Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 709]
| |
Marc Kregting
| |
[pagina 710]
| |
hem reeds, mogelijk geïnspireerd door de voorafgaande premier die in zijn buitenverblijf te Toscane bijvoorbeeld Proust integraal had geconsumeerd, een wedstrijd georganiseerd welk boek hij absoluut voor zijn nieuwe functie moest lezen. Uit de bus kwam Het verdriet van België, Claus' magnum opus dat in een eerdere poll uitgeroepen was tot het meest ongelezen boekGa naar eind[2]. Ik vermoed daarom dat in de openingsobservatie het onbewuste de tussen-e in ‘zoutloze’ geëlimineerd heeft: hoewel de nieuwe Belgische regering niet op dieet is, mag haar epitheton zelfs ritmisch geen overeenkomst vertonen met dat van de ‘goddeloze’ Claus. Deze genius verdient hoofdletters. Uitgerekend Claus bleek na het overlijden van Claus - uit het citaat blijkt al dat dit twee verschillende personen zijn - tot een heilige gereduceerd. Ik ben niet de eerste die dit vaststeltGa naar eind[3]. Toch lijkt deze casus verregaande implicaties te hebben. | |
Gebedshuis BourlaAan Claus was in de finale fase het gepriegel van schriftgeleerden niet besteed. Veeleer verdiende Hij de totale overgave. Zijn euthanasie onderstreepte dat Hij over leven en dood beschikte. Hoewel uiteraard onkenbaar, in concreto met Hem via de kameleonmetafoor toegeschreven maskerades, was Hij een universele mens, een ‘duivelskunstenaar’ die meer literatuurgenres bedreef, schilderde en regisseerde. Zo iemand verrichtte dan ook louter goede werken: ‘Hugo Claus heeft geen enkel zwak gedicht geschreven’, ‘het immense oeuvre [...] is een kosmos, een zonnestelsel met planeten en asteroïden’. Zelfs het feit dat Hij een niet bijster attente vader zou zijn geweest, bewees de onafzienbaarheid van en de offers aan Zijn kunstenaarschap. ‘Zijn schuldgevoel over zijn afwezigheid was even groot als mijn gevoel van gemis’, getuigde Claus' zoon uit zijn eerste huwelijk. Na het overlijden consulteerden media voor deskundig commentaar bevoegde vorsers als Claes, Debergh, Dupuis, Duytschaever, De Geest, Raat, Weisgerber of die van het reeds bij Zijn leven gestichte Clauscentrum significant minder dan Bekende Vlamingen. Het ging hier om personages uit de kunstwereld en de politiek, die ‘Hugo’ warm tot in den gronde typeerden. Bidprentjesverdeling boven exegese dus. Maar kennelijk waren de plaatjes zo schril gekleurd dat vele intimi uit de tempel werden gejaagd: ‘Zijn keuze voor euthanasie was mogelijk de enige uitweg die hij zag om het volk zijn kamer uit te krijgen’Ga naar eind[4]. Meest opvallend was dat het parlement één minuut stilte hield en uittredend eerste minister Guy Verhofstadt een poëtisch communiqué liet uitgaan, dat de motieven van Claus voor zijn doodskeuze begripvol uit de doeken deed. ‘Het stemt me droef afscheid te moeten nemen van | |
[pagina 711]
| |
de meester. Want in ieder van zijn geschriften en gedichten was hij een (emotioneel) lichtbaken in onze duistere wereld’, zo eindigde het. Hier sprak een vriend die, zoals in een column werd onthuld, even tevoren bij een diner een laatste groet had gebracht. De ex-premier was privé aanwezig bij een herdenkingsbijeenkomst in de Antwerpse Bourlaschouwburg, georganiseerd door de direct door de Vlaamse Gemeenschap ondersteunde literaire stichting Behoud de Begeerte. Voor het treffen was de door Claus van oudsher zuurzoet bespotte politiek op alle niveaus vertegenwoordigd: burgemeester, provinciegouverneur, Vlaams minister van Cultuur en minister-president van Vlaanderen. Alleen Leterme was er niet. En zo werd de antiklerikaal vereerd met een anderhalf uur durende dienst. De door Claus zelf nog geselecteerde muziek, van Chet Baker en Thelonious Monk en Purcell, gaf een glans af van die geaccommodeerde highbrow. Namens de familie opende zijn uitgever met een toespraak, waaruit bleek dat Claus in juli 2006 aan zijn vrienden had bericht dat hij leed aan de ziekte van Alzheimer en dat hij zelf zijn einde zou bepalen. Voor wie het wist werd er sindsdien derhalve gewerkt aan een kroniek van een aangekondigde dood, volgens het principe ‘Ni dieu, Ni maitre’. Bij deze concurrentie met de traditionele god, iets wat kardinaal Danneels bij zijn homilie tijdens de paaswake zonder namen te noemen gelaakt had, legitimeerde de uitgever zijn eigen aanwezigheid: ‘Achtenzeventig jaar, elf maanden en negentien dagen heeft het leven van Hugo Claus geduurd - meer dan zestig jaar daarvan heeft hij geschreven en gewerkt-, vijfenvijftig jaar onlosmakelijk verbonden met onze uitgeverij, De Bezige Bij’. Gevolg gevend aan dit schier eeuwigdurende verbond had dit huis namens de familie het overlijdensnieuws verbreidGa naar eind[5]. Net als een halfjaar tevoren bij de herdenking van Jan Wolkers fungeerde vervolgens de biograaf, degene die in uitgeversopdracht van het object een verhaal maakt, als ceremoniemeester. Een keur van sprekers passeerde de revue. Aandacht trok Erwin Mortier die zich met exclusieve Clausherinneringen voor diverse media al als naaste pur sang had geopenbaard. Hij uitte heftige kritiek op Danneels, eveneens zonder diens naam te noemen: ‘Meneer de kardinaal: schaam je’. Uitgerekend een vertegenwoordiger van een Kerk die een geschiedenis van excommunicaties kan voorleggen, werd het zwijgen opgelegd. Dit geschiedde in de wij-vorm, op een dermate gedragen (West-Vlaamse) toon dat Mortiers op zich niet onterechte verwijt van ouderwetse pastorale bemoeizucht veeleer terugsloeg op hemzelf. Curieus was echter dat in de geschapen setting dom-weg geen ander standpunt mogelijk leek. Alsof de aanwezigen een sociale fantasie celebreerden waarin de wereld geen toegang had. De Bourla bleef een gebedshuis. Het kon worden aangedaan voor de reeds geplande monoloog De versie Claus, gespeeld door Josse De Pauw, | |
[pagina 712]
| |
en voor Hommage met oesters. Ook dit programma was georganiseerd door Behoud de Begeerte. De aankondiging luidde: ‘Wie de hommage op 13 april bijwoont, ziet meteen ook de nagenoeg voltallige top van de Nederlandstalige literatuur aan het werk. Een paar schrijvers waren tot hun grote spijt verhinderd om naar de Bourla af te zakken en konden geen andere schikkingen meer treffen’. Enerzijds klinkt dit naturel in een almaar kwantificerender kunstwereld, als een tennistoernooi met ATP-rankings, anderzijds puilt door het object verworpen hiërarchisch denken erdoorheen. Bovenal lijkt een vrees voor uitsluiting te heersenGa naar eind[6]. De welkomstzinnen van de hommage logen er niet om: ‘Twee [sic] weken geleden overleed Hugo Claus. Het is hoog tijd voor zijn verrijzenis’. Daarna werd het lied ‘Van God los’ vertolkt, gevolgd door een column waarin het sterven van paus Johannes Paulus II (‘over het creëren van een heldendaad gesproken’) werd vergeleken met de ‘genadedood’ van Claus. Zo ging het vier uur door, al waren er maatregelen getroffen: ‘Rond 19.30u. is er een forse pauze, waarbij het publiek, eveneens geheel in de geest van Claus, zich kan te goed doen aan het lievelingsgerecht van de Meester: oesters’. Een waarlijk gemeende hoofdletter. Ook in iets minder beperkte kring kon een sociale fantasie haar beslag krijgen. | |
Profeet in eigen landVoor de Vlaamse literatuur waren de uitvaarten van Gezelle, Conscience en Streuvels uitgedraaid op volksgebeurtenissen en het overlijden van Claus had, nog los van de onvergelijkbare publiciteit, reeds weerklank verwekt in commentstromen op het internet. Het leek dus verstandig dat er bij de herdenkingsbijeenkomst, waar louter genodigden welkom waren, een paar plaatsen waren gereserveerd voor belangstellenden. Een knieval voor de postreligieuze realiteit ook, want sinds koning Boudewijn en prinses Diana beseft België net als de rest van de wereld dat beroemde sterfgevallen een menigte op de been weten te brengen die onttoverd wenst te rouwen. De opstelling van Claus' kist op het schouwburgpodium knipoogde wellicht tevens naar twee massaal bezochte laaglandse happenings: de in theater Carré opgebaarde Jos Brink (augustus 2007) en André Hazes op de middenstip van de Arena (september 2004). Het is daarom saillant dat niet alle voor het publiek bestemde plaatsen in de Bourla bezet raakten. Ook benutten slechts 750 mensen de mogelijkheid na afloop van de plechtigheid zelf afscheid te nemen. Deze interferentie van de werkelijkheid vrat het beeld aan dat het bericht van Claus' overlijden ‘de hele Lage Landen in rouw heeft gedompeld’Ga naar eind[7]. Daarnaast leek het zelfs vooraf al raar dat de rechtstreekse televisie-uitzending van het gebeuren, in het naoorlogse België slechts weggelegd voor | |
[pagina 713]
| |
Leopold III, Boudewijn, Loubna Benaïssa en de slachtoffers van de gasontploffing te Ghislenghien, tegelijk in Nederland was te zien. In mei 2007 was nota bene uit een onderzoek gebleken dat de bekendste Vlaming boven de rivieren Urbanus is, op de voet gevolgd door Clouseau en Eddy Merckx, Bart Peeters, K3 en Jean-Marie Pfaff. Bij diezelfde gelegenheid noemden Nederlandse opinieleiders wel Hugo Claus als bekendste, voor Merckx, Peter Paul Rubens, Kim Clijsters, Jean-Luc Dehaene en Verhofstadt. Deze belangstelling paste in een literaire trend die eind 2005 inzette doordat in de Grachtengordel toen het verhaal ging dat ‘de Belgen beter zijn’. Weinig later kwam er bij de verkiezingen http://www.hetbesteboek.nl echter geen Vlaamse titel op de shortlist van tien. ‘De lezer heeft gesproken’, verklaarde NRC ten overvloede. Maar op de televisie trekken wellicht ietsje machtiger mensen aan de touwen. Tevens wordt er in de literaire wereld gevochten om zendtijd; er waren heuse relletjes rond niet-nagekomen beloftes aan auteurs te mogen optreden bij de cultuurshow De Wereld Draait Door. Vooral spiegelt de uitzending Nederlands zelfverklaarde tolerantie, die Vlaanderen niet voor zijn grote geesten heet op te brengen. Vele in memoriams schreeuwden deze zelfhaat andermaal uit: Claus was de profeet die in eigen land niet werd geëerd. Het oude katholieke Vlaanderen herontving een monolithisch stempel, een essentialisme waar de auteur zelf voor zou zijn teruggedeinsd ware het niet dat hij er de Verlosser van bleek te zijn. Toch stond, hoewel hij zeker grove kritiek heeft gehad, zijn talent nooit ter discussie. Vanaf zijn debuutroman tot en met zijn laatste grote dichtbundel heeft België Claus gelauwerd. Waarom werd de geschiedenis herschreven ten dienste van een martelaarschap? Claus koketteerde met zijn vermeende miskenning waarin literaircorrecte landgenoten reden gevonden kunnen hebben hun lof tot in den verblinding te tuiten. Dan raakt het begrip ‘hype’ nabij, waarbij de boodschap waar wordt door de verbreiding. Bij leven had Claus dat al meegemaakt met Het verdriet van België, dat ‘het definitieve verhaal over de collaboratie’ zou vertellenGa naar eind[8]. De tekst ondergaat via mediamissionering een aura van pure urgentie, een gevoel dat via slogans, namen of bij verschijnen reeds legendarische passages moet postvatten bij lezers. Wie ervoor valt, wordt lid van een club die verzekerd is volstrekt bij de tijd te zijn en oude modes te hebben afgeschud. Het verse object, hetzij een boek hetzij een auteur, is dan een troef. Of er rond Claus nu sprake was van, zoals kwade tongen wilden, een ‘entourage’, ‘clan’ of ‘lobbygroep’, belangen werden gedeeld. Omdat zijn werk van stonde af als een breuk werd beschouwd met in den lande bestaande teksten - prefiguraties vond men hooguit in Amerika, bij Faulkner bijvoorbeeld - en zijn levenswandel nadrukkelijk als kosmopolitisch gold en de meester dus in alles on-Vlaams mocht heten, valt | |
[pagina 714]
| |
het gedrag van zijn aanbidders ook politiek te benoemen: collaboratie. Verering van Claus werkte vruchtbaar voor hemzelf en zijn bevoorrechte ingewijden, zeker in manicheïstische combinatie met zelfgeschapen antagonisten. Versneld van het toneel vielen mindere goden van buiten de parochie, zoals Hubert Lampo, die vanaf de jaren zestig werd bejegend met een onthutsend dedain, zelfs in vergelijking met hetgeen Leterme zoal over zijn ‘achterlijke jarenvijftigscheiding’ krijgt. Volgens het slachtoffer, tot dan de kunstpaus, kwam dit doordat hij als redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift geweigerde kopij moest retourneren. Daarnaast meende hij ‘vijanden’ te hebben gekweekt doordat zijn De komst van Joachim Stiller in 1963 de Staatsprijs voor Vlaams proza kreeg en niet De verwondering van Claus. Maar men kan een laureaat niet veroordelen voor wat derden - desnoods om persoonlijke of politieke redenen, want we raken hier in een circuit van potten die ketels verwijten - hem toebedenken. Toch behield Lampo een grote lezersschare, een genootschap en werden zijn boeken vertaald in diverse landen. Weinig daarvan viel terug te lezen bij zijn overlijden in 2006: de man was al doodgemaaktGa naar eind[9]. Het lijkt niet uitgesloten dat er bij een even openbare uitvaart meer publiek was komen opdagen. | |
Een eigen fictieIk matig me openbare woorden aan omwille van de dood en daaropvolgende rituelen rond iemand die mij als persoon onbekend is, laat staan dat ik zijn oeuvre van a tot z ken. Nog merkwaardiger dunkt me het idee dat ik recht heb op die denkoefening. Vermoedelijk komt dat door de publiekelijkheid van Claus' euthanasie. Nog geen twee maanden later kende ik althans geen aanvechting tot reactie, toen J.J. Voskuil bewust een eind aan zijn leven maakte, geplaagd door een zware ziekte die echter fysiek was. We weten dit, omdat er drie dagen later een rouwadvertentie van zijn echtgenote in de krant stondGa naar eind[10] - bij Claus lichtte de uitgeverij een kwartier na overlijden de pers in. Wellicht was dat statement op te vatten als gunst. Eindelijk kon men onbesmuikt via een derde zichzelf profileren. Een posting van een weblogger bestond uit een foto van zijn exemplaar van Het verdriet van België, volgestoken met aantekeningenbriefjes die als het ware riepen: ‘Kijk, IK heb gelezen’. Menig in memoriam beschreef de laatste keer waarop men Claus had gezien in die kroniek van een aangekondigde dood, bewust van het afscheid, zij het niet bij machte het oog in oog met de meester te benoemen. Claus’ overlijden gaf het gevoel alle middelen te legitimeren om rijen te formeren en te sluiten. Vandaar dat het geen paradox maar een uitvloeisel was dat Danneels, wiens standpunt binnen eigen | |
[pagina 715]
| |
gelederen al ter discussie stond, gemuilkorfd werd door een volgeling van uitgerekend de bevechter van de vrijheid van meningsuiting. Het idee van een vijandige Ander volstond om ten minste voor de duur van de rouw een eigen identiteit te creëren, een fictie. Alleen zo zijn voor mij het serviele gedrag van media te verklaren en de grandioze zelfoverschatting die spreekt uit de in twee landen rechtstreeks op de televisie vertoonde plechtigheid. Of zou iemand van organisatie of genodigden hebben gedacht dat een upmarket literair auteur in de eenentwintigste eeuw bij het publiek een zelfde gewicht in de schaal zou leggen als Brink en Hazes? Nee natuurlijk, maar mochten onze schone letteren nu eens een keer verschoond blijven van de Dan Browns, Rowlings en, for that matter, Aspes? Mogelijk heeft het publiek een cultureel reservaat menen te zien: daar zaten al die kwieten die van belastinggeld subsidie opstrijken ofwel toekennen ofwel met een handtekening bekrachtigen. Maar wat deed het ertoe, literaire of historische waarde was hier ondergeschikt aan een vermetel experiment. Een voorafspiegeling van dit parallel universum viel te krijgen bij de uitslagen van de Vlaamse gemeenteraadsverkiezingen op 8 oktober 2006. Nadat de indruk was gerezen dat in Antwerpen het Vlaams Belang niet meer de grootste partij zou zijn, werd een televisie-interview met een politicus onderbroken door livebeelden van de toen nog levende auteur vanaf de plaatselijke Grote Markt. Hij werd geacht te spreken over de actualiteit, hetgeen een Nederlandse site achteraf aldus kies samenvatte: ‘Ik ben zo blij dat ik niet uit mijn woorden kan komen’. Euforie of hybris? Een schriftelijke reportage telde deze zegeningen: Mensen vallen elkaar in de armen. Hugo Claus schuifelt de Grote Markt op. ‘Dit is de eerste keer dat ik in mijn leven ben gaan stemmen’, vertelt hij, met lijzige stem aan de omstanders. ‘En ik heb al meteen een trend gezet.’ Iedereen lacht. | |
[pagina 716]
| |
Hier staat de sociale fantasie te wankelen tegen de realiteit. Eigenlijk verschilt die constructie niet van de suspension of disbelief waarmee we literatuur lezen: voor de duur van het boek geloven we dat alles wat er staat in werkelijkheid mogelijk is. We beleven het immers, tot het verhaal uit is en de grote wereld laat zien dat alles een tikje anders gaat. Kan gaan. | |
Uit de taboesfeerBij alle orkestratie wordt het vermoeiend de casus te overdenken. Het verdriet van België werd gepresenteerd op 17 maart 1983 en ter gelegenheid van het zilveren jubileum bracht De Bezige Bij in maart 2008 een gebonden editie uit. De Standaard zag er aanleiding in om, midden in het van duizend bloemen uitpuilende literaire seizoen, de boekenbijlage integraal te wijden aan de auteur. Deze Standaard der Letteren verscheen op 14 maart 2008 en is dus de laatste die Claus onder ogen kan hebben gehad. Een toevallig saluutschot in een landelijk medium of de zoveelste proeve dat pers en intelligentsia op hun rug waren gaan liggen? En wat te denken van De laatste van mijn demonen? Dit boekje, dik twee maanden na het overlijden verschenen, bevat een selectie uit de in memoriams van culturele merknamen der Lage Landen. Ik heb er hier uitbundig uit geciteerd; zelden met zo'n groeiende fascinatie een opeenvolging van teksten gelezen. Niet de kwantiteit van lofprijzingen maakt het boekje bij vlagen verbijsterend, ietsje meer misschien dat sommige kunstenaars in de eenentwintigste eeuw hun publiek en collega's als zijnde ‘kleinburgerlijk’ nog innig blijken te verachten, maar vooral de vraag: voor wie is dit eerbetoon eigenlijk? Van het object was bekend dat hij niet in een naleven geloofde, dus de ondertitel Voor Hugo Claus kan slechts als apostrof worden opgevat. Af tekenen zich vervolgens de obsessies van de huldebrengers en hun misschien sociologisch te ontrafelen verlangen dat publiekelijk te uiten. In elk geval blijkt er in België zoiets als een Clauseffect te bestaan. De vzw Recht op Waardig Sterven weet ‘met 110 procent zekerheid’ dat de zelfgekozen dood van de auteur, en die van de Tongerse schepen Marcel Engelborghs, het debat rond euthanasie positief heeft beïnvloed doordat het uit de taboesfeer is gehaald. Aan Verhofstadt zal het niet hebben gelegen. Zijn in memoriam was, conform de opvattingen van zijn partij Open Vld, één groot, met redenen omkleed pleidooi voor euthanasie. Zelf heb ik daar geen probleem mee, al was het vanwege ontzag voor mensen die durven sterven. Wel frappeert me dat Verhofstadt de reden ziet in het gegeven dat Claus door Alzheimer de taal niet meer beheerste, wat onverdraaglijk zou zijn voor een schepper. Daar vallen immers misschien domme maar evi- | |
[pagina 717]
| |
dente vragen bij te stellen (is kunst zo belangrijk? doen dierbaren er minder toe? is het voor beroemdheden makkelijker om euthanasie te krijgen?) die achterwege bleven. Het exposé van de ex-premier werd door de ‘politiek hoofdredacteur’ van De Morgen in zijn commentaar klakkeloos overgenomen. Dit bleek nog slechts een inleiding op His Master's Voice. De Morgen had de bewuste donderdag behalve een Clauskatern namelijk nog een bijlage, ‘De politieke erfenis van Guy Verhofstadt’. Niet vreemd vanwege de amper voltrokken machtswisseling, maar in combinatie ademden de twee een onomstotelijke consensus, een zegen. In de weken daarop kreeg de nieuwe minister-president werkelijk in elk dagelijks standpunt op zijn falie. Ik citeer er eentje: ‘Leterme moet oppassen wil hij niet gauw associaties met ‘Comical Ali’ oproepen. [...] Er is geen krant in dit land die hem nog een schijn van kans geeft om tegen 15 juli B-H-V en de tweede fase in orde te krijgen [...] Voor Leterme is dat best oké. [...] Want de cijfers van de opiniepeilingen staan nog altijd goed, het kartel kleeft nog aan elkaar en de Vlaming zal wel stemmen voor de man die zogezegd de standvastige underdog is, die helemaal alleen staat tegen alle mogelijke boze krachten uit de buitenwereld, te beginnen met de Franstaligen, de media en de eigen coalitiepartner’. Het vergt langzamerhand veel lenigheid om aan de indruk te ontkomen dat media geen partij zouden zijn in het politieke spel. En mocht de in het begin gemelde journalistieke mythe over de ratio van het tijdstip van Claus' dood op waarheid berusten, dan vormt ze een extra bewijs voor die verbindingGa naar eind[12]. Over de vorming van de regering-Leterme werd in elk geval uit de school geklapt door journalisten van De Standaard, die bij de presentatie van de boekversie deemoedig bekenden: ‘We blijven ons bewust van een journalistieke realiteit: de waarheid is niet te vatten, tenzij in fragmenten, in scherven, in loshangende percepties die heel wankelbaar zijn (Hugo Claus)’Ga naar eind[13]. Naast blinde loftuiting regeert zelfcensuur. Het scheen onnodig de achteraf bezien niet smetteloze politieke keuzes van Claus en zijn vader tijdens en na de oorlog aan te stippen. En laten die nu, naast vele aangrijpende blijken van bewondering, het centrale thema in de comment- stromen zijn geweest - een teken van leven uit de onderwereld. Omtrent een oorlog van zo lang geleden stinken kennelijk nog potjes volpijn en schaamte, waar het gros van de in memoriams dekseltjes op schroefden. Dient dit bijna uniforme verzwijgen te worden opgevat als een belanghebbend welbehagen? Claus zou van zo'n nuchtere vermelding van feiten niet beter of slechter zijn geworden, hooguit menselijker. Ook De laatste van mijn demonen had aan scherptediepte gewonnen indien een sporadisch artikel dat deze geschiedenis verdisconteerde, bijvoorbeeld Rik Van Cauwelaerts ‘De vrijheid ligt zo voor 't grijpen’ (Knack, | |
[pagina 718]
| |
26-3-2008), wél was opgenomen. Door de keuze voor een laboratoriumopzet werd evenmin de kans gegrepen iets te laten zien van de waaier aan stemmen in het losgebarsten euthanasiedebat. Het valt te verdedigen dat zelfcensuur een halfhartig middel is, omdat het gerommel uit de onderbuik van de samenleving betrekkelijk eenvoudig via het internet op te sporen valt. Naar aanleiding van een anoniem op het forum van De Standaard gepleegde vergelijking tussen Claus en een varken, stelde Geert Buelens dat het de verantwoordelijkheid van een gerespecteerde krant is zoiets gewoon te verwijderenGa naar eind[14]. Deze radicalisering van Mortiers ambitie een hoorbare tegenstem te dempen, lijkt echter motieven te verdringen. Wat klaagt zo'n kreet precies aan en vertegenwoordigt hij aan gedeeld inzicht in de samenleving? Niet ten onrechte is beweerd dat Pim Fortuyn in Nederland zo aansloeg omdat hij standpunten vertolkte die eerder niet mochten worden gehoord omdat ze infaam zouden zijn; België kende al het Cordon Sanitaire dat geen afspraken toestond met Vlaams Blokkers vanwege hun principieel perfide geachte opvattingen. Interessant ondertussen aan Buelens' voorstel is dat hij voor een beter functionerende praktijk verwijst naar het internetforumbeleid van The New York Times: voor basaal fatsoen moet men kennelijk inderdaad kosmopoliet zijn. Tevens zegt hij ‘niet zo naïef’ te zijn te denken dat onaangename meningen ‘door een groot Verlichtingsoffensief helemaal te voorkomen zijn’. Dit impliceert dat hij enerzijds, gesteld dat instanties van de private tot en met de publieke sector een ideële taak hebben, een progressief-maatschappelijk project onmogelijk want wereldvreemd acht en anderzijds een eigen gelijk handhaaft, dat van het fatsoen bijvoorbeeld, waardoor hij bij voorbaat aan de goede kant staat. Gekoppeld aan het feit dat iedereen, aan de toog of voor de buis, overal een mening over heeft maar Buelens de zijne niet-aflatend in kranten, tijdschriften en weblogs ook plengt op het altaar van de debatindustrie, gaapt het contrast met hetgeen hij voorstelt te deleten. In het toch al gecolumniseerde mediale landschap metamorfoseert het fenomeen ‘vrije tribune’ zo tot een economische kwestie binnen tevoren aangegeven marges. Men kan zichzelf feliciteren met een morele onaantastbaarheid binnen een ‘debat’, geprefigureerde boodschappen orakelend die geen ander gevolg hebben dan positieverbetering met aanklevend profijt voor de zittende politiekGa naar eind[15]. En indien ik moest aangeven wat op de huidige opiniepagina de teneur is, dan doemden er noties op dat de jaren zestig en zeventig gelukkig voorbij zijn met hun drammerige totalitarisme via polarisatie. Maar volgens mij is die schier menselijke zwartwitheid binnen het monopolie van het zogenaamde pluralisme voorbij de ideologie terug van nooit weggeweest, met dien verstande dat in de protestjaren afwijkende geluiden mochten klinken, ter- | |
[pagina 719]
| |
wijl nu het algoritmisch ja of nee uitsluit bij het leven. Iemand van het kaliber van Hugo Claus zou die verstarde boel eens mogen opschudden. De laatste van mijn demonen. Voor Hugo Claus, Bezige Bij, Amsterdam, 2008,144 blz., ISBN 978-90-234-2984-5, 14,90 euro. |
|