Aan deze tekst heeft Van Bladel eerst en vooral het onderscheid ontleend tussen de korte relaties van persoon tot persoon en de lange relaties die de mensen via velerlei instituties met elkaar verbinden. Verder volgt Van Bladel Paul Ricoeur in diens voornemen een bijdrage te leveren aan een theologie van de christelijke liefde. Van Bladel begint zijn tekst met te verduidelijken wat het Evangelie voor hem is. Op de eerste plaats is het de verkondiging door Jezus van Nazareth dat voor God het onmogelijke toch mogelijk is. Vervolgens is het Evangelie de aanklacht dat de wereld, voor een theoloog een zeer meerduidig begrip, in de greep ligt van machten die de mens benauwen en die een wereld vestigen gebouwd op hebzucht, heerszucht en eerzucht. Ten slotte is het Evangelie een oproep tot bekering.
Er is de nodige zelfkritiek en maatschappijkritiek nodig om de mentaliteitsverandering te bewerkstelligen. Ricoeur en Van Bladel hebben de kritiek gemeen op een interpretatie van het Evangelie die er eenzijdig om vraagt zich uit te wereld terug te trekken, alle vormen van geseculariseerde geloofsbeleving af te wijzen en de naastenliefde exclusief te zien in de relatie van persoon tot persoon, waarbij men de rest van de mensheid laat voor wat ze is. Van Bladel argumenteert als volgt. Van iemand houden maar onverschillig blijven voor de maatschappelijke leefsituatie waarin die persoon zich bevindt en die mede bepalend is voor zijn levenskansen, is onvoldoende radicaal van iemand houden. Dit soort ‘spiritualisme’ is verdacht, zelfs hypocriet. Bovendien kan men de christelijke liefde niet beperken tot de korte relaties omdat men dan in gebreke blijft ten opzichte van de evangelische eis dat de liefde universeel zou zijn: de liefde moet uitgaan naar allen.
Om in te gaan op deze universaliteitseis is het nodig dat we ons inzetten voor meer rechtvaardige structuren waarin geen plàats meer is voor verdrukking. Wanneer Van Bladel zijn inzicht uitwerkt in de radicaliteit van de liefde die zich inlaat met de zorg voor de basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan van iedere persoon, maakt hij melding van drie gebieden waarop iedere mens het recht moet verwerven om er tot zelfstandig subject uit te groeien. Het betreft de gebieden van het ‘hebben’, het ‘kunnen’ en het ‘gelden’, waaraan de dimensies van het economische, het politieke en het culturele beantwoorden. In Ricoeurs L'homme faillible (1960) had Van Bladel naar eigen zeggen gelezen hoe dit legitieme en noodzakelijke recht op ‘materie, macht en minne’ aan de mensen ontzegd wordt door de bestaande machten die het leven onderwerpen aan ‘hebzucht, heerszucht en eerzucht’. Dit doet zich voor wanneer het oneindigheidsverlangen van de mens omgebogen wordt in eindeloze begeerte die de mensen ‘zuchtig’ doet omgaan met de materie, de macht en de minne. Oneindigheid ontaardt dan in slechte eindeloosheid.