zij zelf onder de zoden verdwenen, gingen hun velen vooraf die niet in cocaïne handelden maar er alles aan probeerden te doen om die handel te stoppen. In de miljoenenstad Medellin bleef de teller van het jaarlijkse aantal moorden staan op bijna 400 per 100000 inwoners. Jonge huurmoordenaars (sicarios) werden afgestuurd op politiemensen, waarvoor Escobar een hoge geldprijs uitloofde. Bommen ontploften in winkelstraten en in een passagiersvliegtuig waarop het kartel de aanwezigheid van informanten vermoedde. Een aanslag werd gepleegd op het hoofdkwartier van de staatsveiligheid. Directeur-generaal Maza, het eigenlijke doelwit van deze en een volgende aanslag, werd als enige overlevende onder het puin van de directieverdieping gehaald. De Colombiaanse staat hield voet bij stuk in de strijd én in zijn intentie om cocaïnegroothandelaars aan de VS uit te leveren. Van die laatste bedoeling werd, zoals al aangegeven, afgestapt nadat de ‘uitleverbaren’ begonnen met het gijzelen van vips uit het Colombiaanse bedrijfsleven en de politieke wereld. Na het afsluiten van de onderhandelingen over hun vrijlating werden kopstukken van het Medellinkartel niet meer uitgeleverd aan de Verenigde Staten, maar aan vervolging in eigen land ontkwamen ze niet. Zij bedongen wel dat zij zich vrijwillig lieten interneren in een door henzelf gefinancierde gevangenis op Colombiaanse bodem. De politie diende op hun verzoek die gevangenis bijzonder goed te bewaken én er gold een overvliegverbod. Dat laatste was niet om kartelleden te verhinderen op de loop te gaan, maar om te vermijden dat zij in de voetsporen traden van hun voormalige medestander, Manuel Noriega. In 1989, ten tijde van de Noord-Amerikaanse invasie, werd deze Panamese generaal in een helikopter afgevoerd naar een cel in de Verenigde Staten. La Catedral, zoals de privégevangenis van het kartel bekendstond, bleek aan de binnenkant voorzien van roze marmer en jacuzzi's. De instelling functioneerde bovendien als zenuwcentrum van waaruit een groot deel van de internationale cocaïnetrafiek geregeld bleef. Zodra die toestand bekend raakte en een schandaal veroorzaakte, werden | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
voor de kartelleden cellen in gereedheid gebracht in een reguliere Colombiaanse gevangenis. Pablo Escobar wandelde La Catedral uit vóór hij daarnaar kon worden overgebracht. De jacht werd op hem geopend. De volgende vijftien maanden werd hij achterna gezeten door reguliere Colombiaanse politiediensten en irreguliere bendes, én door verschillende Noord-Amerikaanse diensten (Bowden, 2002). Het land haalde opgelucht adem nadat Escobar op 2 december 1993 van een dak in Medellin werd geschoten. Zijn cocaïnekleurige Rolls was toen al in beslag genomen en als trofee opgesteld in het hoofdkwartier van de Staatsveiligheid. | |||||||||||||||
Drugs na PabloAchteraf bekeken is het toegeven aan chantage met gegijzelde prominenten Colombia duur te komen staan. Andere gewapende groepen namen het chantagemiddel over, de onveiligheid in het land nam verder toe, en de cocaïne-economie overleefde Pablo Escobar. Hij was lid van het Medellinkartel. Naast dat kartel, en voortdurend in concurrentie ermee, opereerde het Calikartel. Pas toen de Colombiaanse autoriteiten ook dat grote kartel oprolden, in 1994, raakte de cocaïneproductieketen tijdelijk onderbroken. Opkopers uit Cali bleven weg uit Bolivia en Peru, waarmee daar de stimulans verslapte om cocapasta te produceren. De - tijdelijk gebleken - afname van die productie werd daar geclaimd als succes in de war on drugs. Veredeld Boliviaans plantmateriaal was intussen overgebracht naar Colombia, waar cocaïnelaboratoria voortaan plaatselijk geproduceerde basisgrondstof verwerkten. Zo werd grensoverschrijdende smokkel van grote volumes cocapasta overbodig. Geschikt Colombiaanse teeltgebied lag in uitgestrekte zones waar interventies van de staat minimaal bleven en guerrillagroepen van verschillende acroniemen occasioneel de strijd aanbonden tegen elkaar, tegen het leger en tegen particuliere antiguerrillamilities. Naast coca ging men er papaver telen. Dat gewas deed het goed in de klimaatgordel en voedingsbodem waar voordien een legaal genotsmiddel werd verbouwd, koffie. De Colombiaanse koffieproductie was teruggelopen na het instorten van de wereldkoffieprijs, hetgeen in verband wordt gebracht met competitieve koffieproductie door voormalige heroïneproducent Vietnam. Voldoende werkkracht om deze teeltgebieden te bewerken werd vlotter gevonden naarmate de conflictdynamiek grotere delen van het land in zijn greep kreeg. De cocateelt rekruteerde arme seizoensarbeiders tegen overlevingslonen. De neerwaartse socio-economische spiraal waarin het conflict het land bracht, maakte het ook voor boeren mét land opportuun een deel van dat land met coca te beplanten en deze te slijten aan | |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
conflictvoerende partijen. Rijk werden die boeren daar zelf nooit van. Dat werden anderen wel, hogerop in de cocaïneketen. De drugseconomie bleef niet in één omspannende kartelstructuur ondergebracht. Aan de Colombiaanse productiebron werden tussenhandelaars actief, traquetos (Camacho, 2007). Verwerking en export van cocaïne en heroïne kwam in handen van minstens 200 minikartels (cartelitos), beheerd door gediplomeerde managers en discreet en flexibel opererend. Eens de Colombiaanse grenzen voorbij werden de drugs doorgesmokkeld over sluipnetwerken die heel Latijns-Amerika en de Caraïben omspannen (International Crisis Group, 2008). Indien cocaïne en heroïne niet vermeld stonden op de lijst der Verboden Producten, zouden voorgaande alinea's een economisch succesverhaal hebben verteld: de drugsproductie werd efficiënter en meer gediversifieerd. Distillaten uit Colombiaanse papaver gaan in een scherpere prijs-kwaliteitverhouding per schip naar de Noord-Amerikaanse markt dan heroïne die daar eerder alleen uit het oosten toekwam. De cocaïnemarkt werd verruimd tot ver buiten de Verenigde Staten: Europese verbruikersmarkten trokken aan, vooral de Spaanse, Italiaanse en Britse. De illegaliteit en dus clandestiniteit van deze handel elimineert de door de Europese Unie opgelegde niet-tarifaire barrières die invoer van zovele producten uit het Zuiden belemmeren. UNODC (2008) meldt ook stijgend verbruik in Latijns-Amerika, vooral in Venezuela, Argentinië en Brazilië. In productieland Colombia blijft het cocaïneverbruik relatief beperkt. Inzicht in de gruwel die gefinancierd wordt mét en die ten dele gevoerd wordt óm de winsten gemaakt met drugs, geven een stigma aan het product dat zijn gebruik ontraadt. Aan de prijs zal het er alvast niet liggen. De illegale kleinhandel rekent in Colombia als vanouds 5000 peso aan - minder dan 2 euro - voor één gram cocaïne. | |||||||||||||||
Commerciële allianties tussen Ave Maria's en landmijnenMoordlustige Übernarcos mogen vervangen zijn door minder opzichtige ondernemers, hun handelswaar blijft illegaal. Nieuwe protagonisten van de drugshandel overleven met discreet professionalisme terwijl anderen de risico's dragen van meer zichtbare productiesegmenten upstream: de gewapende groepen die in Colombia actief bleven in de schaduw van de karteloorlog. Naast de guerrilla was daar nog een strijdende partij bij gekomen, in het leven geroepen door meer bemiddelde lagen van de bevolking. Die begonnen immers steeds meer overlast te ondervinden van de afpersingen waarmee guerrillagroepen de activiteiten financierden. Omdat de staat hen daar niet tegen beschermde, richtten deze relatief bemiddelde Colombianen privémilities op. Deze milities begingen binnen de kortste keren excessen waarvoor ze in 1989 | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
buiten de wet werden gesteld (Dudley, 2004). Dat verhinderde die milities niet om tegen de guerrilla verder te strijden, soms door samenwerking met het reguliere leger dat hen behoorde te bestrijden. In dit strijdgewoel werd de cocaproductie op peil gehouden tegen het rechtssysteem van een staat die internationale verdragsverplichtingen trachtte waar te maken. In Colombia besproeiden verdelgers al duizenden hectares coca. De jongste jaren wordt de coca ook manueel bestreden. De kostprijs van die bestrijding is enorm, en niet alleen geldelijk. Verdelgingsmiddelen beschadigen het milieu. Doodsbange arbeiders die cocastruiken uitrukken lopen op landmijnen of vallen ten prooi aan sluipschutters. Hoe die in oorsprong communistische guerrilla bereid bleek in de geglobaliseerde, kapitalistische drugseconomie te participeren, verraadt een sleuteldocument waarop het Colombiaanse leger de hand kon leggen. Het betreft een conferentieverslag van de FARC uit 1982. Een ambitieuze groeistrategie werd daar uitgestippeld die opdracht gaf in mensen en middelen uit te breiden, door de groepen te ontdubbelen zodra die 500 strijders overschreden. Elk daarvan kreeg financiële onderhoudsplicht ten aanzien van de eigen militanten en het centrale secretariaat van de FARC. Ruime bewegingsvrijheid werd gegeven in de manier waarop de benodigde middelen werden vergaard. Het verslag geeft expliciete toelating om commerciële transacties aan te gaan met drugshandelaars. Die alliantieplannen konden niet meteen in praktijk worden gebracht. Nog vóór die FARC-conferentie drugshandelaars als mogelijke partners aanwees, kreeg het Medellinkartel redenen om samenwerking met de guerrilla uit te sluiten. In 1981 kidnapte een guerrillagroep de zus van twee leden van het Medellinkartel. De gebroeders Ochoa betaalden het geëiste losgeld niet. Zij overtuigden de overige leden van het kartel waarvan zij deel uitmaakten mét hen te investeren in een gewapende groep die opdracht kreeg vermoede guerrillaleden te vermoorden en de lijken bij wijze van afschrikking een bord om de hals te knopen met de tekst ‘dood aan de kidnappers’. De boodschap kwam over. De gijzelaar werd vrijgelaten, waarna kartelleden en hun familie onschendbaar bleven voor de kidnapindustrie. Het kartel wierp deze milities vervolgens in de strijd tegen de Colombiaanse staat. Na eliminatie van hun oorspronkelijke broodheren sloten die zich aan bij een landelijke koepel van privémilities (AUC, naar hun lokale naam Autodefensas Unidas de Colombia). Deze verwikkelingen maken het minder evident dat de guerrilla, waartégen die milities in het leven werden geroepen, zich eveneens aan de drugseconomie ging laven. Dit gebeurde nochtans effectief nadat de cocateelt van Bolivia en Peru naar Colombia was verschoven. Van dan af hief FARC ‘revolutionaire belasting’ aan de bron van de drugs- | |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
economie, voor bescherming van cocavelden en veldlabo's waar coca-bladeren tot pasta worden bewerkt. Ook de verkoop van die pasta werd belast door de FARC. De guerrillagroep verkreeg nog meer inkomsten naarmate ze de overheid effectiever weg kon houden uit de buurt van cocaïnelaboratoria en clandestiene vliegvelden, net zoals autodefensa-milities die weer andere labo's en vliegvelden bewaken. Het politieke antagonisme tussen de twee soorten illegale gewapende groepen werd ook een economische concurrentie en spoorde beide tot groeien aan. Zo ondermijnden ze gezamenlijk het gezag van de staat en maakten ze het die staat onmogelijk te verhinderen dat tonnen cocaïne met toenemende efficiënte op zijn grondgebied werden geproduceerd. | |||||||||||||||
Groei en transformatie van strijdende groepenDe reorganisatie van de cocaïne-economie coïncideert met de organisatorische groei die de FARC na 1994 realiseerde. Het aantal manschappen verdrievoudigde tot naar schatting 17000 strijders in 1997. Hun militaire slagkracht steeg in gelijke tred. De guerrilla bleek tot meer in staat dan de tot dusver gebruikelijke defensieve hit-and-run en dwong het reguliere leger in de verdediging. FARC-commando's namen afgelegen militaire posten en dorpen in. Onder de opgevoerde druk gaf de Colombiaanse regering gehoor aan een verzoek om te praten over een eisenpakket van de guerrilla. Dat overleg beloofde een oplossing voor ‘de grondoorzaken van het gewapende conflict’. Om het overleg ‘in alle sereniteit’ te kunnen voeren ontruimde de staat in zuidelijk junglegebied een zone groter dan België. In de drie kleine gemeenten van dit gebied nam de guerrilla politietaken over zodra de Colombiaanse ordediensten daar bij presidentieel decreet werden weggehaald. Overheidsonderhandelaars die in deze gedemilitariseerde zone aan tafel schoven, kregen geen gesprekken te voeren over socio-economische hervormingen en vrede, noch zelfs over ontwapening van de FARC die in het vooruitzicht was gesteld. De guerrilla weigerde engagementen in die zin te overwegen zolang de koepel van autodefensamilities actief bleef. Buiten de gedemilitariseerde zone bleef de FARC moorden, roven en burgers gijzelen. Sommige van die burgers bleven in de zone weggeborgen tot elders de hen betreffende losgeldonderhandelingen werden afgerond. In de zone verstrekten IRA-leden training in explosievenbewerking. De guerrilla legde er wegen en clandestiene vliegvelden aan, waarvan niet verhinderd werd dat ze de drugseconomie ten dienste stonden. In januari 2002 kaapte een FARC-commando een passagiersvliegtuig. Onder de passagiers bevond zich een vredesonderhandelaar van de Colombiaanse overheid. De guerrilla zou hem pas vrijlaten in 2008. | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Het gijzelen van de onderhandelaar was de druppel die de emmer deed overlopen. In februari 2002 trok toenmalig president Andrés Pastrana de decreten in waarmee hij in 1998 de zone had laten ontruimen. Soldaten die het gebied herinnamen liepen op landmijnen die FARC er had ingegraven. Het bleek onmogelijk alle burgers uit het explosieve gebied weg te houden. Tegen alle adviezen in insisteerde een politica hier campagne te voeren voor de presidentsverkiezingen: Ingrid Betancourt. De internationale media schonken aandacht aan haar lot en dat van tientallen andere ‘omruilbaren’ die in junglekampen wegkwijnden. Mét het door de FARC aan de Colombiaanse overheid voorgestelde potje humanitair poker werd demilitarisatie geëist van één specifiek gebied dat een strategische corridor vormt voor de drugseconomie. De eis was niet geheel onvergelijkbaar met die van het Medellínkartel, toen dat van de Colombiaanse staat garanties afdwong dat zijn activiteiten in de drugseconomie veilig stelde. Ditmaal gaf de huidige regering niet aan de chantage toe. Steeds minder wijst er intussen op dat enig politiek eisenplatform de guerrilla nog motiveert. De strijddoelen hebben plaats gemaakt voor overwegingen omtrent middelen, waaronder het veiligstellen van de cocaïneproductie en controle over routes om die productie het land uit te smokkelen. In dat meer lucratieve segment van de drugseconomie veroverden guerrillafrentes een eigen plaats. Alleen aan hun camouflagepak onderscheidt men hen nog van andere cartelitos. In sommige gebieden gingen guerrillero's concurreren, en elders vlot samenwerken, met andere beschermheren van de drugseconomie: milities die destijds begonnen als bestrijders van de guerrilla. Toen die milities begonnen te ontwapenen, vanaf 2003, zag het er even naar uit dat de cocateelt louter nog onder guerrillabescherming kon worden gehandhaafd tégen de bestrijdingsacties van de Colombiaanse staat. Intussen zetten sommigen van die militieleden alweer nieuwe gewapende structuren op, met geen andere pretentie dan de drugseconomie ten dienste te staan. Leger, politie en staatsveiligheid bestrijden nu al deze organisaties. Dit sluit niet uit dat leden van ordediensten erop blijven worden betrapt dat zij zich laten omkopen door diegenen die zij behoren te vervolgen. Maar op dit front is verbetering merkbaar. Anders dan vroeger komen die feiten aan het licht, worden als corruptie herkend en zwaar bestraft. Opgedreven Colombiaanse staatsinspanningen maken het gewapende groepen moeilijker de productie van illegale substanties te handhaven - tenminste in Colombia. Weinig verhindert dat de transnationale drugseconomie de teelt nog maar eens verschuift naar waar die minder weerstand ondervindt. In keurige eerstewereldsteden hoeft men nog niet te vrezen dat de cocaïnetoevoer opdroogt: Peruviaanse en Bolivi- | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
aanse coca-arealen zwellen weer aan tot ver boven het legitiem met coca beplante maximumaantal hectares voor traditioneel gebruik. Nieuw is dat daar nu ook ter plaatse cocaïne uit wordt gehaald, onder meer onder toezicht van Mexicaanse kartels die daar zijn neergestreken (UNODC, 2007; International Crisis Group, 2008). | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|