Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 822]
| |
Herman Simissen
| |
Het nationaalsocialisme aan de machtHet eerste nummer van Streven verscheen in oktober 1933, toen in Duitsland de nieuwe regering ruim een halfjaar aan de macht was. In het | |
[pagina 823]
| |
tweede nummer kwam voor het eerst het nationaalsocialisme aan de orde: in de rubriek ‘Boekenparade’ verscheen een korte, niet gesigneerde bespreking van Don Quichote van München van FratecoGa naar eind[1] - de vertaling van een toen nog niet in het Duits uitgegeven manuscript. In deze roman wordt de opkomst van Adolf Hitler beschreven en verklaard vanuit diens uitzonderlijke eerzucht. De anonieme recensent verwijt de auteur een eenzijdige kijk op de nieuwe kanselier: ‘de psychologische uitleg van deze merkwaardige loopbaan is te naïef-eenvoudig’, zo stelt hijGa naar eind[2]• Études had al in de uitgave van 20 februari 1933 - drie weken na het aantreden van de nieuwe regering! - een beschouwing over de politieke ontwikkelingen in Duitsland. De auteur ervan was germanist Robert d'Harcourt (1881-1965)Ga naar eind[3]. Hij toonde zich in ‘La Trinité: Hitler, Papen, Hugenberg’ bijzonder kritisch over de nieuwe Duitse machthebbers. Zo schreef hij: ‘We zien voor de eerste keer het racisme toegang krijgen tot de macht, er toegang toe krijgen veeleer dan haar te grijpen’Ga naar eind[4]. En even verder: ‘Vanuit binnenlands gezichtspunt bezien, vanuit Duits gezichtspunt, vertegenwoordigt de nieuwe regering de meest agressief antidemocratische en antiliberale macht die het land sinds de oorlog heeft gezien’Ga naar eind[5]. Vanuit internationaal perspectief is D'Harcourt bepaald niet positiever: ‘Vanuit buitenlands gezichtspunt, vanuit het onze, vertegenwoordigt de huidige Duitse regering een dreiging, hetgeen nauwelijks zal hoeven te worden benadrukt’Ga naar eind[6]. Met deze bijdrage zet D'Harcourt de toon voor de wijze waarop hij - en met hem andere auteurs, van wie pater Yves de la Brière S.J. (1877-1941)Ga naar eind[7] een belangrijke rol speelde - in Études blijft schrijven over politieke ontwikkelingen in het Derde Rijk. Studiën begint in de tweede helft van 1933 de gebeurtenissen in Duitsland te belichten, met het artikel ‘De nieuwe geest in het ‘Derde Rijk’’ van historicus pater K.J. Derks S.J. (1875-1962). Deze geeft een tamelijk neutraal getoonzet overzicht van de gebeurtenissen die leidden tot de machtsovername door de NSDAP. Wel schrijft hij met waardering over de maatregelen die in de eerste maanden van haar bewind zijn genomen tegen het Joodse volksdeel: ‘Binnenskamers is de Jodenheerschappij, die zonder twijfel schadelijk en ergerlijk was, radicaal uitgeroeid, maar van uit het buitenland eischen de vluchtelingen hun pond vleesch met een hardnekkigheid, die groot nadeel toebrengt aan het bezit en den goeden naam van het Duitsche volk’Ga naar eind[8]. Ondanks deze, ook in de context van die tijd bepaald verwerpelijke, waarderende woorden staat de auteur geenszins onverdeeld positief tegenover het nationaalsocialisme, al was het maar vanwege de dreiging voor de eigen gelederen: ‘De anti-katholieke stromingen, die in de Nazi-partij bestaan, stemmen inderdaad tot grooten argwaan. Men vreest, wanneer de Jodenvervol- | |
[pagina 824]
| |
ging een fiasco zou blijken, op zijn beurt voor de leeuwen te zullen worden geworpen.’Ga naar eind[9] In Stimmen der Zeit werd niet uitdrukkelijk geschreven over het aantreden van de nieuwe Duitse regering. Dit zou het redactioneel beleid blijven: men vermeed zoveel mogelijk de openlijke confrontatie. In plaats daarvan bracht men veelvuldig onder de aandacht wat vanuit katholiek standpunt de oplossing was voor actuele politieke en maatschappelijke problemen - het was aan de lezers in te zien dat deze visie uitdrukkelijk anders was dan de nationaalsocialistischeGa naar eind[10]. Dit voorzichtige beleid werd ongetwijfeld mede ingegeven door ervaringen tijdens de zogeheten Kulturkampf, de strijd tussen kanselier Otto von Bismarck en de katholieke kerk in de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Bismarck zag in de Duitse katholieken een ‘interne vijand’ binnen de staat, en legde daarom het roomse geloofsleven de nodige beperkingen op. Ook de redactie van Stimmen aus Maria Laach - zoals het blad toen nog heette, naar de abdij Maria Laach in de Eiffel waar het aanvankelijk werd gemaakt en waar de Duitse jezuïeten hun opleiding kregen - moest, toen de orde in 1872 werd uitgewezen, het land verlaten. Zij vestigde zich pas in 1914 weer in Duitsland. Die ballingschap had het contact met de lezers ernstig bemoeilijkt, zoals de Kulturkampf in zijn geheel negatief op het Duitse katholicisme had uitgewerkt, en de redactie probeerde nu door een terughoudende opstelling zulke problemen te voorkomen. Maar dit wil geenszins zeggen dat de opvattingen van Stimmen der Zeit aan duidelijkheid te wensen overlieten. Integendeel, zo blijkt begin 1933 uit een bijdrage van pater Max Pribilla S.J. (1874-1956)Ga naar eind[11]. In ‘Nationale Konzentration’ pleitte hij voor meer nationale eenheid in Duitsland, en zonder de nationaalsocialisten te noemen veroordeelde hij hun beleid: ‘Het zal dus altijd onmogelijk zijn, Duitsland als een kazerne of fabriek vanuit een centrum te regeren. De idee van Duitsland een gecommandeerd land te kunnen maken, kan alleen rondspoken in de argeloze koppen van feodale heren, van aan het volk vreemde ideologen en onrijpe agitatoren.’Ga naar eind[12] Verderop in het artikel schrijft Pribilla: ‘Fanatici kunnen het politieke leven in de war brengen, niet vormgeven, en de wapens van de barbarij zijn niet de geëigende middelen om een volk te vernieuwen’Ga naar eind[13]. | |
RacismeEen van de meest opmerkelijke eigenschappen van de nieuwe Duitse regering was haar openlijke racisme, hetgeen zich vanaf 1933 vertaalde | |
[pagina 825]
| |
in een steeds sterkere onderdrukking van met name, maar niet alleen, het Joodse volksdeel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou dit uitdraaien op de Endlösung der Judenfrage. Voor Streven ging (kerk)historicus pater prof. Edward De Schaepdrijver S.J. (1896-1968) in twee artikelen, in de tweede en derde jaargang, hierop in, want: ‘De opkomst van de Nazi-beweging in Duitsland en haar triomf hebben het racisme in het centrum van de algemene belangstelling geplaatst’Ga naar eind[14]. Bespreekt de auteur in zijn eerste bijdrage het verschijnsel racisme in zijn algemeenheid, in de tweede concentreert hij zich op het racisme in het nationaalsocialistische Duitsland. In de verschillende Europese landen is het ‘politieke racisme’ omstreeks 1880 verdwenen, zo stelt hij, behalve in Duitsland, waar het bleef voortbestaan ‘om er dan na den Wereldoorlog in het programma van de Nationaal-Socialistische Partij gehaald, de heersende rol te spelen’Ga naar eind[15]. De Schaepdrijver behandelt de ideeën waarop de NSDAP zich baseerde en concludeert: ‘Tot welke wantoestanden zulke theorieën aanleiding kunnen geven, voornamelijk als zij met een Duitsche konsekwentie doorgevoerd worden, begrijpen best zij, die met de huidige toestanden bij onze Westerburen [sic!, HS] vertrouwd zijn’Ga naar eind[16]. In de zesde jaargang komt de Nederlandse arts en publicist J.E. Schulte (1889-1977) terug op dit onderwerp. In ‘Rassenkunde, Rassenleer en Rassenvraagstuk’ wordt het nationaalsocialistische racisme eveneens uitdrukkelijk verworpenGa naar eind[17]. Specifiek over antisemitisme schrijft in 1939 de Nederlandse pater Constantinus O.F.M Cap. (1885-1970)Ga naar eind[18] in ‘Oriëntatie in het Joodse Probleem’. De conclusie van dit artikel laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Antisemitisme verraadt altijd een gebrek aan degelijke kennis, aan juist onderscheid, aan ‘sensus catholicus’ en is onmenselijk, onchristelijk, onkatholiek’Ga naar eind[19]. Ook in Studiën wordt het racisme van de NSDAP afgewezen. In ‘Een Nederlands rassenboek’, een uitgebreide boekbespreking, stelt pater dr. Henri van Waesberghe S.J. (1906-1999) dat ‘[s]edert enige tijd er in Nederland navraag [blijkt] te bestaan naar een bezonnen oordeel over de waarde van rassentheorieën. Men wil weten ‘wat daar nu eigenlijk van waar is’.’ Maar, zo waarschuwt hij, ‘[w]ie deze belangstelling zou willen opvatten als een beginnende toenadering tot de Duitse ideologie, zou zich vergissen. Het omgekeerde is het geval: het is een verlangen naar verscherpte afwijzing. [...] Wij [Nederlanders] voelen ten enenmale niets voor die gezwollen ontboezemingen over het ras en wij zijn allen innig overtuigd, dat ons gevoel hierin volkomen zuiver is’Ga naar eind[20]. In hetzelfde nummer rept pater dr. L. de Jonge S.J. (1877-1941), toen redactiesecretaris, in de rubriek ‘Dingen van den dag’ van de ‘laffe en wrede uitspattingen tegen de joden in Duitsland’ die ‘allerwegen medelijden [opwekken] met de ongelukkige slachtoffer’Ga naar eind[21]. | |
[pagina 826]
| |
Voor Études behandelt Robert d'Harcourt meermalen het racisme in de nationaalsocialistische ideologie. In 1935 sprak hij, in een artikel over de toekomst van de katholieken in Duitsland, over ‘het racistische vergif’ in DuitslandGa naar eind[22]. Later dat jaar wijst hij op de ‘armoede van het racistische denken’Ga naar eind[23]. In de volgende jaren komen in het blad verschillende auteurs terug op dit onderwerp. Zo schreef de genoemde Yves de la Brière in 1939 in een artikel waarin hij uiterst negatief oordeelt over de Duitse machthebbers: ‘De rassenideologie, met behulp waarvan men de Duitse jeugd fanatiseert, krijgt haar meest meedogenloze toepassingen ten aanzien van de Joden, ofwel niet-Ariërs’Ga naar eind[24]. Datzelfde jaar publiceerde het blad een bijdrage van de internationaal vermaarde paleontoloog en theoloog pater Pierre Teilhard de Chardin S.J. (1881-1955), die met aan de biologie ontleende wetenschappelijke argumenten de ondeugdelijkheid van het racisme probeert aan te tonenGa naar eind[25]. In Stimmen der Zeit schreef pater Jacob Overmans S.J. (1874-1945) een halfjaar na de machtsovername door de NSDAP een artikel, waarin hij, zonder personen of partijen bij naam te noemen, stelt dat ‘in de huidige tijd’ nogal eens de neiging bestaat de invloed van het Joodse volksdeel in Duitsland te overdrijven. De meeste Joden hebben de Duitse cultuur helemaal aanvaard, en zijn wat gewoontes en levenspatroon betreft niet te onderscheiden van andere Duitsers, aldus OvermansGa naar eind[26]. Dit is een kenmerkend voorbeeld van de wijze waarop de redactie zich verzette tegen de machthebbers van het Derde Rijk: zonder de directe confrontatie te zoeken ging ze lijnrecht tegen hen in, hier door erop te wijzen dat de idee dat de Joden de grote vijand van Duitsland zouden zijn berust op een verkeerde voorstelling van zaken. Bovendien keerde Stimmen der Zeit zich tegen de opvattingen van Alfred Rosenberg (1893-1946), de invloedrijke ideoloog van het nationaalsocialisme. Op grond van een zorgvuldige analyse velde pater Anton Koch S.J. (1896-1978) in zijn artikelen ‘Der neue Mythos und der alte Glaube’ en ‘Völkerchaos und Völkerkirche’Ga naar eind[27] een vernietigend oordeel over Der Mythus des 20. Jahrhunderts (1930), het boek waarin Rosenberg de opvatting uitwerkte dat een nieuwe ‘religie van het bloed’ de plaats moest innemen van jodendom en christendom; het ras zou het uitgangspunt moeten vormen voor een nieuwe metafysica. Koch bewerkte zijn artikelen - zeldzame voorbeelden van een frontale aanval op het nationaalsocialisme - tot een brochure die in 1935 als aparte uitgave verscheenGa naar eind[28]. Ook Streven besteedde uitgebreid aandacht aan Rosenbergs hoofdwerk en constateerde bij monde van pater prof. H. Thielemans S.J. (1880-1953): ‘Hij heeft zijn ras tot god gemaakt, en logisch de konsekwenties uit die vergoding afgeleid. Moge de echte God, dien hij miskent, het hem vergeven!’Ga naar eind[29] | |
[pagina 827]
| |
StaatsinrichtingNaast het openlijk racistische karakter van het nieuwe bewind werd de politieke inrichting besproken die Duitsland onder de nationaalsocialisten kreeg. De discussies hierover sloten aan bij debatten die in het Interbellum werden gevoerd over de verschillende mogelijke vormen van staatsinrichting. Is sinds de Tweede Wereldoorlog iedereen in de westerse wereld immers met een zekere vanzelfsprekendheid een aanhanger van de democratie, tussen beide wereldoorlogen lag dit in Europa anders. Communisme, fascisme en, in mindere mate, nationaalsocialisme golden in brede kring als serieuze alternatieven voor een democratische staatsinrichtingGa naar eind[30]. In Streven kwam de discussie over het juiste staatssysteem herhaaldelijk aan de orde. Een eerste bijdrage leverde de oprichter van het blad, pater Frans De Raedemaker S.J. (1895-1961). In de rubriek ‘Boekennieuws’ besprak hij de brochure Vernieuwing van het staatsbestel van de Nederlandse letterkundige Gerard Knuvelder (1902-1983). Met instemming wordt geconstateerd dat deze ‘de theorie van den absoluten staat, van den staat als hoogste menschelijke waarde, zooals die in sommige fascistische, Hitleriaansche geschriften en ook door den Nederlandschen fascist Mussert wordt gehuldigd’ verwerpt. Maar waar Knuvelder het voorstelt alsof het parlementaire systeem strijdig is met de katholieke staatsleer, volgt De Raedemaker hem niet: ‘Nooit werd door de Kerk dergelijke veroordeling uitgesproken’. De katholieke leer, zo stelt hij, verplicht niet tot de keuze voor een bepaalde staatsinrichting: ‘Als katholieken zijn wij vrij de eene of de andere richting te volgen. En misschien is het nog het beste tusschen de Revolutie van Links en de Revolutie van Rechts, de ‘evolutie van het Midden’ te verkiezen...’Ga naar eind[31] Enkele jaren later ging historicus Émile Lousse (1905-1986), hoogleraar geschiedenis in Leuven, met zijn artikel ‘De staat in de geschiedenis’ uitvoerig in op de staatsopvatting van het nationaalsocialisme. Hij ziet hierin een reactie tegen het klassieke liberalisme, dat alleen oog heeft voor het individu. Maar deze reactie slaat door: in het nationaalsocialisme is sprake van een ‘alles verbrijzelende Staats-machine, tegenover welke de enkeling hoogstens nog het figuur kan slaan van een willoos radarwerk, zoo niet van de stof om verbrijzeld te worden’Ga naar eind[32]. Het juiste evenwicht tussen individu en staat wordt volgens Lousse dan ook niet bereikt in de totalitaire staat, die met recht is veroordeeld door zowel het Belgische episcopaat als door paus Pius XI (1857-1939, paus vanaf 1922) in zijn encycliek Divini Redemptoris (1937). In het volgende nummer kwam prof. Edgard De Bruyne (1898-1959), | |
[pagina 828]
| |
hoogleraar filosofie in Gent, terug op dit onderwerp. Hij wijst erop dat het totalitarisme ‘zoowel in zijn doelstelling als in zijn techniek’ steunt ‘op het irrationeel gevoel’. De Bruyne verwijt de leiders van totalitaire bewegingen - hij noemt Lenin, Mussolini en Hitler - dat zij ‘gelooven dat het volk slechts geleid kan worden door de macht hetzij van het rechtstreeks geweld hetzij van de verstand-verkrachtende propaganda’Ga naar eind[33]. Deze propaganda leidt tot een ‘soort collectieve hypnose’, waarin ‘bij de groote massa's, vele afgestudeerden niet uitgezonderd, het critisch inzicht en de eigenmachtige wil tot reactie verloren gaan’Ga naar eind[34]. Ook De Bruyne wijst daarmee de staatsopvatting van het nationaalsocialisme onverkort van de hand. Studiën onderwerpt de nationaalsocialistische staatsinrichting eveneens aan kritiek. In 1936 verschijnen over dit onderwerp twee artikelen van pater Rutger Nuij S.J. (1903-1948), docent ethiek aan het Nijmeegse Berchmanianum, en één van jurist en econoom pater mr. dr. J. Beuns S.J. (1879-1949)Ga naar eind[35]. Over de totalitaire staat concludeert Beuns: ‘Dit experiment blijve onze gemeenschap bespaard. Op de partijen, die door hoge beginselen worden gedragen en die de macht nog in handen hebben, rust de zware plicht om het democratische parlementaire regiem tegen zijn belagers te durven verdedigen, door zelf tot de aanval over te gaan.’Ga naar eind[36] Weliswaar werd in Études veelvuldiger dan in Streven of Studiën aandacht besteed aan de ontwikkelingen in het naburige Duitsland, het Franse blad publiceerde geen abstract-theoretische beschouwingen over het politieke systeem van het Derde Rijk. In de commentaren is de voorkeur voor de democratie vanzelfsprekend. De commentaren in Stimmen der Zeit op het politieke systeem van Hitler-Duitsland berustten uiteraard op eigen ervaringen. Meteen in 1933 publiceerde pater Gustav Gundlach S.J. (1892-1963), toen hoogleraar sociale filosofie en ethiek aan de Philosophisch-Theologischen Hochschule St. Georgen in Frankfurt, een artikel waarin hij uiteenzette wat de plaats en functie van politieke partijen in een moderne staat is. In zijn conclusie spreekt hij zich onomwonden uit voor de democratie: ‘Voor het Duitse katholicisme is de positieve houding tegenover de vormgeving en uitwerking van de politieke wil, die een eenheid is, door partijen in het parlement een zaak van levensbelang’Ga naar eind[37]. Tot soortgelijke conclusies komen de eerdergenoemde pater Overmans en pater Johann B. Schuster S.J. (1887-1952), de eerste hoogleraar ethiek aan de filosofische faculteit van het Berchmanskolleg, het eerste opleidingscentrum van de jezuïeten dat na de Kulturkampf, in 1925, in Pullach bij München werd geopendGa naar eind[38]. Ook in de volgende jaren kwam dit onderwerp, al dan niet zijde- | |
[pagina 829]
| |
lings, regelmatig aan de orde in bijdragen aan het blad, steeds met dezelfde strekking. | |
De verhouding tussen Kerk en StaatDe verhouding tussen Kerk en Staat onder de nieuwe Duitse regering was voor de redacties van Streven, Studiën, Études en Stimmen der Zeit een onderwerp van bijzonder groot gewicht. Betekende het aantreden van kanselier Hitler een nieuwe Kulturkampf, waarin de katholieke kerk beperkingen zouden worden opgelegd? Vanaf 1933 is de bezorgdheid over juist deze dreiging een belangrijk thema in de katholieke pers - de herinnering aan de negatieve gevolgen van de Kulturkampf voor het katholicisme in Duitsland was klaarblijkelijk nog sterk. De omgang met de vrijheid van godsdienst werd dan ook een van de zwaarste criteria op grond waarvan het nationaalsocialistische regime werd beoordeeld. Voor Streven schrijft De Raedemaker hierover. In ‘De Schoolstrijd in Duitsland’ staat de problematiek van het onderwijs centraal: het katholieke onderwijs in Duitsland werd in toenemende mate belemmerd door het nationaalsocialisme. Maar die moeilijkheden zijn een symptoom voor de houding van de nationaalsocialisten tegenover de katholieke kerk. In dit verband verwijst De Raedemaker naar de encycliek Mit brennender Sorge, die paus Pius XI op 14 maart 1937 had gepubliceerd: ‘Met brandende bezorgdheid! Geen betere woorden konden gekozen worden om den toon van diepe onrust weer te geven die door heel deze encycliek weerklinkt. Onrust omdat in Duitsland het katholieke geloof in zijn diepste wezen wordt bedreigd door een agressief nationalisme, waartegen het Concordaat zelf, deze plechtige overeenkomst tusschen de Kerk en den Staat, geen veiligheid biedt.’Ga naar eind[39] Eenzelfde lijn volgt pater prof. dr. Karel du Bois S.J. (1884-1961)Ga naar eind[40] in zijn bespreking van de brochure Hitler, zijn wording en wezen, wijzend op de moedwillige schending van het Concordaat. Desondanks is hij niet alleen maar negatief over het nationaalsocialisme: ‘Met Hitler, heeft Duitschland een dam opgeworpen tegen het dreigend Communisme; naar't ons nu voorkomt meer werkelijk dan de schrijver het voorstelt. Maar die providentieele rol door den Führer vervuld, neemt niet weg dat hijzelf en de leer zijner partij gevaarvol zijn voor de Kerk.’Ga naar eind[41] De angst voor het communisme die in deze woorden doorklinkt, was al tot uitdrukking gekomen in Du Bois’ bijdrage over Divini Redemptoris, dat paus Pius XI op 19 maart 1937 had gepubliceerdGa naar eind[42]. Aan deze ency- | |
[pagina 830]
| |
cliek over het communisme werd in Streven meer aandacht geschonken dan aan Mit brennender Sorge - klaarblijkelijk zag men in het nationaalsocialisme een minder grote dreiging. In Studiën waarschuwde filosoof en pedagoog pater dr. N. Perquin S.J. (1897-1975) in 1935 wat het nationaalsocialisme inhield voor kerk en geloofsleven: ‘Het niet uit te meten en niet te berekenen gevaar is nu, dat dit fanatisch geloof één der sterkste en der wreedste instincten in den mensch los zal slaan, het strijdinstinct uit nationale trots, het strijdinstinct tegen alles wat internationaal en bovennationaal is, de Godsdienst’Ga naar eind[43]. Ook de genoemde pater Derks ging in op de positie van de katholieke kerk in het Derde Rijk. Hij voorzag enkel problemen: ‘Vandaar dat het een schroomelijke dwaling is van onverbeterlijke optimisten, als zij meenen dat een accoord nog mogelijk is tusschen de Kerk en dezen staat, wiens eenige toeleg is het geloof aan God en Christus te vervangen door het geloof aan Duitschland’Ga naar eind[44]. Derks gelooft ook niet in wat Du Bois in Streven een ‘providentieele rol’ had genoemd - het nationaalsocialisme als dam tegen het communisme: ‘Hoe kan Hitler zoo hoog van den toren blazen, dat hij Europa voor het bolschewisme heeft gered, als hij een andere Beelzebub, even goddeloos en even hardvochtig, Europa tracht binnen te leiden?’Ga naar eind[45] Tot zo'n conclusie kwam pater J. Beuns eveneens in een vergelijkend artikel: ‘Op goede gronden zou men zelfs kunnen aantonen, dat tussen communisme en nationaal-socialisme geen eigenlijk dilemma kan bestaan, daar zij geen tegenstellingen zijn. Beide zijn afwijkingen van de christelijke levensgedachten, min-of-meer in dezelfde richting, beide vervormingen van een gezonde staatsleer, en wel van zeer verwante structuur.’Ga naar eind[46] Het eindoordeel dat Beuns uit deze vergelijking afleidt is helder: ‘ ‘Hoe verstandige mensen kunnen menen, dat uit zulke op hoogmoed gebaseerde stelsels ooit een goede of zelfs een dragelijke ordening der maatschappij kan voortkomen, is een raadsel. Hun vrucht kan immers niets anders zijn dan de tirannieke onderwerping van een geheel volk aan een kleine groep [...]’Ga naar eind[47]. In Études vormt de verhouding tussen Kerk en Staat in het Derde Rijk het centrale thema in alles wat over de ontwikkelingen in Duitsland wordt geschreven. Dit komt al in 1933 tot uitdrukking in een fel commentaar van pater De la Brière op het Concordaat dat in dit jaar tussen de Heilige Stoel en Duitsland werd gesloten. Volgens De la Brière was het niet verstandig dat het Vaticaan zich met een dermate onbetrouwbare partner had verbondenGa naar eind[48]. Twee jaar later waarschuwde Robert | |
[pagina 831]
| |
d'Harcourt dat het Concordaat op langere termijn geen enkele bescherming zou bieden aan de katholieke kerk in DuitslandGa naar eind[49]. En hij zou blijven wijzen op het gevaar dat het nationaalsocialisme inhield voor het katholieke geloofslevenGa naar eind[50]. In Stimmen der Zeit kwam de verhouding tussen Staat en Kerk niet uitdrukkelijk aan de orde. Wel wees pater Pribilla er bijvoorbeeld op dat voor een werkelijk confessionele pers in het Derde Rijk geen plaats meer wasGa naar eind[51]. Bij dergelijke veeleer indirecte kritiek bleef het. | |
BesluitStreven besteedde in de jaren voor de Duitse inval in België in mei 1940 met regelmaat aandacht aan het karakter van het nationaalsocialistische bewind van het Derde Rijk. Van meet af aan werd kritisch over de nieuwe Duitse regering geoordeeld, met name vanwege de inbreuk op het katholieke geloofsleven. Ook het openlijke racisme van het regime werd veroordeeld. Voor zover er iets positief was aan het nationaalsocialisme, dan was dit dat het een dam vormde tegen het gevreesde communisme. Deze opstelling komt sterk overeen met die van vergelijkbare jezuietentijdschriften als Studiën, Études en Stimmen der Zeit. Van de vier bladen was Études vanaf het aantreden van de nieuwe Duitse regering het radicaalst in de afwijzing van het nationaalsocialisme, Streven en Studiën kozen voor een wat gedemptere toon, en Stimmen der Zeit voerde, vanuit een onvergelijkbaar veel moeilijkere positie, vooral een subtiele oppositie. Na de inval in Nederland en Frankrijk werden Studiën en Études door de bezetter verboden. Ook Stimmen der Zeit kreeg in 1941 van de autoriteiten een verschijningsverbod. Alleen Streven zou tijdens de oorlogsjaren blijven uitkomen. |
|