Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |
Adrianne Francisca Waldt
| |
De discussie over universele mensenrechtenOm wegwijs te raken in het debat over algemene mensenrechten versus de ‘mensenrechten met Chinese kenmerken’ refereer ik eerst aan een vergelijkbare discussie zestig jaar terug. De twee belangrijkste verdragen die uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 zijn voortgekomen zijn de Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESCR) en de Burgerlijke en Politieke Rechten (BPR). Het kostte de internationale gemeenschap bijna twee decennia om hierover tot een consensus te komenGa naar eind[1]. De oorzaak voor deze vertraging lag voornamelijk in onenigheid tussen het Oosten en het Westen over de benadering van | |
[pagina 591]
| |
mensenrechten. Dit is ook de directe aanleiding geweest voor de ontwikkeling van twee verdragen in plaats van één. Het oosterse blok stond op één overeenkomst omdat het de genoemde rechten niet onafhankelijk van elkaar kon zien: het hebben van Economische, Sociale en Culturele Rechten zou een voorwaarde zijn voor Burgerlijke en Politieke Rechten. Tijdens de mensenrechtenconferentie van de Verenigde Naties in 1993, toen Peking de organisatie van de Olympische Spelen aan haar neus voorbij zag gaan (Sydney kreeg de eer), zei de Chinese onderminister van Buitenlandse Zaken Lui Huaqiu dat de economische ontwikkeling prioriteit behoort te krijgen wanneer de elementaire behoeften van de mensen niet zijn gegarandeerd. Westerse landen zijn echter van mening dat staten niet mogen interfereren in de als een soort negatief recht beschouwde BPR, en dat ze zich ‘met het maximum aan beschikbare middelen’ moeten inspannen de ESCR zoveel mogelijk te realiseren. Er is geen hiërarchie tussen de twee verdragen maar voorlopig wel een groot verschil in de rechtsbevoegdheid. Het BPR-verdrag heeft een ‘optioneel protocol’, waardoor zowel staten als individuen klachten kunnen indienenGa naar eind[2]. Van de 161 partijen die lid zijn van dit verdrag hebben er 111 dit protocol onderschreven. Voor het ESCR-verdrag is momenteel zo'n klachtencode in ontwikkeling. China vreest een dergelijk systeem, waarbij het individu de mogelijkheid heeft naar Genève te gaan voor verdere gerechtelijke vervolging ná alle rechtbanken op nationaal niveau. Het land heeft het BPR-verdrag tien jaar geleden dan wel getekend, maar niet geratificeerd. Ondanks verwoede pogingen van de internationale gemeenschap houdt China het bij een intentieverklaring; ratificatie volgt ‘wanneer de tijd rijp is’. Het ESCR-verdrag heeft het in 2001 wel geratificeerd. Dat het internationale mensenrechtensysteem tekortschiet in de handhaving is een reden te meer dat een staat een eerlijk en onafhankelijk judicieel systeem kent, inclusief de internationale normen voor een eerlijk proces. Deze bevatten primaire aspecten zoals het toegang hebben tot een advocaat, onschuld tot het tegendeel bewezen is, het recht op hoger beroep en het op een eerlijke wijze vergaren van bewijs. Waar het specifiek China aangaat, zijn er dan nog negatieve bijeffecten te neutraliseren, ontstaan door de politieke decentralisatie: de macht van de centrale regering over de rechtbanken is drastisch gekrompen. Er is echter een beweging van de grond gekomen die deze gevolgen van decentralisatie probeert op te vangen. | |
Impact van wetswijziging in China's praktijkSinds begin vorig jaar kunnen er geen executies uitgevoerd worden zonder groen licht van het hooggerechtshof van China. Dit is een positieve | |
[pagina 592]
| |
ontwikkeling omdat er naar verwachting dan minder doodstraffen zullen worden voltrokken. In China geldt dit allerzwaarste vonnis voor 68 misdrijven, waaronder niet-gewelddadige zoals economische en aan drugs gerelateerde. Tot nu toe hebben de Chinese autoriteiten geen stappen ondernomen het aantal misdrijven waarop de doodstraf staat te verminderen. Mensenrechtenorganisatie Amnesty International blijft zeer bezorgd over de procedureGa naar eind[3]. Het hooggerechtshof zou zich richten op een consistente en uniforme toepassing van de doodstraf in alle provincies, in plaats van effectief op te treden tegen mogelijke rechtelijke dwaling of gerechtigheid voor individuele zaken. Er wordt echter aangevoerd dat deze correctie deel is van een breder pakket van strafrechthervormingen voor een hogere kwaliteit van rechtszaken. Zo zijn er in 2006 nieuwe regelingen geïntroduceerd waardoor het verplicht is openbare rechtszaken te houden voor zaken in hoger beroep bij doodstraffen en zijn er wijzigingen (momenteel in ontwerp) voorgesteld voor de ‘strafrechtprocedurewet’. Dit laatste is bedoeld om de toegang tot advocaten te verbeteren en illegaal verkregen bewijs in de rechtbank te elimineren. Naast het beslissende woord van het hooggerechtshof in de goedkeuring van doodstrafzaken, zijn het publiekelijk paraderen van veroordeelden en bekentenissen verkrijgen door middel van marteling nu verboden. Amnesty International juicht deze ontwikkelingen toe, maar vreest dat deze instructies een beperkte impact zullen hebben wanneer ze niet geïmplementeerd worden op lokaal niveau. Het publiek paraderen van veroordeelden is bijvoorbeeld al tien jaar geleden afgeschaft, maar deze praktijk bestaat nog altijd. Dit geldt eveneens voor de beslissing van het hooggerechtshof betreffende de eerdergenoemde openbare zittingen: op veel plekken in China zijn deze nog veeleer uitzondering dan regelGa naar eind[4]. Het gevaar is dus dat positieve ontwikkelingen op papier uiteindelijk weinig invloed hebben op grove schendingen van mensenrechten in de praktijk. Een voorbeeld hiervan is het proces van Xu Shuangfu, de leider van de onofficiële protestantse groep ‘Drie Rangen van Dienaren’. In november 2006 werd hij samen met elf anderen geëxecuteerd voor moord op twintig leden van de groep ‘Oosters Weerlicht’. En dat ondanks het feit dat Shuangfu meerdere malen had gezegd valse bekentenissen te hebben afgelegd bij martelingen zoals het slaan met zware kettingen en stokken, elektrische schokken aan de voeten, vingers en geslachtsdelen en gedwongen injecties van hete pepers, benzine en gember in de neus. De eerste en hogere rechtbank gaven echter geen toestemming deze tegenbeschuldigingen in zijn verdediging op te nemenGa naar eind[5]. Ook maakt de Chinese regering het mensenrechtenadvocaten niet gemakkelijk om goed te kunnen opereren. Wel draagt zij uit dat zij groot | |
[pagina 593]
| |
belang hecht aan het recht binnen en controle op de uitvoering van strafprocessen, iets wat juist deze advocaten kunnen bewerkstelligen. Gao Zhisheng, een mensenrechtenadvocaat die momenteel vermist is, zei: ‘Je kunt geen rechtenadvocaat zijn in dit land zonder zelf een zaak te worden’. | |
China's regulier gevangeniswezen en administratieve detentieIn China kan het rechtssysteem ook worden omzeild met zogeheten administratieve detentie. Politie en lokale ambtenaren kunnen dan beslissen om mensen voor maanden of zelfs jaren in een ‘heropvoeding door arbeidskamp’ (laojiao) te zetten zonder verhoor of juridisch besluit. Betreffende het reguliere gevangenissysteem (laogai) gaf Mao Zedong in 1965 een uitdrukkelijk bevel aan het gevangenispersoneel: ‘We moeten omvormingswerk door arbeid heel serieus nemen, en niet denken aan het maken van winst. [...] Gedachten omvormen komt eerst; productie komt op de tweede plaats’. Uit getuigenissen van gevangenen bleek echter dat arbeid en productie in veel gevangenissen wel degelijk vooropstondenGa naar eind[6]. De centrale overheid werd in 1994 verantwoordelijk gesteld voor de basisbehoeften van de gevangenisadministratie door artikel 8 van de ‘gevangeniswet’. In 1998 kregen de heropvoedingskampen 365,5 miljoen yuan (en het reguliere gevangeniswezen 6,4 miljard yuan) voor het nationale hechtenissysteem. Een gedeelte van dit geld was bedoeld voor de behandeling van hiv-patiëntenGa naar eind[7]. Madsen legt de achtergrond van dit strafsysteem uit als ‘een weerklank van een ongemakkelijke mix van confucianisme en legalisme, dat werd geleid door de traditionele Chinese rechtsvormen’. Vanuit confucianistisch perspectief moet de bestuurder ook leraar zijn, terwijl de westers-liberale versie juist de nadruk legt op maximale vrijheid om te kiezen wat goed is. Volgens confucianisten kan authentiek leren niet door iemand worden opgelegd. Legalisten wensten echter de behoefte van staatsleiders aan een dwingende, manipulerende realpolitikGa naar eind[8] toe te passen (hierbij gold het confucianisme als rechtvaardiging). Tijdens de hervormingen van Deng Xiaoping werden oude structuren van het stalinisme aangewend achter een façade van westerse, legale procedures. Ondertussen hield de Chinese paternalistische cultureel-politieke gedachte stand. De ideologen en bestuurders schijnen nog altijd van mening te zijn dat dit systeem niet alleen pragmatische redenen dient, dus het handhaven van de stabiliteit nodig voor de economische groei, maar ook morele redenen. Dit door de staat gesponsorde heropvoedingproces vereist echter veel overtuigingskracht om in een dergelijke pluralistische samenleving stand te houden. Vooral nu China is blootgesteld aan buitenlandse invloedenGa naar eind[9]. | |
[pagina 594]
| |
Fu Zhenghua, onderdirecteur van het Publieke Veiligheidsbureau van Peking, zei: ‘Wij sluiten de mogelijkheid niet uit alle drugsverslaafden in de hoofdstad te dwingen hun verslaving vóór de Spelen op te geven’. Tevens is aangekondigd dat de politie haar focus wat betreft antidrugsbeleid verschuift naar individuele gebruikers in de loop van 2008. Daarnaast wordt de straftijd voor de ‘verplichte drugsrehabilitatie’ (qiangzhu jiedu) uitgebreid van zes maanden naar een jaarGa naar eind[10]. Er wordt geregeld verslag gedaan van individuen die verplicht naar een ‘laojiao’ en andere vormen van administratieve detentie moeten, voor een periode van maximaal vier jaar zónder tussenkomst van justitie. Dat dit tegen alle internationale conventies indruist, behoeft uiteraard geen betoog. Het was het Nationale Volkscomité (NPC), China's hoogste beleidsorgaan, dat in 1957 deze administratieve detentie die door de politie kan worden opgelegd in werking liet treden. Zoals het staatspersbureau Xinhua het stelt was ze in de eerste plaats een relatief milde onderdrukking van antirevolutionaire activiteiten en een handige manier om dissidenten te straffen. De ‘laojiao’ zou bijna verdwenen zijn tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976), maar verbreidde zich opnieuw toen China in 1983 anticriminaliteitscampagnes begon. Administratieve detentie werd gezien als een goede manier om kleine criminaliteit aan te pakken en heeft decennialang de last op de schouders van het gevangenissysteem verlicht. De wetgeving rond ‘laojiao’ ondergaat nu herzieningen. In december 2007 hebben negenenzestig bekende Chinese geleerden brieven gestuurd naar het NPC, om te pleiten voor de afschaffing van dit systeem. De nieuwe ‘illegale gedragscorrectiewet’ stond al langer dan een jaar open voor juridische opmerkingen, terwijl ze drie jaar geleden nog in de koelkast was gezet vanwege onenigheid binnen het NPC. Naar het schijnt wordt de term ‘laojiao’ vervangen door ‘verbeteringscentra’ en worden die veeleer ‘schoolachtig’ door het verwijderen van tralies en poorten. Ook wordt de duur van opsluiting waarschijnlijk teruggebracht tot minder dan achttien maanden. In maart 2008 zei een staatsambtenaar van het NPC dat er meer tijd nodig was voor onderzoek naar diverse aspecten van ‘laojiao’ en de nieuwe wetgeving. Het is echter niet duidelijk of andere administratieve detentiemethodes, zoals de ‘verplichte drugsrehabilitatie’ en ‘hechtenis en educatie’, ook op de agenda staan. De traditionele Chinese opvatting staat hier haaks op een modernere liberale kijk; dit vertraagt een mogelijk politiek veranderingsproces. Zo is het hooggerechtshof van mening dat alle detenties pas kunnen worden uitgevoerd wanneer de rechtbank hier een uitspraak over heeft gedaan, terwijl het ministerie van Publieke Veiligheid het huidige systeem wil behouden. Het ministerie is wel voor een judiciële herziening nadat de | |
[pagina 595]
| |
straf reeds is uitgezeten. Behalve gerechtigheid en efficiency spelen hier dus ook overgeleverde morele principes een rol. Manfred Nowak, de speciale VN-rapporteur over martelingen, is eind 2005 naar China geweest en heeft vastgesteld dat ‘ondanks de dalende lijn, voornamelijk in stedelijke gebieden, marteling wijd verbreid is in China’. Aangezien China in de aanloop naar de Spelen in augustus haar straatje aan het schoonvegen is, worden nu vooral verschillende administratieve detentiemechanismen gebruikt tegen kleine criminelen, activisten en drugsverslaafden. Het systeem van ‘laojiao’ hebben de Chinese media beschreven als instrument van de Pekingse politie om vóór de aanvang van de Spelen bedelaars, verkopers zonder licentie, folderverspreiders en illegale taxichauffeurs te ‘heropvoeden’. | |
Ngo's in China, een volwaardige waakhond?De term ‘civil society’ heeft een liberale bijklank, met individuele autonomie, rechten en zelfdeterminatie. Het huidige Chinese maatschappelijke middenveld daarentegen trekt er de rechten van af, en legt een zware nadruk op de gedeelde waarden en normen en de individuele plichten. Na de economische hervormingen aan het einde van de jaren zeventig was er ook een verandering in de traditionele Chinese sociale structuur, wat kan worden bestempeld als het begin van de Chinese niet-gouvernementele-organisatiesector. De regering heeft voorschriften geformuleerd voor de registratie van sociale organisaties en het management van deze ngo's. Hun aantal steeg volgens het ministerie van Publieke Zaken naar 346.000 tegen het einde van 2006, wat 8% meer was dan het jaar ervoor. Sommige specialisten spreken zelfs van twee tot acht miljoen van zulke groepen, waarvan de meeste heel klein zijn en meestal niet staan geregistreerd. Materiële ondersteuning en sociale dienstverlening aan de bevolking ziet Peking als hoofdmissie van de Chinese ngo's. Ze hebben slechts minimale politieke speelruimte om invloed uit te oefenen op de regering, waardoor zij pragmatischer zijn en ook zelfcensuur toepassen. Dit achten zij nodig om beweeglijker te kunnen opereren. De rol van ngo's en media is beperkt tot de publieke supervisie van wetgeving om buitensporigheden van de lokale overheid in te dammen. Er komen meer onafhankelijke ngo's op, maar slechts een klein percentage houdt zich bezig met milieuhervorming, aidspreventie en sectoren die verband houden met sociale en economische rechtvaardigheid. China kent de All-China Lawyers Association (ACLA) met bijna 110.000 leden, waar alle juristen en lokale juridische associaties aan verbonden zijn. Met andere woorden, alle ngo's die werkzaam zijn op juridisch gebied moeten lid worden van de ACLA. Dit heeft uiteraard ge- | |
[pagina 596]
| |
volgen voor de ‘onafhankelijkheid’ die deze organisaties genieten. De ACLA zou de juristen moeten vertegenwoordigen maar zodra zij zich bekommeren over - volgens de Chinese regering - illegale praktijken zoals de Falun Gong, krijgen ze intern geen steun. Tot voor kort werden de bazen van de ACLA ook door de Chinese Communistische Partij (CCP) aangewezen in plaats van door de juristen. Op die manier heeft China meer nationale organisaties opgericht, zoals de All-China Women Federation en All-China Federation of Trade Unions (de enige legale vakbondsorganisatie in China). Internationale ngo's worden niet toegestaan, indien ze zich bezighouden met zaken die buiten het kader van de staats-ngo-sector vallen. De Chinese ngosector zelf is door de opgelegde beperkingen voorlopig nog geen volwaardige waakhond. Doordat China veel opener is geworden en de internetgemeenschap zich eveneens flink uitbreidt, met name via bloggers, kan een gedegen ‘check and balance’ in de lift zitten. Het hangt echter van de regering af of er ook op een knop wordt gedrukt. Media en internationale-mensenrechten-ngo's keuren de schendingen van mensenrechten waar ook ter wereld af, maar de laatste tijd is vooral China in opspraak gekomen. De algemene internationale aandacht kwam eerst uit vrees voor de opkomende economische grootmacht, die de concurrentiepositie van andere staten in gevaar zou kunnen brengen. De consumenten in de westerse wereld zijn zich ook steeds meer bewust van een mogelijke rol van haar eigen multinationals en andere investeerders, die indirect bijdragen aan de schendingen van mensenrechten. In de aanloop naar 's werelds grootste sportevenement, de Olympische Spelen, werd de speciale aandacht voor China nog evidenter. Zeker de Tibetkwestie is een internationaal discussiepunt. | |
China's vrijheid van religieDe Chinese president Hu Jintao zei eind 2007: ‘We zullen het beleid van de Partij omtrent vrijheid van religie volledig ten uitvoer brengen en religieuze zaken regelen conform de wet’. De woordvoerder van Buitenlandse Zaken, Qin Gang, specificeerde dat alle etnische groepen en mensen in alle regio's van China volledige vrijheid van religieuze overtuiging genieten. De CCP is officieel atheïstisch maar staat vrijheid van religie toe. Er zijn vijf erkende religiesGa naar eind[11] die onder toezicht staan van het Bureau Voor Religieuze Zaken, dat iedere gelovige registreert. Sinds enkele jaren zijn de mensen echter vrij om ook buiten de erkende religies hun geloof te belijden. Wel zijn er nog altijd gevallen bekend van het sluiten van ondergrondse katholieke kerken, ook wel ‘huiskerken’ genoemd. Mao Zedong richtte in 1957 namelijk een eigen katholieke kerk op, door | |
[pagina 597]
| |
de staat gecontroleerd, met vandaag de dag ongeveer vier miljoen aanhangers. Hiermee probeerde hij de groeiende behoefte aan religie in het land te controleren en invloeden van buitenaf zoveel mogelijk in te tomen. De huiskerken zijn dus ondergronds omdat zij het gezag van de paus erkennen, die dan als enige priesters en bisschoppen mag benoemen. In 2006 heeft China zelf drie bisschoppen benoemd, wat paus Benedictus opvatte als een ernstige schending van de vrijheid van religie. De diplomatieke betrekkingen tussen China en het Vaticaan zijn in 1951 verbroken, maar nu probeert de Kerk ze weer aan te halen ten behoeve van de illegale katholieken in China. Liu Bainian, vice-voorzitter van de Chinese Patriottistische Katholieke Bond, heeft hierover gezegd dat het Vaticaan zich eerst moet inzetten de betrekkingen met China te verbeteren voordat het zich kan mengen in interne katholieke aangelegenheden. Doordat China binnen het katholicisme alleen de door Mao Zedong opgerichte kerk erkent, kan het de vrijheid van religie gemakkelijker waarmaken. Deze Chinese opvatting van ‘vrijheid van religie’ is daarom een aardig equivalent van ‘mensenrechten met Chinese kenmerken’. Tot op zekere hoogte zijn er ook gelijkenissen met de Tibetkwestie. Tibet heeft de speciale status van autonome regio. Dit houdt in dat er een eigen lokale regering is, net zoals in alle andere Chinese provincies maar dan met meer wettelijke rechten. Dat deze ‘autonomie’ zich niet overal in laat vertalen, blijkt uit de wijze waarop China zich in Tibet bemoeit met religieuze aangelegenheden. Zo heeft de Chinese regering besloten dat de boeddhistische monniken buiten China niet mogen reïncarneren in China zonder haar toestemming. Door deze wetgeving ontstaat er zeggenschap over het aanwijzen van de volgende Dalai Lama door de Panchen Lama, omdat deze de reïncarnatie van de Dalai Lama moet identificeren na diens overlijden. Daarbij houdt de Chinese regering de in 1995 door de Dalai Lama gekozen Panchen Lama, Gedhun Choekyi Nyima, al vanaf zijn zesde levensjaar (samen met zijn ouders) op een onbekende locatie gevangen. China pompt zeer veel geld in Tibet voor de ontwikkeling van de infrastructuur en de regio. Zolang China echter haar beleid blijft doorzetten ten aanzien van het vervolgen van monniken en nonnen - die het gezag van de Dalai Lama als hun spirituele leider erkennen - zal dit voor de Tibetaanse boeddhisten een doorn in het oog blijven. De aanvankelijk vredige protesten van maart dit jaar werden onder meer onderdrukt door een excessieve inzet van politie. Vervolgens zijn de protesten op geweld uitgelopen. De Chinese autoriteiten hebben het recht en de plicht alle individuen te beschermen tegen geweld; dit wordt ook bekrachtigd door de internationale gemeenschap waaronder Amnesty International. Maar arbitraire detentie van vredige betogers en een cordon leggen rond het gebied voor media zijn onaanvaardbaar. | |
[pagina 598]
| |
Dit is eveneens in strijd met de tijdelijke regelingen die de buitenlandse journalisten kregen in de aanloop naar de Spelen. Verder wordt er een onvolledig beeld van de protesten gegeven aan het Chinese publiek, door grotendeels in te zoomen op het geweld dat door de Tibetanen wordt gepleegd. | |
BesluitAl langer dan een halve eeuw is het mensenrechtendebat tussen China en sommige andere staten complex vanwege verschillende invalshoeken. Dit is echter geen excuus voor de grove mensenrechtenschendingen die zich vandaag de dag in heel China voordoen. Dat het nationaal rechtssysteem momenteel herzien wordt mag een bemoedigende ontwikkeling heten, geschreven teksten zijn weinig waard wanneer de naleving ervan niet kan worden gegarandeerd. China heeft daarom de taak haar wetgeving te implementeren, van het nationale tot en met het lokale niveau. Voor de naleving van de wetgevingen door de staatsambtenaren is het van belang dat China een werkzaam middenveld heeft dat onafhankelijk van de staat kan opereren als waakhond. Het centrale gezag heeft niet meer de macht om tot diep in het systeem te opereren. Daarom is het cruciaal dat het Chinese middenveld de kans krijgt zich te ontwikkelen zonder ingrijpen van de regering. In aanloop naar de Olympische Spelen neemt de repressie van dissidenten toe. Hiervan is de Tibetkwestie slechts een voorbeeld: een groep binnen de Chinese gemeenschap blijkt niet tevreden met de schijn van rechten die hij krijgt. Als de Chinese regering echt wat aan de mensenrechtensituatie wil doen, dan moet de repressie stoppen en worden vervangen door het aanpakken van de echte oorzaak - de ‘mensenrechten met Chinese kenmerken’. |
|