Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 600]
| |
Jos. H. Pouls
| |
[pagina 601]
| |
zijn geografische biotoop verhelderend. De schrijver van deze bijdrage bracht daartoe in de zomer van 2007 een kort bezoek aan Heideggers favoriete woonplek in het Zwarte Woud. | |
Heidegger en zijn heimatHeideggers heimat was de streek tussen Messkirch en Freiburg, het zuidelijke deel van het Zwarte Woud. In de eerstgenoemde plaats werd hij in 1889 geboren en groeide hij op, in de laatste verrichtte hij tussen 1928 en 1976 zijn academische werkzaamheden als (ex-)hoogleraar filosofie. Brandpunt in zijn leven was evenwel een eenvoudig houten onderkomen in Todtnauberg, door hem steevast ‘die Hütte’ genoemd. Het betreft een skihut waarin elektriciteit, stromend water en telefoon aanvankelijk ontbraken. Het onderkomen was groter en comfortabeler dan het Nederlandse synoniem veronderstelt, maar dit terzijde. ‘Die Hütte’ lag tegen een berghelling in de ruige streek rond de Feldberg, zo'n twintig kilometer ten zuidoosten van Freiburg en met de Alpentoppen op zichtbare afstand. Heidegger kwam er met grote regelmaat tijdens vakanties en soms ook tijdens weekends. Meer nog dan in zijn stadswoning in Freiburg schreef hij in zijn hut in Todtnauberg. Vooral daar lijkt hij de woorden te hebben gevonden waarmee hij de moderne menselijke existentie wist te vangen. Rüdiger Safranski merkt in zijn meesterlijke studie Ein Meister aus Deutschland. Heidegger und seine Zeit uit 1994 op, dat het leven en denken van Heidegger eigenlijk alleen in | |
[pagina 602]
| |
de hut van Todtnauberg met elkaar konden harmoniërenGa naar eind[3]. Het was bij uitstek zijn denkoord. In dit verband is het betekenisvol dat andere filosofen de hut wisten te vinden. Het lijkt althans allerminst toevallig dat Gadamer, Marcuse, Jaspers, Celan en Derrida hun collega niet bezochten in Freiburg maar juist in het hooggelegen Todtnauberg. De tocht ernaartoe moet op zichzelf al een rituele ervaring zijn geweest. | |
Warum bleiben wir in der Provinz?Aan zijn bijzondere relatie met Todtnauberg wijdde Heidegger een beschouwing (oorspronkelijk radiovoordracht) die op 7 maart 1934 verscheen in de Freiburgse krant Der Alemanne. Kampfblatt der Nationalsozialisten Oberbadens. De titel luidde: ‘Schöpferische Landschaft. Warum bleiben wir in der Provinz?’Ga naar eind[4] Het opstel was een zeer persoonlijke, welhaast intieme lofzang op het landschap en het traditionele boerenleven in het Zwarte Woud. De filosoof schreef het op een moment dat zijn verwachtingen van het een jaar daarvoor gekozen nazibewind hun hoogtepunt hadden bereikt. Heidegger was in 1933 rector geworden van de universiteit van Freiburg, vastbesloten om als leider de Duitse academische wereld aan de door hem zo vurig gewenste nieuwe geestelijke orde zijn bijdrage te leveren. Hij was helemaal in de ban van Hitler geraakt. Zijn hoop behelsde dat het nationaalsocialisme een nieuw tijdperk inluidde waarin studenten met wetenschappers samenwerkten binnen een bevlogen en volksgerichte gemeenschap. Vanuit zijn nieuwe positie en met genoemd doel voor ogen, organiseerde Heidegger al in de herfst van 1933 een wetenschapskamp in de vrije natuur voor studenten en medewerkers van de universiteit. Plaats van handeling was de omgeving van zijn hut in Todtnauberg, waar vol overgave werd gediscussieerd bij het kampvuur over de vraag hoe die nieuwe gemeenschap kon worden gerealiseerdGa naar eind[5]. Heidegger opent zijn beschouwing in Der Alemanne met een korte en zakelijke beschrijving van de hut en de directe omgeving. Het houten onderkomen meet zes bij zeven meter, telt drie kamers en bezit een ver overhuivend dak. De omgeving bestaat uit steile hellingen die veelal begroeid zijn met oude, hoge dennenbomen. Daartegen liggen Schwarzwaldhöfe met traditionele, ver overhangende daken en ook komen haviken voor in de streek rond Todtnauberg. Vervolgens zegt Heidegger iets opvallends. Anders dan de op schoonheid gerichte beleving van kunstenaars of de ervaring van natuurgenieters, neemt hij geen analyserende houding in ten opzichte van het landschap. Hij is geen afstandelijke waarnemer. ‘Ich selbst betrachte eigentlich die Landschaft gar nie. Ich erfahre ihren stündlichen, täglich-nächtlichen Wandel im grossen Auf und Ab | |
[pagina 603]
| |
der Jahreszeiten. Die Schwere der Berge, die Härte ihres Urgesteins, das bedächtige Wachsen der Tannen, die leuchtende, schlichte Pracht der blühenden Matten, das Rauschen des Bergbaches in der weiten Herbstnacht.’ Heidegger wil in eenheid leven met het landschap en de boerenbevolking en opgaan in het ritme van de dag en de seizoenen. Hij vergelijkt zijn filosofisch onderzoek met boerenarbeid: ‘Meine ganze Arbeit aber ist von der Welt dieser Berge und ihrer Bauern getragen und geführt.’ In de hut vindt hij zijn momenten van inspiratie. Vooral midden in de winter als er sneeuwstormen over de bergen razen, is voor hem hét moment van de filosofie aangebroken. Dan stellen zich als vanzelf de vragen die het wezen van het bestaan en dus van de filosofie uitmaken. Alles is gericht op Bodenständigkeit, authentiek leven als een boer die één is met het Zijn. Met de boeren van Todtnauberg heeft Heidegger een hartelijk contact (hij sprak hun dialect), overigens zonder dat er lange gesprekken worden gevoerd. Nee, ze roken gewoonlijk pijp en zitten rustig op een bankje. Woorden zijn overbodig want ze begrijpen elkaar in stilte. Slechts af en toe begint er praatje over een koe die moet kalven, over het weer of over een kip die door een marter is verschalkt. Ogenschijnlijk kleine gebeurtenissen die evenwel in de ogen van Heidegger alles zeggen, want vooral in die momenten toont zich het Zijn. Tegenover het authentieke boerenland plaatst Heidegger het gekunstelde leven in de moderne grootstad. Stedelingen zijn ontheemd, hebben de band met hun voorouders verloren, staan ver af van de natuur en zijn slechts uit op kortstondig en vluchtig genot. Het moge duidelijk zijn: Heideggers opstel zit vol met riskante woorden en gedachten. Er spreekt een natuur- en maatschappijvisie uit die op het eerste oog aanschurkt tegen de Blut-und-Bodenmythe van het Derde RijkGa naar eind[6]. Ook de krant waarin hij dit schreef, droeg die ideologie uit en het heeft er alle schijn van dat hem politieke motieven voor ogen stonden toen hij deze woorden schreef. Maar tevens drukken ze een wijze van denken uit die veel ouder is en nog lang na 1945 de kern zal blijven uitmaken van de existentiefilosofie van Heidegger. Ook niet onbelangrijk in dit verband is dat hij al in april 1934, een maand na het verschijnen van bovengenoemd artikel, ontslag neemt als universiteitsrector. Hij was teleurgesteld in het regime en in het uitblijven van de zo gehoopte metafysische ommekeer. Voortaan positioneerde hij zich op wat grotere afstand van de politiek, overigens zonder zijn lidmaatschap van de NSDAP op te zeggen. Nog jaren bleef hij zich actief inzetten voor het nationaalsocialismeGa naar eind[7]. | |
Andere ‘hutten’ van filosofenBehalve de hut van Todtnauberg kennen we uit de filosofische traditie nog minstens twee beroemde hutten. In de eerste plaats die van de Ameri- | |
[pagina 604]
| |
kaanse schrijver en filosoof Henry David Thoreau (1817-1862). In zijn Walden, or Life in the Woods (1854) beschrijft deze natuuractivist en slavernijbestrijder zijn tweejarige, vrijwillige retraite in een zelfgebouwde boshut vlak bij Boston. Het boek is een in rijke symboliek verpakte lofzang op een leven te midden van de wildernis en getekend door de seizoenenGa naar eind[8]. En er is natuurlijk de hut van Ludwig Wittgenstein (1889-1951) in het Noorse Sjkolden. In de jaren 1913-1914 legde hij daar met zijn boek Logik de basis voor zijn onbetwiste meesterwerk, de Tractatus logico philosophicus. Wittgenstein was gevlucht uit het academische klimaat van Cambridge en bouwde een primitief onderkomen tegen de helling van een fjord. Anders dan de kosmopolitisch ingestelde Wittgenstein, die een kortstondige periode in zijn hut doorbracht, bleef Heidegger tot op hoge leeftijd komen in Todtnauberg. Hij had wel zijn hoofdverblijf in het op achttien kilometer afstand gelegen Freiburg, waar hij een ruime stadswoning met tuin bezat, maar de geestelijk meest intensieve en wellicht mooiste momenten uit zijn lange leven beleefde hij in de bergen. De Duitse filosoof woonde in zijn hut met grote regelmaat vanaf het gereedkomen op 9 augustus 1922 tot vlak voor zijn overlijden in 1976. Die Hütte was min of meer een geschenk van zijn vrouw Elfride, die de streek rond de Feldberg goed kende van eerdere skivakanties. Veelzeggend is dat Heidegger in ‘de provincie’ een aantal van zijn belangrijkste boeken en artikelen heeft geconcipieerd en geschreven (waaronder Sein und Zeit). Als hij behoefte had aan rust, trok hij er zich terug, vaak alleen. Het wezen van het bestaan ervoer Heidegger daar omdat stilte en eenzaamheid nog bestonden in de bergen. Hij suggereert zelfs dat zijn filosofische gedachten niet aan zijn geest zijn ontsproten, maar aan die van het boerenlandschap. Ook is het geen toeval dat de typische terminologie van Heidegger zo direct lijkt te raken aan het rurale landschap (Lichtung, Feldweg, Holzwege, Wegmarken). In de stad, waar men moderne geneugtes najoeg en neerkeek op het boerenleven, was denken niet mogelijk, aldus Heidegger. ‘Die Hütte’ was kortom de geestelijke en fysieke locus van deze invloedrijke filosoof. Alleszeggend ten slotte waar het zijn intieme relatie met Todtnauberg betreft, zijn de laatste zinnen uit het opstel uit 1934. Hij rept daarin over het eervolle verzoek om filosofieprofessor te worden in Berlijn. De hutbewoner twijfelde echter hevig. Moest hij de overstap wel maken naar de kosmopolitische Duitse hoofdstad, ver weg van zijn geliefde Zwarte Woud? Hij zou er natuurlijk mooi kunnen wonen, maar zou hij er zich wel thuis kunnen voelen? Zou hij geen last krijgen van heimwee? Toen trok hij zich terug in zijn hut bij Todtnauberg om te luisteren naar hetgeen de bergen, wouden en boerderijen hem ingaven. Het verlossende woord kwam uiteindelijk van een 75-jarige boer. De grijsaard had zijn armen op de schouders van Heidegger gelegd en heel | |
[pagina 605]
| |
voorzichtig het hoofd geschud. Voor Heidegger was het alleszeggend geweest. Hij bleef in FreiburgGa naar eind[9]. | |
Adam Sharr: Heideggers hutOver het houten gebouwtje schreef de architect en architectuurtheoreticus Adam Sharr van de Welsh School of Architecture in Cardiff het boekje Heidegger's hutGa naar eind[10]. Het is mogelijk de enige publicatie ooit, die geheel gewijd is aan een hut. Voor de duidelijkheid moet worden opgemerkt dat de studie niet alleen over het fysieke onderkomen handelt, maar ook een poging is de relatie tussen de hut en de fenomenologie van Heidegger te doorgronden. Sharr verzamelde alle denkbare gegevens over en verwijzingen naar de hut door Heidegger zelf en anderen. Hij sprak met nazaten van de filosoof en oude inwoners van Todtnauberg en nam met eigen ogen de streek in zich op. De bouw in 1922, de vorm, constructie en bouwmaterialen worden door de praktiserende architect Sharr minutieus geïnventariseerd en beschreven. Hetzelfde geldt voor de kamers en hun traditionele inrichting door Heidegger en zijn vrouw Elfride. Sharr maakte plattegronden en maquettes van de hut en nam in zijn studie diverse foto's op van Digne Meller-Markovicz, die in de jaren 1966-1968 een documentaire vervaardigde van Heidegger in en rond zijn hut. De kracht van Sharrs boek - de vele details over de hut - is meteen ook zijn zwakte. Heidegger's hut wekt een overdreven minutieuze indruk. Als lezer vraag je je af waar al deze gegevens toe dienen en of ze bijdragen aan een beter begrip van Heideggers filosofie. Het boek zit ook vol lange citaten en herhalingen, gortdroge opsommingen die gaan irriteren. Ze lijken de lezer veeleer af te houden van het begrijpen van Heideggers filosofie dan dat ze daarvoor de handvatten aanreiken. En dat is wel het doel dat de auteur voor ogen stond. Ronduit ongeloofwaardig wordt het als Sharr in de huid van zijn hoofdpersoon kruipt en suggereert te weten wat er in hem omging (o.a. op blz. 65). Kortom, het onderwerp en de gekozen benadering zijn prikkelend, maar de tekstuele uitwerking is niet geslaagd. Heidegger's hut lijkt om filosofie te cirkelen zonder daarin door te dringen. Het zijn uiteindelijk de zwart-witfoto's van Digne Meller-Markovicz die het boekje redden. Ze tonen de Heideggers in diverse dagelijkse bezigheden in en rond de hut. Het echtpaar draagt traditioneel-stedelijke kleding en poseert met een zekere trots voor de lens van de camera. Van een verbondenheid met de lokale bevolking is op de foto's geen sprake, de door Heidegger zo innig beleefde band met de boeren van het dal lijkt ver weg. Veeleer wekken de beelden de suggestie van bejaarden bij een vakantiehuisje. De van oudere foto's bekende streekdracht draagt de filosoof niet meer. | |
[pagina 606]
| |
Mogelijk komt dit door het decennium waarin de foto's werden genomen, toen de traditionele boerencultuur al goeddeels was verdwenen. Heidegger lijkt mee te zijn gegaan met de moderne tijd, leeft nu als een stedeling op het platteland. Daarmee doen de foto's ook de vraag rijzen of hij niet een wat gekunsteld beeld heeft gecreëerd van zijn innige band met de boeren van het Zwarte Woud. Hij kon zich als professor permitteren om een buitenhuis te hebben en daar op momenten in het jaar te verblijven dat anderen (burgers en boeren) moesten werken. Niet geheel onbelangrijk is ook dat hij al na een jaar of tien elektriciteit en telefoon liet aanleggen, moderne voorzieningen die hij elders bekritiseert omdat ze de mensen zouden vervreemden van het Zijn. Vervolgens kan het welhaast niet anders dan dat er een mentale kloof tussen hem en de boeren moet hebben bestaan. Heidegger had zich allang losgemaakt van het katholicisme en zijn mentaliteit was die van een intellectueel. Hij liet zich in het bergdorpje maar wat graag als Herr Professor aanspreken. Men mag er gerust van uitgaan dat zijn filosofische boeken door geen enkele boer van Todtnauberg werden gelezen, laat staan begrepen. | |
EpiloogNur wenn wir das Wohnen vermögen, können wir bauen. Der Hinweis auf den Schwarzwaldhof meint keineswegs, wir sollten und könnten zum Bauen dieser Höfe zurückkehren, sondern er veranschaulicht an einem gewesenen Wohnen, wie es zu bauen vermochteGa naar eind[11]. ‘Die Hütte’ staat al decennia in de belangstelling van architecten, die sinds de jaren zestig gefascineerd zijn door Heideggers visie op wonen als wijze van bestaan in deze wereld. De bekendste publicatie die hieruit is voortgekomen is wel Genius Loci:: towards a phenomenology of architecture uit 1980 van Christian Norberg-SchulzGa naar eind[12]. Deze architectuurtheoreticus probeerde in de nadagen van het modernisme een brug te slaan tussen Heideggers visie op het wonen en de praktijk van de planologie en architectuur. Norberg-Schulz zette zich daarbij sterk af tegen de instrumenteel-functionalistische benadering van de moderne architectuur en planologie. Centraal element in zijn visie is dat de architect en stedenbouwkundige de taak hebben om de ‘genius loci’ ofwel het onvervangbare karakter van een plek tot uitdrukking te brengen. Ze dienen de mensen een ‘stek’ met identiteit te bezorgen en hen aldus te helpen met ‘wonen’. De Heidegger-receptie kent ook andere kanten. Met name Heideggers suggestie dat architectuur bodenständig moet zijn en, meer nog, zijn flirt met het nazisme blijven als ongemakkelijke associaties kleven aan ‘die Hütte’ en zijn gehele filosofie, ook omdat hij nooit echt spijt heeft be- | |
[pagina 607]
| |
tuigd. Sommigen zien Todtnauberg als niet meer dan een dicht bij Freiburg gelegen vluchtoord voor een wat wereldschuwe en romantisch aangelegde Burger, een escapistische uiting van een cultuurpessimist die zich overgaf aan persoonlijke dromerijen over het ‘zuivere landleven’. Anderen gaan een stap verder. Bijvoorbeeld zijn aanvankelijke bewonderaar Emmanuel Lévinas (1906-1995) heeft grote moeite met Heideggers verering van de heimat en zijn gebrekkige gerichtheid op ‘de Ander’Ga naar eind[13]. ‘Die Hütte’ ziet hij als uiting van een antihumanistische xenofobie. Voor de Jood Lévinas heeft wonen in de eerste plaats te maken met het bieden van een warm onderkomen aan vluchtelingen. Een andere criticus is Theodor Adorno (1903-1969), voor wie Heideggers zijnsfilosofie een uiting is van ook na 1945 doorlevende, nazistische opvattingenGa naar eind[14]. Ook Adorno moest absoluut niets weten van diens in mistige taal verpakte Bodenständigkeit. Recent wees de Engelse architect Neil Leach op de in zijn ogen onterechte koppeling bij Heidegger tussen wonen en architectuur; het concept is onbruikbaar binnen de huidige maatschappelijke situatie, waarin behoefte is aan flexibiliteit en openheid. Leach verwerpt ook diens kritische visie op moderne techniek als bron van vervreemding. Kortom, als het aan hem ligt moeten we Heidegger snel vergeten (Forget Heidegger)Ga naar eind[15]. Die Hütte ligt er nog steeds. Ze is in bezit van nazaten van de filosoof die op alle mogelijke manieren willen voorkomen dat het een pelgrimsoord wordt van Heideggeradepten. Vrijwel onvindbaar is het onderkomen | |
[pagina 608]
| |
verscholen achter bomen. Het landweggetje ernaartoe is geblokkeerd door een afrastering waarachter schapen grazen. Sinds 2002 bestaat er rond Todtnauberg de Martin-Heidegger-Rundweg, een wandelroute van zes kilometer die de wandelaar hoog om het dorpje heen voert en ‘het Heideggergevoel’ moet oproepen. Vijf informatieborden verschaffen achtergronden over de filosofie en het leven dat Heidegger hier ooit leidde, inclusief zijn contacten met de lokale bevolking. Vergeleken met pakweg vijftig jaar geleden is Todtnauberg echter sterk veranderd. De door Heidegger zo betreurde technologische vooruitgang heeft het bergdorp grondig veranderd. Alom zie je moderne skivoorzieningen. Het dorp telt meer dan tweeduizend toeristische bedden, en joggers halen je hijgend en met wezenloze blik in. Het landschap is wel het laatste waarin ze lijken geïnteresseerd. Er zijn in Todtnauberg na 1960 diverse huizen, een moderne kerk en pensions bijgebouwd. Er ligt hier en daar nog wel een Schwarzwaldhof, door Heidegger in Bauen, Denken, Wohnen expliciet genoemd als een voorbeeld van ‘geslaagd wonen’, maar van het ooit zo intense agrarische leven resteert weinig meer. Todtnauberg is inmiddels geheel ingesteld op wandelaars, natuurliefhebbers en vooral Duitse toeristen. Heideggers scheppend landschap bestaat niet meer. |
|