Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
Luk Corluy
| |
De reformistische linkerzijdeDoor afstand te nemen van de figuur van de heroïsche guerrillero ten gunste van een meer humanitaire aanpak is het castrisme in Uruguay, Brazilië en Chili zichtbaar aan het veranderen. Deze drie landen geven blijk van een - niet steeds even succesvol - sociaal beleid, naar inhoud zeer verschillend van het origineel marxistisch systeem. Binnen het kader van een parlementaire democratie varen zij immers een open-minded linkse socio-economische koers. En verschillende, zich ‘herbronnende’ communistische partijen stippelen nu actief het politieke beleid mee uit. | |
UruguayTabaré Vásquez won de verkiezingen in 2005, na tweemaal een mislukte poging gewaagd te hebben. Zijn coalitie bestaat uit de communistische partij, de socialistische partij en een aantal voormalige marxistisch geïnspireerde Tupamaro-guerrilleros. Niets liet vermoeden dat zij de lakens zouden gaan uitdelen. Alhoewel Vásquez de relaties met Cuba herstelde en maatregelen nam tegen het neoliberalisme van de Verenigde Staten, onderhandelde hij tezelfdertijd met de regering-Bush over | |
[pagina 721]
| |
een vrijhandelsakkoord. Zijn beleid is ‘economically orthodox’. Vásquez wil zijn Uruguay, het land met de laagste armoedegraad en de kleinste sociale ongelijkheid van Latijns-Amerika, laten doorgroeien door het ingeslagen economische succespad te vervolgen. | |
BraziliëBrazilië is een ander, maar toch niet zo verschillend verhaal. President Luiz Inácio Lula da Silva maakte bij zijn aantreden in 2002 duidelijk dat hij in grote lijnen de economische politiek van zijn voorganger wenste voort te zetten en zich zou schikken naar de fiscale en monetaire doelstellingen van het IMF. De groei van het Bruto Binnenlands Product bleef onder de maat, was zelfs ontgoochelend. Op buitenlands vlak zocht Lula aansluiting bij de regering-Bush. De linkse arbeiderspartij, die Lula stichtte in 1980 na een lange staking van metaalarbeiders in São Paulo, volgt hem nu op zijn weg naar een sociale democratie. Vele van de radicale kaderleden van weleer zijn inmiddels gematigde reformistenleiders. In augustus 2007 kwam Lula met president Felipe Calderón (Mexico) overeen technologische kennis uit te wisselen voor de aanmaak van biobrandstoffen. Brazilië is de grootste wereldproducent - met zeventien miljard liter in 2006 - en leverancier van ethanol dat het uit suikerriet haalt. Lula promoot ethanol als een milieuvriendelijk alternatief voor fossiele brandstoffen, maar de (wereld)voedselbevoorrading komt in het gedrang door graangewassen te vervangen door een alternatief voor suikerriet: koolzaad. Voor de productie van ethanol zijn dan namelijk immense koolzaadplantages nodig. Ecologisten werpen op dat zo bovendien grote ontbossing in de hand wordt gewerkt. In Brazilië alleen gaat jaarlijks zowat dertigduizend vierkante kilometer - de oppervlakte van België - verloren. Massale bosbranden verontreinigen het milieu en veranderen ook nog het klimaat. Het regent beduidend minder dan vroeger in het Amazonewoud. De vermaarde milieudeskundige en benedictijn Marcelo Barros bestempelt de toestand als ‘zorgwekkend’. De geloofwaardigheid van president Lula staat ter discussie. | |
ChiliIn Chili behoort zowel de vroegere president Ricardo Lagos als de huidige president Michelle Bachelet tot de oude socialistische partij: Lagos uit de gematigde vleugel, Bachelet uit de minder getemperde fractie. Vóór Bachelet bestuurden de socialisten het land reeds gedurende zestien jaar in een vruchtbare coalitie met de christendemocraten. Die alliantie mag beschouwd worden als een geslaagd voorbeeld. Chili bereikte hoge economische groeivoeten, een significante daling van armoede en verbetering in onderwijs, huisbouw, vervoerinfrastructuur. Daarnaast was er een lichte daling in de socio-economische ongelijkheid, terwijl | |
[pagina 722]
| |
met de ontmanteling van Pinochets politieke wetgeving de democratie versterkt werd. Last but not least is er een volwassen relatie aangegaan met de Verenigde Staten, onder meer resulterend in een Vrijhandelsovereenkomst. Chili geeft voor het hele subcontinent de richting aan. | |
De populistische linkerzijde8/14/2021 van alle Latijns-Amerikaanse landen kleurt vandaag links-populistisch. Geen twee regeringen voeren evenwel een identiek beleid. Zij hebben slechts gemeen dat zij door krachtige beloften tegemoetkomen aan de verzuchtingen van het gewone volk. De schrijnende armoede bij de inheemse (indiaanse) bevolking willen zij terugdringen. Het neoliberalisme van weleer heeft gefaald, nu is het populisme aan zet. In navolging van Hugo Chávez uit Venezuela dreigt het constant met nationalisaties. | |
ArgentiniëNéstor Kirchner, van Kroatisch-Zwitserse afkomst, boekte als president in de periode 2003-2007 een voortreffelijk resultaat doordat de economie jaarlijks groeide met circa 8%. Daardoor werden miljoenen Argentijnen uit de armoede getild. De inflatie kwam onder controle en de interestvoeten werden teruggebracht tot een redelijk niveau. Daartoe moest Kirchner wel overgaan tot enige drastische maatregelen, onder meer de bevriezing van een aantal tarieven. In 2001 had een monumentale economische crisis het land op zijn grondvesten doen schudden. Miljoenen Argentijnen waren eensklaps in de armoede gekatapulteerd. Kirchner, van linkse signatuur, stelt zich in de eerste plaats op als een taaie peronist, veeleer geinteresseerd in het bestrijden van zijn Amerikaanse crediteuren - het IMF en de Wereldbank - dan in het bedenken van een sociale politiek. Hij is meer gespitst op het tegengaan van de FTAA (Free Trade Agreement of the Americas) dan op het versterken van de MercosurGa naar eind[1]. Tevens vindt hij het leuker in het openbaar Morales, Chávez en Castro te omhelzen dan de importkosten van gas uit Bolivia te verlagen. Niemand heeft ooit geweten wat Kirchner gedaan zou hebben mocht het economisch herstel uitgebleven zijn. Nu zijn vrouw Cristina de presidentiële fakkel heeft overgenomen, volgt zij de lijn van haar man: de nationalistisch-populistische ideologie van wijlen president Juan Perón. Haar politieke invloed oversteeg al jaren die van een gewoon senator. Zonder haar fiat nam de Argentijnse regering in de voorbije jaren geen enkele belangrijke beslissing. Door een stap opzij te zetten leverde Néstor Kirchner een primeur af in de Argentijnse politieke wereld. Het is voor geen enkele Argentijnse politicus evident om op het hoogtepunt van zijn carrière in de schaduw | |
[pagina 723]
| |
te treden van een vrouw. Wel verkeert het land in rep en roer. Weken blokkeerden de boeren alle toegangswegen tot de grote steden (Buenos Aires, Córdoba, Santa Fe, Rosario) waardoor de voedselbevoorrading in het gedrang kwam. De dalende levensstandaard door de oplopende inflatie - de prijs van primaire voedingswaren steeg met 12,5%, vlees met 7% - zonder automatische indexaanpassing duwde honderdduizenden Argentijnen terug de armoede in. Het ondoordacht optrekken van de belasting op primaire goederen, die door de export extra geld in het laatje had moeten brengen, heeft de prijzen in het achterland omhooggejaagd. Met dit conflict heeft Cristina Kirchner veel krediet verloren bij haar aanhangers, de ‘decamisados’. | |
BoliviaOp 22 januari 2006 werd Juan Evo Morales - als eerste president van indiaanse afkomst - geïnaugureerd. In de aanloop naar de verkiezingen had hij beloofd het bestaande socio-economisch systeem drastisch te wijzigen door de kinderarbeid, die een groot deel van de economie draagt, af te schaffen. Circa 140.000 kinderen tussen vier en veertien jaar werken voor een extreem laag loon in de mijnen. Dagelijks moeten zij vechten tegen honger, dorst, ijle lucht en constante vermoeidheid. Alcohol en cocabladeren moeten dit ellendig leven even doen vergeten. De combinatie van het zware werk met het overmatig gebruik van verdovende middelen ruïneert geleidelijk lichaam en geest. Tegen precies deze uitbuiting van het volk voerde in de jaren vijftig van de vorige eeuw de jonge student geneeskunde Che Guevara een guerrillaoorlog. Op zijn beurt bond Morales nauwelijks één week na zijn aanstelling de strijd aan met de Verenigde Staten en de Europese Unie om de cocateelt in zijn land te beschermen. Over kinderarbeid speelde hij de vermoorde onschuld en zweeg. Eigenbelang stak andermaal de kop op - de familie Morales is grootgrondbezitter in cocaplantages. In januari 2007 verklaarde Evo Morales de ‘Revolutionaire Volksregering’ onwettig, die zijn aanhangers in het leven hadden geroepen. Hij zag zich voor de moeilijke taak gesteld zijn eigen electoraat duidelijk te maken dat het de democratische spelregels moest respecteren. De centrumrechtse gouverneur van Cochabamba, Manfred Reyes Villa, had aangekondigd dat hij een referendum wilde uitschrijven waarin de bevolking zich kon uitspreken over de vraag of zij al dan niet meer provinciale autonomie wenste. Hijzelf was er een groot voorstander van: Cochabamba beschikt over een indrukwekkende gasvoorraad en de gouverneur wil de opbrengsten van de verkoop ervan het liefst behouden. Op 2 juli 2006 hadden Cochabamba en vier andere provincies in het westen van het land een eerste referendum verworpen. De vier rijkere provincies in het oosten stemden voor meer regionale macht. Zij wensten | |
[pagina 724]
| |
een eigen economische en politieke koers, zonder rekening te hoeven houden met de armere streken van het land. De armere inwoners van Cochabamba, van wie een grote meerderheid voor president Morales had gestemd, wilden de band met de centrale overheid in La Paz juist zo hecht mogelijk hebben. Zij verwachtten veel van Morales’ beloftes om de armoede drastisch terug te dringen. Vandaar dat zij het niet accepteerden dat hun gouverneur, na een eerste afwijzing van het voorstel voor meer autonomie, wederom een referendum wilde uitschrijven. Bij een gewelddadige confrontatie vielen twee doden. Morales stuurde daarop het leger naar Cochabamba om zijn eigen aanhangers te beteugelen en er de rust te herstellen. Onlangs heeft Santa Cruz zich bij referendum uitgesproken. Deze provincie wil eigenhandig belastingen heffen, het totaal van de gasinkomsten naar zich toetrekken en een eigen politiemacht oprichten. Gouverneur Rubén Costas voorspelt zelfs een ‘domino-effect’ voor drie naburige, meer welvarende regio's: Beni, Pando en Tarija. De eerste twee stemden inderdaad inmiddels voor meer autonomie, de derde (die de grootste gasreserves heeft) moet zijn referendum nog krijgen. Vanwaar die eis tot autonomie? De wortels van het conflict gaan ver terug in het verleden, tot de zestiende eeuw (de Conquista). Het land beschikt over enorme gasvoorraden en recente exploraties tonen aan dat de reserves, gelegen in de vier oostelijke provincies, veel groter zijn dan vermoed. Het verklaart meteen de oplopende spanning tussen de centralisten in de westelijke provincies en de federalisten in de oostelijke provincies. Etnisch en geografisch is Bolivia daarenboven in tweeën gespleten. Op de westelijke hoogvlakten (de Altiplano) leven overwegend indianen, terwijl de blanke bevolking, afstammend van de conquistadores, hoofdzakelijk de oostelijke laaglanden bezet. Het grondgebied van de vier ‘blanke provincies’ beslaat circa twee derde, zijnde ongeveer 750.000 vierkante kilometer (vijfentwintig keer België), van het land. Tussen beide gebieden heerst een bijzonder opvallende socio-economische ongelijkheid: de armoede van de hooglanders - Aymara- en Quechua-indianen - contrasteert fel met de welvaart van de blanken. Door de staat een substantieel groter aandeel van de gasinkomsten toe te bedelen ontnam president Morales de oostelijke regio belangrijke inkomsten. Een krachtmeting tussen beide groepen was onvermijdelijk. De Kerk, in het verleden een verdienstelijk bemiddelaar, lijkt niet in staat een compromis door te drukken. In feite beschikt Morales over de beste papieren. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat de grootste gasafnemers uit de links geöriënteerde buurlanden (Argentinië, Brazilië en Chili) hem zouden afvallen. | |
EcuadorHet Nationaal Park Yasuni, in het noordoosten van het land, herbergt als onderdeel van het Amazonewoud een unieke verzameling fauna en | |
[pagina 725]
| |
flora. Op het vlak van de biodiversiteit is het een van de rijkste plekken ter wereld. De circa één miljoen hectare werden in 1989 door de UNESCO uitgeroepen tot ‘Reservaat van de Biosfeer’. Volgens wetenschappers vind je hier op één hectare woud evenveel soorten bomen en struiken als op heel het territorium van de Verenigde Staten en Canada samen. Daarnaast is het park het leefgebied van de mensenschuwe Huaoraniindianen. Maar niet enkel de bovengrond is rijk. In de ondergrond zit een capaciteit van één à anderhalf miljard vaten olie, het begeerde product waarop de Ecuadoriaanse economie de voorbije kwarteeuw grotendeels werd gebouwd. Rond 1975 werd de allereerste oliebron ontdekt (provincie Sucumbíos). Sinds de start van de boringen werd al circa honderdtwintig miljard liter ruwe olie opgepompt. Tezelfdertijd werden giftige afvalstoffen in het gebied geloosd, met rampzalige gevolgen voor de plaatselijke bevolking en de natuur. De ecologische schade bij de exploitatie is niet te overzien. Reeds meer dan een derde van het Ecuadoriaanse woud ging verloren door de petroleumexploitatie. ChevronTexaco, dat hier in de jaren zeventig tot negentig werkte, draagt een gigantische verantwoordelijkheid. Het bedrijf, toen nog Texaco geheten, liet honderden afvalbassins achter. De Ecuadoriaanse regering verklaart zich nu bereid het nieuw ontdekte olieveld niet te zullen exploiteren, op voorwaarde dat er internationale compensaties gevonden worden om het natuurpark te redden. Gedurende tien jaar zou er jaarlijks 350 miljoen dollar moeten binnenkomen: de helft van de 700 miljoen dollar die de olie bij exploitatie de staatskas zou opbrengen. Het moratorium is een idee van de milieuorganisatie Acción Ecológica. De argumenten van de ecologisten zijn: het behoud van de unieke biodiversiteit, de strijd tegen de opwarming van de aarde, de bescherming van de nog resterende inheemse indianengroepen en, last but not least, de omschakeling van de nationale economie. President Rafael Correa had in zijn campagne uitgebreid de groene kaart getrokken, maar na zijn verkiezing kwam hij daarop terug. Hij opteerde toen voor ‘schone exploitatiemogelijkheden’ - wat dit ook moge inhouden - die voor de inkomsten moesten zorgen om zijn sociale projecten te kunnen uitvoeren. Onder zware druk gaf Correa zich in mei 2007 gewonnen en steunde weer het revolutionaire voorstel. De milieuactivisten kregen één jaar de tijd om uit te zoeken of de internationale gemeenschap gevoelig is voor de argumenten en met het nodige geld over de brug zal komen. Ook een vermindering of zelfs kwijtschelding van de buitenlandse schuld van vijftien miljard dollar met de Club van Parijs werd in het vooruitzicht gesteld. Tientallen instellingen uit verschillende delen van de wereld hebben al hun steun betuigd. Correa beschouwt de buitenlandse schuld van Ecuador als ‘illegaal’, want opgebouwd door militaire regi- | |
[pagina 726]
| |
mes, duldt geen inzage in het economisch beleid van zijn land door het IMF en tracht een aantal (strategische) sectoren onder staatscontrole te krijgen. In oktober 2007 verkreeg Correa overweldigende steun voor zijn voorstel om de grondwet te herschrijven. Vraag is of zijn beleid uiteindelijk goed uitpakt voor de sociaal zwakkeren. Ecuador staat heden op een keerpunt. Als het moratorium het niet haalt, dan is de officiële afspraak dat het veld met moderne, ‘schone’ technologieën geëxploiteerd wordt, bij voorkeur door inheemse - in of zonder samenwerking met andere Latijns-Amerikaanse - petroleumbedrijven. Zo blijft de meerwaarde in het land. Het Venezolaanse staatsoliebedrijf PVDSA heeft een kersvers contract getekend voor de bouw van een petroleumraffinage-installatie aan de kust. Volgens sommigen is deze overeenkomst een obstakel voor het moratorium omdat ze aangeeft dat Petroecuador én PVDSA uit zijn op de gigantische hoeveelheden ruwe olie van Yasuni. | |
VenezuelaIn 2002 hadden de Verenigde Staten tegen de democratisch verkozen Hugo Chávez openlijk de militaire coup ondersteund die door massaal straatprotest van de bevolking echter mislukte. Het hatelijke optreden van de oppositie twee jaar later in 2004 in een poging Chávez af te zetten - met medeweten van de Amerikaanse regering - verstevigde diens positie verder. De houding van de Verenigde Staten was dubbelzinnig. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken liet duidelijk zijn afkeer blijken voor Chávez, terwijl vice-president Cheney bezorgd was over de energiebevoorrading. Hij vreesde een overwinning van de oppositie, waarbij de toevoer van Venezolaanse olie naar de Verenigde Staten in gevaar zou kunnen komen en tezelfdertijd een bedreiging zou vormen voor het naburige Colombia. Begin 2007 vroeg en verkreeg Chávez volmachten om zijn ‘BolivariaanseGa naar eind[2] Revolutie’ te radicaliseren door een aantal economische sectoren versneld te nationaliseren. Hij slaagde erin een meerderheid van het parlement achter zich te krijgen om de komende achttien maanden per decreet te regeren, wat hem in feite maakte tot een alleenheerser met bijzondere volmachten. De goedgekeurde wet gaf hem de macht Venezuela om te vormen tot een ‘socialistische maatschappij van de eenentwintigste eeuw’. Wat dit moest betekenen blijft voor velen vooralsnog een raadsel. Wie is die Hugo Chávez? Een radicale populist? Een demagoog? Een dictator? Het overvloedige oliegeld stelde hem vanaf het begin van zijn aanstelling al in staat een aantal sociale programma's op te zetten waarmee hij de armoede in zijn land te lijf wilde gaan. Daartoe werden kleine coöperaties opgezet. Tevens ging veel aandacht uit naar onderwijs, gezondheidszorg en voedselvoorziening. In 2006 werd hij herverkozen met | |
[pagina 727]
| |
63%, een ongeziene hoge score voor vrije verkiezingen. Door zestien grootgrondbezitters te onteigenen ging er maar liefst 330.796 hectare grond terug naar de staat. Chávez benadrukte dat de vruchtbare grond er ongebruikt bij lag of dat de grootgrondbezitters de nodige eigendomspapieren niet konden voorleggen. Meestal hadden de hereboeren er vee op gezet, maar lang niet genoeg om de hele oppervlakte te begrazen. In vele gevallen gingen deze onteigeningen gepaard met weinig verzet, wat zou kunnen wijzen op het gelijk van Chávez. Rijke boeren, die wel hun gronden bewerkten, stelde hij gerust. Sinds 2001, bij de invoering van de ‘Ley de Tierras’, is bijna twee miljoen hectare onteigend. De onteigenden kregen een financiële schadeloosstelling, maar veelal vonden zij die te laag. Hebben deze nationalisaties wel nut? De afgelopen jaren hebben zij in ieder geval geen stijging in de landbouwproductie tot gevolg gehad. De arme Venezolaanse boeren weten te weinig van landbouw om de tien hectare, die ze per familie van de overheid kregen, optimaal te bewerken. Daarenboven zijn kredieten en technische bijstand moeilijk te verkrijgen. Chávez leidt eigenhandig de strijd tegen het Free Trade Agreement of the Americas. Hij maakt het leven van buitenlandse - in eerste instantie Amerikaanse - ondernemingen uiterst moeilijk. Hij ondersteunt linkse bewegingen in het buitenland. Hij is een strategische alliantie aangegaan met Havana: 20.000 Cubaanse leraren, dokters en kaderleden zitten in Venezuela. Hij flirt met Cuba, Iran en Argentinië om hoogtechnologisch nucleair materiaal te bekomen. Bovenal is hij erin geslaagd Zuid-Amerika te verdelen in twee kampen: één pro-Chávez, één pro-Amerika. Chávez gaat te ondoordacht te werk. Zijn plannen zijn niet slecht, maar de uitwerking laat te wensen over. Zijn politiek geeft de indruk dat hij wil stunten door aan te tonen dat hij almachtig is in Venezuela en weet hoe het land uit de miserie te halen. Eind vorig jaar ontvouwde hij zijn plannen voor een nieuwe grondwet. Voornaamste verschilpunt met vroeger was de afschaffing van de beperking van het aantal presidentiële ambtstermijnen. Concreet betekende dit dat Chávez zichzelf in 2012 voor een derde maal zou kunnen opvolgen, wat tot dan toe grondwettelijk onmogelijk was. Daarnaast wilde hij de autonomie van de Centrale Bank aan banden leggen, waardoor hij zou kunnen beschikken over de miljarden reserves die daar liggen. Het terugbrengen van de werkdag van acht naar zes uur moest zijn plannen bij de gewone bevolking helpen te verkopen en zijn kiezers, de arme Venezolanen, zoet houden. Zijn plan mislukte. Sinds Chávez in 1998 aan de macht kwam heeft hij zijn greep op het land verstevigd. In 2007 nationaliseerde hij de belangrijkste elektriciteitsen telecommunicatiebedrijven. Ondertussen had de staat meer controle | |
[pagina 728]
| |
verworven over de belangrijkste oliebedrijven. Zo werd de oliereus ExxonMobil buitenspel gezet. Hoewel Chávez in binnen- en buitenland veel kritiek oogst, heeft hij een enorme achterban in Latijns-Amerika en is hij bijzonder populair bij de minder gegoede Venezolanen. Voorlopig is hij de gulle weldoener dankzij de grote oliebron. Eens deze is opgedroogd zal zijn populariteit kelderen. Eigenlijk leidt Chávez sinds zijn ambtsaanvaarding in 1999 zijn land naar de dieperik. Een eenvoudige vergelijking met Mexico laat zien hoe beroerd het Venezuela vergaat. Over de periode 1999-2006 groeide de economie in Mexico met 17,5%, terwijl die van Venezuela stagneerde. In de periode 1999-2003 steeg het Bruto Binnenlands Product per hoofd in Mexico met 9,5%, dat van Venezuela daalde met 45%. Van 1999 tot 2005 verloor de Mexicaanse peso 16% van zijn waarde, die van de Venezolaanse bolivar 292%. Het aantal Mexicaanse huishoudens dat in extreme armoede leeft, daalde met 49%, in Venezuela steeg het met 4 à 5%. De armoedebestrijding in eigen land is geen groot succes gebleken. Wel hielp Chávez geregeld andere latino-staten: gratis olieleveringen aan Cuba en andere Caraïbische staten, mede-aflossing van Argentinië's schuld, cofinanciering van politieke campagnes in Peru en wellicht in Mexico. | |
Het rechtse Colombia: de vreemde eend in de bijtIn augustus 2002 werd de 49-jarige Alvaro Uribe, voormalig burgemeester van Medellín en oud-gouverneur van de provincie Antioquia, beedigd als president. Hij had in de aanloop naar de verkiezingen beloofd hard te zullen optreden tegen de guerrillabewegingen - vandaar zijn bijnaam ‘Sharon van Latijns-Amerika’-die een deel van het land controleren en terroriseren. Daartoe rekende hij, zoals in het verleden, op de medewerking van Carlos Castaño. Reeds meer dan veertig jaar woedt er in het land een gewapend conflict tussen de regering, de extreemrechtse paramilitairen en de extreemlinkse rebellengroepen FARC (Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia) en ELN (Ejército de Liberación Nacional). Castaño heeft van de strijd tegen de guerrilleros zijn levenswerk gemaakt. Zijn vader werd net als die van Uribe in 1983 - beiden waren rijke grootgrondbezitters - door de marxistische terroristenbeweging FARC vermoord. Deze had een gigantisch losgeld geëist voor Castaño's vrijlating waarop de familie geweigerd had in te gaan. Samen met zijn broer Fidel stapte Carlos Castaño naar de beruchte drugsbaron Pablo Escobar en werd lid van het extreem gewelddadige moordcommando Muerte a los Secuestradores (MAS, ‘Dood aan de Gijzelnemers’). In 1997, vier jaar na de gewelddadige dood van Escobar, richtte Carlos Castaño zijn paramilitaire militie Autodefensas Unidas de Colombia (AUC, ‘De Verenigde Zelfverde- | |
[pagina 729]
| |
digingsgroepen van Colombia’) op. Daartoe smeedde hij de tientallen plaatselijke privémilities om tot één nationale paramilitaire organisatie, ter bescherming van de belangen van de grootgrondbezitters van Antioquia. ‘Koppensnellers’ werden de leden van zijn rechtse doodseskaders genoemd: zij specialiseerden zich in het vermoorden van burgers, die van linkse sympathieën werden verdacht. Duizenden doden vielen er volgens Human Rights Watch als gevolg van dit blind geweld door de AUC. Meer dan 200.000 boeren werden van hun land verdreven. ‘De plattelandsbevolking is de vijver waarin de vis van de guerrilla zwemt’, legitimeerde Castaño echter zijn beleid. Ondertussen heeft hij de streek rond Antioquia stevig in handen. Ook wil hij zich niet meer met de drugshandel inlaten; de Colombiaanse cocaïne was voor de paramilitairen de belangrijkste bron van inkomsten. Castaño wil nu meer doen dan alleen maar de belangen van de grootgrondbezitters te beschermen. Hij werpt zich op als de verdediger van de stedelijke middenklasse. In het kader van het ‘Plan Colombia’ spendeerden de Verenigde Staten in de periode 2000-2007 9,1 miljard dollar aan drugsbestrijding. Drugs zijn immers de brandstof van het gewapend conflict tussen de paramilitairen en de FARC-rebellen. Duizenden hectaren Colombiaanse cocavelden werden met pesticiden vernietigd. Toch moet men vaststellen dat in vergelijking met vijf jaar eerder er 70% meer cocaïne is geplant. Volgens Amnesty International leidt de financiële hulp enkel tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land. Vijf Colombiaanse congresleden, onder wie de broer van de minister van Buitenlandse Zaken, Maria Consuelo Aranjo, en trouwe medestanders van president Uribe, werden in februari 2007 gearresteerd omwille van te nauwe banden met de illegale paramilitaire groeperingen. De paramilitairen zouden stemmen ronselen onder de bevolking om hun eigen kandidaten aan de macht te krijgen. De laatste jaren is er steeds meer sprake van collusie tussen politici en paramilitairen. Wel hebben de milities hun wapens moeten inleveren in het kader van de lopende vredesgesprekken. Officieel waren aldus 31.000 paramilitairen ontwapend, maar de meerderheid onder hen - quasi allen - kreeg amnestie zonder dat ze echt gedemobiliseerd werden. Ze blijven op vele plaatsen de eerste viool spelen. In september 2007 werd de 49-jarige Diego León Montoya Sánchez nabij zijn boerderij ‘El Pital’ in het bergachtige zuidwesten van Colombia gearresteerd. Voor de plaatselijke autoriteiten was zijn aanhouding het grootste succes in de strijd tegen de cocaïnehandel sinds het neerschieten van Pablo Escobar in Medellin op 2 december 1993. Diego stond aan het hoofd van het criminele Norte del Valle-kartel, dat het leeuwendeel van de cocaïnehandel had overgenomen nadat de leiders van de kartels uit Medellin | |
[pagina 730]
| |
en Cali waren opgepakt. Hij zou de hand hebben in de export van circa 70% van de cocaïne die vanuit Colombia naar de Verenigde Staten wordt gesmokkeld. Diego wist jaren te ontkomen door grote sommen geld uit te geven aan het omkopen van politieofficieren en aan het bemachtigen van belangrijke informatie. Hij had daarenboven een netwerk van contacten uitgebouwd met corrupte, hooggeplaatste militairen. In 2007 liet Hugo Chávez, die zich er maar al te graag op laat voorstaan een vredesstichter te zijn, zevenentwintig Colombiaanse gevangenen vrij, die drie jaar tevoren gearresteerd waren op verdenking van samenzwering tegen zijn links-populistische regime. Dit moest hem aanvaardbaar maken als bemiddelaar in het Colombiaanse conflict. Chávez heeft president Uribe aangeboden toplui van de FARC in Caracas te willen ontvangen en onderhandelingen aan te knopen met de top van het nationale bevrijdingsleger ELN. Chávez’ optimisme ten spijt wacht hem een haast onmogelijke opdracht. Uribe stemt slechts schoorvoetend in met de overeenkomst. Of de vrijlating van twee gegijzelden, Clara Rojas en Consuelo Gonzalez, door de FARC de aanzet is voor het vredesproces valt ernstig te betwijfelen. De politieke wil om te slagen is aan beide zijden ver te zoeken. De FARC heeft als doel gewapenderhand indringende politieke en socio-economische wijzigingen door te voeren. Om deze strijd te (kunnen blijven) financieren hanteert zij, naast een actieve betrokkenheid in de lucratieve drugshandel, een afkeurenswaardig middel: ontvoering. Honderden gijzelaars zouden in FARC-handen zijn. Deze methode stelt de FARC wel voor twee grote problemen. Het gijzelen van burgers, hen vastketenen in soms onmenselijke omstandigheden en hen zelfs doden zijn flagrante schendingen van de Conventie van Genève. Men kan eropaan dat de tientallen politieke ‘gijzelaars’, onder wie tot voor kort, meer dan zes jaar, Ingrid Betancourt, en de zowat zevenhonderd economische gegijzelden als pasmunt gebruikt zullen worden door de FARC om af te geraken van haar terroristisch etiket. Indien dat niet gebeurt, dan lopen de FARC-guerrilleros het gevaar strafrechtelijk aangeklaagd te worden en veroordeeld te worden tot zware straffen. Door hun enorme inkomsten uit de drugshandel kunnen ze in een later stadium een onbezorgd leven leiden. Een laatste reden waarom de FARC zich zo stug opstelt, is haar blind verlangen naar macht die ze niet geneigd is zomaar te delen met wie dan ook. Elk streven naar democratie, vrijheid en rechtvaardigheid is haar vreemd. Nooit heeft zij er ook maar aan gedacht een politieke partij op te richten omdat zij al te goed beseft dat haar basis veel te smal is. Hoogstens 1% van alle Colombianen kan zij achter zich scharen. Alvaro Uribe is zich daarvan maar al te bewust. Hij blijft hopen op een militaire overwinning, maar de bevolking is oorlogsmoe. Uribe moet rekening | |
[pagina 731]
| |
houden met de groeiende socio-economische ongelijkheid in zijn land ondanks een hoge economische groei sinds 2003. Maar deze stijging komt in de eerste plaats ten goede aan de rijkere klassen. De armen, en dan vooral de indianen, vallen buiten de boot. Hoofdreden is niet een gebrek aan investeringsmiddelen maar aan technologische vorming. Economische groei en sociale vooruitgang door onderwijs kunnen slechts gedijen in een veilige omgeving. De Colombiaanse regering zal hoe dan ook verplicht zijn de drugshandel onder controle te krijgen en meer efficiënte inkomensherverdelende maatregelen te nemen. Aldus raakt de FARC nog meer in diskrediet en kan de vrede in het vooruitzicht gesteld worden. Zoniet, dan valt ook hier voor een regimewissel te vrezen zoals reeds gebeurd is in Venezuela, Bolivia, Ecuador en zopas nog in Paraguay. | |
De recentste verschuivingFernando Armindo Lugo Méndez won in april jongstleden de presidentsverkiezingen in Paraguay. Eénenzestig jaar lang, sinds 1947, had de ultrarechtse Colorado-partij het land bestuurd. Lugo stamt uit een weinig religieuze familie. Zijn vader heeft nooit een voet in een kerk gezet. Zijn basisopleiding kreeg Fernando nochtans aan een katholieke school in Encarnación. Daarop trok hij naar de normaalschool, tegen de wil in van zijn vader die in hem een advocaat zag. Na gedane studies ging Fernando onmiddellijk lesgeven aan het gewone volk. Hier ontluikte zijn religieuze roeping. Hij trad toe tot de Orde van Steyl. Op 15 augustus 1977 werd Méndez tot priester gewijd. Terstond werd hij voor vijf jaar als missionaris gezonden naar Ecuador, waar hij in contact kwam met de bevrijdingstheologie. Terug in Paraguay in 1982 werd hij door de ultraconservatieve dictator Alfredo Stroessner ‘verzocht’ het land te verlaten. In Rome vond Méndez een onderkomen aan de Gregoriana. Bij zijn terugkeer in 1987 koos hij wederom voor de armsten. Zeven jaar later werd hij bisschop van het armste diocees van het land, San Pedro. In 2005 betrad hij de politieke arena om de gerechtvaardigde eisen van zijn uitgebuite boeren efficiënter te verdedigen. Hij vroeg daartoe aan Rome zijn laïcisering aan, wat hem prompt geweigerd werd. Wel schorste het Vaticaan hem in de uitoefening van zijn ambt. Méndez kwam aan het hoofd te staan van de ‘Patriottische Alliantie voor de Verandering’. Mocht hij slagen, dan zou hij een landbouwhervorming doorvoeren waardoor de boeren - 48% van de 6,5 miljoen inwoners leven onder de armoedegrens - eindelijk eigen grond kunnen verwerven. Tezelfdertijd wenst hij een herziening van de energieovereenkomst met Brazilië door te drukken. De waterkrachtcentrale op de Itaipu- | |
[pagina 732]
| |
rivier, dankzij de oprichting van een immense dam, voorziet tegen uiterst gunstige voorwaarden Brazilië voor 25% van zijn totale elektriciteitsbehoeften. Collega-president Lugo wil echter een hogere prijs bedingen. Fernando Armindo Lugo Méndez zal het niet gemakkelijk krijgen. De uitdagingen waarvoor hij staat zijn enorm: socio-economische ongelijkheid, corruptie, armoede. Hem rest in feite niet veel ruimte om zijn beleid te voeren. Deel 1 van dit artikel stond in het juli-augustusnummer. |
|