Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
Stijn Geudens en Herman Simissen
| |
[pagina 788]
| |
besproken onderwerpen niet altijd gemakkelijk zijn. Die reputatie gaat, voor zover wij weten, terug op de eerste periode dat je hoofdredacteur was. Kun je daarover iets vertellen?
Ik heb dat altijd heel belangrijk gevonden, dat een blad als Streven leesbaar is voor een groot publiek. Juist als een onderwerp moeilijk is, moet je er helder over schrijven. Eenvoud en helderheid, daar gaat het om! Streven zou niet functioneren als het onleesbaar zou zijn. Dus heb ik vanaf het moment dat ik hoofdredacteur werd alle teksten zo zorgvuldig mogelijk geredigeerd. Het kwam vaak genoeg voor dat een passage in een tekst mij niet duidelijk was. Dan vroeg ik de auteur om opheldering, en dan bleek dat hij heel goed in staat was mij uit te leggen wat hij bedoelde. Waarom schrijf je dat dan zo niet?, vroeg ik dan. Waarom maak je het zo moeilijk als je het opschrijft? Auteurs hebben wel eens erkend dat ze dankzij mijn redactie beter begrepen wat ze eigenlijk bedoelden. Ik denk overigens dat ook Frans De Raedemaeker al probeerde auteurs te leren schrijven, dus die traditie bestond in Streven ook al wel vóór mijn tijd. Maar in de beginperiode van Streven stond dat nog echt in het teken van de emancipatie van de Nederlandstaligen, van de Nederlandse taal in België. Toen speelde op de achtergrond zeker het ideaal van ‘volksverheffing’ nog mee. In mijn tijd was die emancipatie wel zo ongeveer voltooid, mijn ideaal was daarom veel meer met Streven een forum te bieden voor een volwassen intellectueel leven. Dat ideaal van eenvoud en helderheid, van precisie in het taalgebruik, heb ik denk ik opgedaan toen ik twee jaar klassieke talen studeerde. Professor Emile De Strycker hamerde er steeds op als wij vertalingen moesten maken: precies vertalen wat er staat. Accuratesse, niets weglaten, niets toevoegen, maar zo zuiver mogelijk in je eigen taal weergeven wat een auteur zegt. En dat dan zo duidelijk en zo eenvoudig mogelijk. Of misschien heb ik dat ideaal nog wel eerder meegekregen, op het jezuïetencollege in Turnhout tijdens de laatste jaren van de humaniora, 1939, 1940, en is het tijdens het bestuderen van de klassieke talen alleen nog maar versterkt. In Turnhout kreeg ik les van pater Marcel Brauns, iemand die enorm veel belang hechtte aan zuiver Nederlands, en zijn leerlingen probeerde bij te brengen dat het heel belangrijk is om zo zuiver en precies mogelijk onder woorden te brengen wat je wilt uitdrukken. Hij was natuurlijk ook een dichter, voor wie het juiste woord op de juiste plaats moest staan. Dat probeerde hij ook zijn leerlingen aan te leren. Later kon ik mij er echt aan ergeren als teksten niet helder waren geschreven. In Streven heb ik wel eens lucht gegeven aan die ergernis. Zo heb ik een keer een boos stuk geschreven over de slechte vertaling van een encycliek met als gevolg dat de uitgever van de Nederlandse | |
[pagina 789]
| |
krant De Tijd een nieuwe vertaling op de markt brachtGa naar eind[2]. Ook heb ik mij een keer beklaagd over een onleesbare vertaling van werk van Ivan IllichGa naar eind[3]. Ik mag wel zeggen, dat ik eraan heb bijgedragen dat het werk van Illich in het Nederlandse taalgebied is geïntroduceerd, en daar ben ik best een beetje trots op. Toen verscheen een van zijn boeken in vertaling, werkelijk zo slecht vertaald dat ik het Nederlands alleen begreep als ik het origineel ernaast legde. Ik was bij Illich in Mexico geweest, dus ik kende hem, en ik heb hem erop gewezen dat die vertaling helemaal niet deugde. Daarop heeft hij met zijn uitgever afgesproken, dat alle vertalingen van werk van hem in het Nederlands eerst door mij moesten worden nagezien, ik moest de vertalingen ‘autoriseren’. Een andere keer heb ik mij zo opgewonden over slecht Nederlands, in dit geval in een bespreking in De Standaard der Letteren, dat de recensent is gestoptGa naar eind[4]. Ik hecht nu eenmaal aan verstaanbare taal. Slordig formuleren getuigt van slordig denken, en slordig denken kan gevaarlijk zijn.
Die nadruk op begrijpelijkheid en toegankelijkheid is een van de accenten die je hebt gelegd. Welke inhoudelijke klemtonen heb je gelegd?
Ik denk dat Streven vanaf mijn tijd als hoofdredacteur, en dan zo vanaf het midden van de jaren zestig, minder aandacht is gaan besteden aan binnenkerkelijke ontwikkelingen, en aan wat er bij de jezuïeten gebeurde. Wel heb ik eens flink kritiek geleverd op de algemene overste Peter-Hans Kolvenbach toen hij Fernando Cardenal uit de orde ontsloeg omdat hij minister van Opvoeding was geworden in NicaraguaGa naar eind[5]. Ik vroeg mij af onder welke druk hij dat gedaan had. De jezuïeten hebben wel vaker voor het Vaticaan moeten buigen. Soms hoor je zelfs nu nog mensen zeggen dat Streven op kerkelijk gebied eigenlijk te weinig doet. Dat heeft nog altijd te maken met het beleid dat ik toen voerde, denk ik. Ik besteedde meer aandacht aan andere onderwerpen. Dat kwam zo. Tegenwoordig wordt er veel gepraat over ontkerkelijking en secularisatie, maar ik herinner mij dat ik over dat laatste onderwerp al in de jaren zestig een artikel las in een Engelse zondagskrant, The Guardian, getiteld ‘Honest to God’. Ik zat toen in Brussel en was hoofdredacteur van het weekblad De Linie. Dat had ik er nog bij gekregen. Het artikel was geschreven door de anglicaanse bisschop John Robinson. Ik weet het nog goed, ik las het op een zondagmorgen, en het maakte veel indruk op mij, ik heb er de hele verdere dag over nagedacht, ik kreeg een soort revelatie, zou ik bijna zeggen. Daarna heb ik over secularisatie geschreven en gesproken, ik heb zelfs een paar keer een praatje voor de radio gehouden. Er bestaan veel opvattingen over secularisatie, maar voor mij komt secularisatie er in de kern op neer, dat mensen God zoeken in het profane. Niet meer in de kerk, zelfs niet meer | |
[pagina 790]
| |
in de godsdienst, maar in het profane. En daarom wilde ik dat Streven vanuit de godsdienstige traditie en vanuit de achtergrond van het blad juist dat profane doordacht. Wat gebeurt er in de maatschappij? Wat gebeurt er in de literatuur, de kunst, de filosofie, de film, het toneel? Ik ben meer en meer tot het inzicht gekomen, dat Streven daarover moest gaan, niet over binnenkerkelijke zaken. Ik was er beducht voor dat het blad naar binnen gericht zou zijn, we moesten juist open staan, open voor wat er in de wereld gebeurde en daarover nadenken. Dat vind ik nog altijd: Streven moet niet te veel over de kerk en niet te veel over jezuïeten publiceren. Daarover botste ik ook wel eens met de Nederlandse hoofdredacteur, in de tijd dat Streven door Vlaamse en Nederlandse jezuïeten samen werd gemaakt, en er een Nederlandse en een Vlaamse hoofdredacteur was. De Nederlandse redacteuren hadden toen meer aandacht voor binnenkerkelijke onderwerpen, voor wat er in de kerk gebeurde, zij bleven ook dichter bij de kerkelijke traditie. Ik was vaak kritischer, als ik dacht dat het nodig was durfde ik afstand te nemen van traditionele opvattingen. Die kritische houding had ik ook ten aanzien van maatschappelijke ontwikkelingen. Ook daarin ging ik vaak verder dan de toenmalige Nederlandse redacteuren. Dat verschil in houding met de Nederlandse redacteuren was de achtergrond van het vastlopen van de samenwerking; een tijdlang was er toen naast een Vlaams Streven ook een Nederlands Streven. Dat heeft niet zo lang bestaan. Jaren later zijn we weer gaan samenwerken, met Nederlandse redacteuren bij het Vlaamse Streven. Maar voor mij is Streven toch altijd een Vlaams blad gebleven. Sociale bewogenheid, en in samenhang daarmee een maatschappijkritische inslag, dat was wel karakteristiek voor het Streven dat ik voorstond. Dat paste misschien beter bij de Vlaamse traditie waarin Streven stond, dan bij de traditie waaruit de Nederlanders in de redactie kwamen.
Vandaar ook de grote aandacht die Streven voor de opkomende bevrijdingstheologie had?
Ja, Streven heeft een heel belangrijke rol gespeeld bij de introductie van de bevrijdingstheologie in het Nederlandse taalgebied, en dat beschouw ik toch als een van de hoogtepunten in de tijd dat ik aan het blad heb gewerkt. De bevrijdingstheologie past precies in het beeld dat ik eerder schetste. De theologie van de bevrijding is immers niet, of tenminste niet op de eerste plaats, een binnenkerkelijke beweging geweest. Het ging daarin vooral om sociale gerechtigheid, vanuit een evangelische inspiratie. Die wisselwerking tussen theologie en de wereld, dat was wat ons in die tijd erg aansprak, dat was precies het soort onderwerp | |
[pagina 791]
| |
dat paste bij de richting die Streven volgens mij toen moest inslaan: het doordenken van het profane vanuit de eigen achtergrond van het blad.
Je bent hoofdredacteur geworden op een moment dat er in Vlaanderen een sterke tegenstelling bestond tussen katholieken en vrijzinnigen. Enkele jaren later gooide paus Johannes XXIII de deuren van de Kerk open. Was dat ook voor Streven een kantelmoment?
Bij mijn aantreden als hoofdredacteur had ik direct het gevoel dat er iets moest veranderen. Streven was op dat moment zeker nog een conservatief blad. Tijdens de eerste decennia bleef het tijdschrift meestal braaf binnen de katholieke zuil. Berucht is natuurlijk de hele polemiek die er gevoerd is rond Gerard Walschap. Als ik nu nog eens herlees wat men daarover destijds schreef in StrevenGa naar eind[6], dan word ik onpasselijk, echt onpasselijk. Die kritieken waren gewoon ziekelijk. Toch moeten we nuanceren. Niet iedereen binnen de toenmalige redactie stond daar achter, zeker niet de hoofdredacteur Frans De Raedemaeker. Die was tamelijk breeddenkend. Ik herinner mij nog dat hij in de jaren vijftig een trouw lezer was van het vrijzinnige Nieuw Vlaams Tijdschrift. Als bekend katholiek intellectueel durfde hij het blad wel niet zelf gaan kopen in de boekhandel, dat moest ik dan maar doen in zijn plaats. Walschap heb ik overigens één keer ontmoet. Hij vroeg me toen vlakaf waarom ik eigenlijk nog in de Kerk bleef. In zijn pogingen om de levensbeschouwelijke verzuiling te doorbreken kwam Streven in een aantal gevallen onzacht in aanraking met het katholieke establishment. Zo heb ik bijvoorbeeld de toneelstukken Een bruid in de morgen van Hugo Claus en Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth verdedigd nadat deze door de gevestigde katholieke pers waren verketterd. Ook met de Kerk zelf was er wel eens wrijving. In die tijd was het nog zo dat priesters voor ze iets publiceerden een imprimatur van de bisschop moesten hebben. Dat had ik voor mezelf, de overste van de jezuïeten had dat aan mij, aan de redactie van Streven gegeven. Censuur vooraf is er nooit geweest. Achteraf zijn er wel artikelen verschenen waarover lezers naar Rome schreven. Uit Rome werd dan de opdracht gegeven om het door twee, drie censoren te laten nalezen. Dat is bijvoorbeeld nog gebeurd met een artikel over de biecht uit 1983Ga naar eind[7]. Maar krampachtige reacties kwamen ook voor aan vrijzinnige kant. Toen Leo Geerts, befaamd literatuurcriticus en jarenlang medewerker van Streven, toenadering zocht tot de (niet-reguliere) vrijmetselarij, werd hij afgewezen omdat hij lid was van de redactie van Streven.
Wat waren je bronnen van inspiratie bij het maken van Streven? Waren er voorbeelden?
| |
[pagina 792]
| |
Toen ik pas hoofdredacteur was, ben ik met Libert Vander Kerken langs alle jezuïetenhuizen in Europa gereisd waar een tijdschrift werd gemaakt. Zo werd de basis gelegd voor de samenwerking tussen die tijdschriften - nog altijd is er jaarlijks overleg tussen de bladen, en nog altijd bestaat de afspraak dat we artikelen uit elkaars tijdschriften kunnen overnemen. In Streven hebben we dat ook geregeld gedaan. Zo namen we stukken over uit het Franse Études en het Engelse The Month, maar bijvoorbeeld ook uit het Zwitserse Orientierung. Dat vond ik in die tijd een heel goed blad, heel inspirerend, daaruit hebben we verschillende stukken vertaald. Maar ook de onderwerpen die daarin aan de orde kwamen vormden een voorbeeld. En Ètudes was natuurlijk een blad met een grote traditie en een internationale reputatie, dus ook dat was een bron van inspiratie. Peter Hebblethwaite van The Month, Ludwig Kaufmann van Orientierung, Roberto Tucci van La Civiltà Cattolica en ikzelf vormden een tijdlang een soort progressief viermanschap onder de hoofdredacteuren van de Europese jezuïetentijdschriften. Kaufmann heeft zelfs eens verklaard dat hij van al die bladen Streven het aantrekkelijkst vond.
En wat zijn, ten slotte, je meest dierbare herinneringen aan meer dan vijftig jaar Streven?
Dat is moeilijk te zeggen. Natuurlijk denk ik met heel veel warmte terug aan de tijd dat ik samen met mijn broer Louis woonde in het Sanderushuis in Antwerpen, waar Streven toen werd gemaakt, en dat we daar uitgebreid spraken over de meest uiteenlopende onderwerpen. De neerslag van die discussies kwam dan vaak op de een of andere manier terug in Streven, dat waren prachtige jaren. Maar ik denk ook aan de tijd dat iemand als Geert Bekaert veel aan Streven meewerkte. Hij is enorm belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de kunstkritiek in Vlaanderen, niet alleen in Streven, maar ook daarbuiten. De samenwerking met Eric De Kuyper en Carlos Tindemans, dat waren ook heel mooie en stimulerende jaren. Ach, er zijn zoveel mooie dingen om aan terug te denken als het over Streven gaat... |
|