niet omheen, ze zijn absolute gegevenheden, zelfs wanneer jij de enige bent die hun heiligheid ziet. Iets heiligs is per definitie niet een menselijk maaksel of bedenksel, althans niet in de ogen van degene voor wie het heilig is.
Dit betekent dat mensenrechten volgens mij dus niet heilig zijn. Ik zou de mensenrechten zoals ze geformuleerd zijn echter ook niet willen veranderen, wel ze principieel ter discussie brengen. Mijn eerste stelling luidt dan ook: ‘Mensenrechten zijn geen heilige principes - ze als zodanig voor te stellen miskent hun eigenlijke karakter.’ Dat karakter is namelijk politiek. Het gaat bij mensenrechten niet om heilige gegevenheden, evidente morele principes of onvervreemdbare rechten, maar om politieke besluiten, nationaal of internationaal, die deze rechten als onvervreemdbaar stellen. Dit betekent dat ik argwanend sta tegenover de quasi-heiligheid en quasi-vanzelfsprekendheid die aan mensenrechten vaak wordt toegeschreven. Rechten worden traditioneel vaak voorgesteld als hetzij door God hetzij door de Natuur gegeven en verkrijgen zo een status van objectiviteit en manifestheid die zich leent tot heiliging. Daarmee worden zij die er anders over denken automatisch, maar ten onrechte, tot hetzij dom, hetzij achterlijk, hetzij kwaadwillend verklaard, waardoor uit het zicht verdwijnt dat het gaat om politieke standpunten en prioriteiten.
Twee historische voorbeelden. In de Declaration of Independence uit 1776, het document waarmee de Verenigde Staten van Amerika zichzelf onafhankelijk van Engeland verklaarden, lezen we: ‘We hold these Truths to be self-evident, that all Men are created equal, that they endowed by their Creator with certain unalienable rights...’ Een vreemde uitspraak. Waarheden die, getuige ook hun hoofdletters, werkelijk vanzelfsprekend zijn, zoals ‘2+2=4’ of ‘je kunt je niet op twee plaatsen tegelijk bevinden’, hoef je immers niet meer als vanzelfsprekend te presenteren: dat doen ze zelf wel. Wat hier werkelijk staat, is dan ook iets anders: ‘Wij besluiten bij dezen de volgende rechten als onaantastbaar in te stellen.’ Alleen klinkt dat een stuk zwakker en willekeuriger, eindiger, menselijker.
Tweede voorbeeld: in de eerste echte mensenrechtenverklaring, de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen uit 1791, lezen we in de preambule: ‘De vertegenwoordigers van het Franse volk [... ] hebben besloten in een plechtige verklaring de natuurlijke, onvervreemdbare en heilige rechten van de mens uiteen te zetten.’ En iets verderop: ‘De Nationale Vergadering erkent en verklaart, in bijzijn van en onder auspiciën van het Opperwezen, de volgende rechten van de mens en van de burger.’ ‘Uiteenzetten’ of ‘erkennen’ van zelfevidente eeuwige en heilige, onvervreemdbare rechten is iets wezenlijk anders dan het ‘verklaren’, door een groep personen met politieke macht, van een reeks fundamentele rechten voor de samenleving waarvoor zij zich verantwoordelijk weten.