| |
| |
| |
Luk Corluy
Politieke verschuivingen in Latijns-Amerika (deel 1)
Het politieke en socio-economische landschap in Latijns-Amerika is het voorbije decennium totaal gewijzigd door een ‘ruk naar links’. Dit begon in 1998 met de overwinning van Hugo Chávez in Venezuela en eindigde, voorlopig, met de verkiezing van oud-bisschop Fernando Lugo tot president van Paraguay in 2008. In de tussenperiode werd een hele schare ‘linksen’ verkozen: Ignacio Lula da Silva (Brazilië), Néstor Kirchner (Argentinië), Michelle Bachelet (Chili), Tabaré Vázquez (Uruguay) en Juan Evo Morales (Bolivia). Ook Costa Rica, Nicaraguay en Ecuador kozen een staatshoofd met een linkse signatuur.
Deze overwinningen volgden op een lange periode waarin het Latijns-Amerikaans subcontinent het neoliberalisme aanhing. Toen stapelden meerdere landen hoge buitenlandse schulden op onder het beleid van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Argentinië-onder Carlos Menem is daar het schoolvoorbeeld van, met sociale ontwrichting en verpaupering van de middenklasse als gevolg. Ook andere latinolanden hadden sterk te lijden onder een neoliberaal beleid.
Enkel Colombia en Centraal-Amerika - met uitzondering van Nicaragua dat de ex-sandinist Daniel Ortega verkoos - blijven verankerd in het afgeslankte rechtse kamp. En hoewel gesproken kan worden van een linkse tsunami, is links bepaald niet eenduidig: zij dekt een dubbele lading. De twee linkse bewegingen hadden steeds een moeilijke relatie. Soms werkten zij samen, meestal stonden zij tegenover elkaar.
| |
Twee soorten links
Ontsproten aan de harde linkerzijde uit het verleden, de Communistische Internationale en Bolsjewistische Revolutie, is de ene linkse bewe- | |
| |
ging geëvolueerd in een open-minded, moderne, reformistische en internationalistische beweging. Onder die noemer vallen de Chileense, Uruguayaanse, Braziliaanse, Salvadoraanse en Cubaanse communistische partijen. Zij behaalden in de jaren 1930-1950 een niet onaardig percentage van de stemmen en wisten zich stevig te nestelen in arbeidersorganisaties. Ook bouwden zij een significante invloed uit in academische en intellectuele kringen. Nadien verloren zij een groot deel van hun prestige en strijdvaardigheid. Corruptie, lakse onderdanigheid aan Moskou, inschikkelijkheid jegens zittende regeringen en zelfs assimilatie met lokale machthebbers discrediteerden hen. Fidel Castro met zijn Cubaanse revolutie zou nieuw leven in dit spanningsveld ter linkerzijde brengen.
De andere, close-minded linkerzijde heeft een zuiver Latijns-Amerikaanse oorsprong, voortvloeiend uit de liberale traditie van het old-fashioned populisme. Dit populisme claimt als zijn founding fathers Victor Raúl Haya de la Torre (Peru), Jorge Gaitán (Colombia), Lázaro Cárdenas (Mexico), Getúlio Vargas (Brazilië), Juan Perón (Argentinië) en José Velasco Ibarra (Ecuador). Deze lijst van mythische allure is verre van exhaustief, maar geeft de belangrijkste personages weer. Allen werden gezien als weldoeners van de gewone arbeider. In vele arme en misdeelde kringen dwingen zij nog steeds bewondering af. Deze populisten vertegenwoordigden een duidelijk ander links dan de eerste groep: ze waren virulent anticommunistisch, steeds autoritair en meer geïnteresseerd in politiek als instrument om macht te verwerven en te behouden dan in macht als werktuig om politiek te maken. Zij nationaliseerden strategische sectoren: olie (Cárdenas in Mexico), de spoorwegen (Perón in Argentinië), staal (Vargas in Brazilie), tin (Victor Paz Estenssoro in Bolivia), koper (Juan Velasco Alvarado in Peru). Onderwijl was de geringschatting van dit links populisme voor rechtsregels legendarisch. Via democratische middelen heeft men dikwijls getracht de eigen macht(spositie) te concentreren in nieuwe constituties. Hugo Chávez (Venezuela) is hiervan het beste, maar zeker niet het enige voorbeeld. Over het algemeen is dit populisme desastreus voor Latijns-Amerika en er bestaat vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal worden. Voor dergelijke linkse leiders, voortkomend uit een nationalistisch nest met weinig ideologische funding - Chávez (militaire achtergrond), Kirchner (peronisme), Morales (grootgrondbezitter in cocaplantages) en López Obrador (roots in de Partij van de Institutionele Revolutie van Luis Echeverría) - gaat retoriek boven alles. Voor hen zijn economische performance, democratische waarden, pragmatische verwezenlijkingen en goede relaties met de Verenigde Staten geen echte imperatieven maar veeleer lastige constraints. Ze zijn gefocust op het behoud van populariteit, het gevecht tegen de Verenigde Staten en de controle over eigen bronnen van inkomsten zoals olie en gas.
| |
| |
Op hun beurt hebben de regeringen die als progressief-links of zelfs als links-radicaal kunnen worden bestempeld gemeen, dat ze op economisch vlak een strakkere regionale integratie wensen om meer controle te krijgen over de eigen minerale bodemrijkdommen. Met Brazilië als voortrekker is er een duidelijk streven naar hechtere economische samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van de douane-unie Mercosur, liefst zo onafhankelijk mogelijk van de Verenigde Staten. Mercosur wil een dam opwerpen tegen de al te agressieve economische politiek van Washington en van internationale financiële instellingen als het IMF en de Wereldbank. Bij haar oprichting in 1991 was Mercosur - met Argentinë, Brazilië, Uruguay en Paraguay - allesbehalve een linkse organisatie. In 2004 sloot zij een samenwerkingsverdrag met de Andesgemeenschap, een in 1969 opgerichte vrijhandelszone die Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela beslaat, en in 2006 traden Cuba en Venezuela toe tot deze gemeenschappelijke markt.
Politiek links dekt evenwel vele ladingen. Michelle Bachelet (Chili) krijgt veel kritiek omdat zij het neoliberalisme niet radicaal genoeg afzweert. In feite zet haar beleid het bestaande centrumlinkse regime van socialisten en christendemocraten voort. In Brazilië scheurde een deel van de linkerzijde van Luiz Inácio Lula da Silva's Arbeiderspartij (PT) zich af, terwijl een ander en groter deel van de PT ageerde tegen het naar verluidt veel te gematigde overheidsbeleid. Na de herverkiezing in 2006 van Lula da Silva en de linkse overwinning van Tabaré Vázquez Rosas in Uruguay en van Rafael Correa in Ecuador, voerden deze landen een aantal sociale correcties op de vrijemarkteconomie door. Voormalig president Néstor Kirchner van Argentiniëgebruikte terug bij zijn verkiezing wel radicale taal tegenover de internationale schuldeisers, maar hij werd daartoe vooral geïnspireerd door de benarde financiële toestand van zijn land. Uruguay kent een gematigde sociaaldemocratie. Evo Morales (Bolivia) en Chávez (Venezuela) worden dan weer aangezien voor extreme revolutionairen, hoewel hun beleid inhoudelijk niet bijster afwijkt van dat van hun voorgangers. Het betekent wel een breuk met de neoliberale periode onder aanvoering van het IMF en de Wereldbank, maar zeker geen ommezwaai, laat staan een revolutie.
Het beeld van een links Latijns-Amerika verdient nog een laatste reeks nuances. De burgemeestersverkiezingen van de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires werden een overdonderend succes voor de rechtse zakenman Mauricio Macri - en dus een grote tegenvaller voor Néstor Kirchner. In 2006 won de rechtse Felipe Calderón, onder dubieuze omstandigheden, met een miniem verschil de presidentsverkiezingen in Mexico. In Peru versloeg Alan García, president met een bedenkelijke staat van dienst, een linkse tegenstander. In Columbia kwam links electoraal niet | |
| |
echt van de grond. In Brazilië kreeg Lula da Silva in 2006 in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen een ernstige waarschuwing.
| |
Wat ligt aan de basis van de veranderingen?
Door de val van het communistische regime in de Sovjet-Unie had de Verenigde Staten niet langer de gelegenheid enig links of centrumlinks regime ervan te beschuldigen een sovjetsatelliet te zijn. Linkse regeringen hoefden niet meer te kiezen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, omdat deze laatste domweg van de aardbol verdwenen was.
Een tweede reden was de mislukking van op neoliberale leest geschoeide economische hervormingen in de jaren negentig die gepaard gingen met extreme ongelijkheid. Er heerste armoede, terwijl er een enorme concentratie van rijkdom was; inkomen en macht lagen in handen van enkelen. De combinatie van ongelijkheid en oligarchie leidde onvermijdelijk, net zoals in Europa aan het eind van de negentiende eeuw, tot het ontstaan van een linkse beweging.
Ten derde bleef het beleid ineffectief en werden regeringsbeloften niet waargemaakt. Uitgezonderd Chili, dat sinds 1989 geregeerd wordt door een linkse - of centrumlinkse - coalitie, kon de regio slechts opvallend lage groeipercentages voorleggen, zelfs ver onder die van andere ontwikkelingslanden als China, India of Maleisië. Dit zorgde, wederom, voor akelige armoede, ongelijkheid, hoge werkloosheid, gebrek aan competitie en een zwakke infrastructuur. Onderwijl was de wetgeving zwak of onbestaand.
| |
Fouten van de regering-Bush
Na de terreuraanslagen van 11 september raakte de regering-Bush in de ban van haar wereldwijde oorlog tegen het terrorisme. Latijns-Amerika voelde zich, niet geheel ten onrechte, verwaarloosd. Bij elkaar krijgt het gehele subcontinent immers minder hulp van de Verenigde Staten - 1,6 miljard dollar per jaar - dan Egypte in zijn eentje. Bovendien gaat het meeste geld dan nog naar de militairen in Colombia ter bestrijding van de Revolutionaire Strijdkrachten FARC.
Noord- en Zuid-Amerika komen de laatste jaren geregeld met elkaar in aanvaring. Zo werd in april 2005 voor het eerst in de geschiedenis een door de Verenigde Staten gesteunde kandidaat tot tweemaal toe niet verkozen als voorzitter van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS). Uiteindelijk haalde de door Argentinië, Brazilië en Venezuela naar voren geschoven kandidaat het. Een jaar later, in juni 2006, verwierp dezelfde organisatie, ondanks zware druk van Bush en zijn regering, een voorstel voor een code van acceptabel gedrag, dat werd opge- | |
| |
vat als een verdoken poging tot militaire invasie door Washington in Venezuela.
Waarom is die relatie zo verzuurd? Tot voor kort bestond er in Zuid-Amerika een, weliswaar kleine, lokale middenklasse die de economie ondersteunde. Zij droeg zorg voor de toekomst van het land in haar verbondenheid met de Verenigde Staten. Deze sociale groep, verklonken aan de upper-upper-class, controleerde de plaatselijke politiek. Daarnaast was er een militair apparaat dat intervenieerde zodra zaken uit de hand dreigden te lopen. Van tijd tot tijd liep het mis, maar met uitzondering van Cuba had dit geen dwingende invloed op het overwegend pro-Amerikaans gevoel in alle landen. Toch veranderde het Zuid-Amerikaans subcontinent van een betrouwbare bondgenoot in een lastige, opstandige buur. Om te beginnen werd namelijk door het IMF en de Wereldbank een commercieel model opgelegd dat Latijns-Amerika zeer schaadde. Het was bepaald door de voordelen van een absolute vrijemarkteconomie en drukte in feite de hebzucht uit van Noord-Amerikaanse multinationals en andere financiële ondernemingen. Maar om te overleven in de dodelijke internationale competitie had het Latijns-Amerikaanse continent bescherming van de eigen economische sectoren nodig. Het onbeperkt opleggen van IMF-formules creëerde er geen stabielere markt en legde geen vastere basis voor een gezonde markteconomie voor iedereen. Het zorgde enkel voor een verdere oneerlijke verdeling van kapitaal en goederen met de daarbij horende sociale malaise. De verrijking kwam in de allereerste plaats ten goede aan buitenlandse, in casu Amerikaanse, investeerders. En het opgelegde beleid trof uitgerekend de plaatselijke middenstand, van huis uit fervente aanhangers van de Noord-Amerikaanse markteconomie. Zo verspeelden de Verenigde Staten een belangrijk deel van hun politieke invloed. Het wekte enkel extremistische tendensen op. Frustratie en ontgoocheling over het economische systeem domineerden voortaan het politieke leven. De Verenigde Staten hebben zich in feite dubbel vergist. Onterecht waren zij ervan overtuigd dat een gezonde vrijemarkteconomie kon voortkomen uit ongeremde financiële speculatie zonder aandacht voor de lokale omgeving.
Een tweede element was het aandringen op electorale procedures, meer in het bijzonder op democratische verkiezingen. Daardoor kon het grote aantal traditionele marginalen (arme boeren, indianen) hun frustraties omzetten in politieke macht. De Verenigde Staten zagen over het hoofd dat het overbrengen van het eigen verkiezingssysteem de electorale ontwikkeling in Latijns-Amerika zou verstoren. Andere nefaste factoren voor hen waren de gebruikelijke corruptie bij de verkoop van staatsbezit en de inperking of ondermijning van de arbeidersbescherming. Zo groeide de politieke onrust. In deze toestand van wanorde en verwar- | |
| |
ring raakten de instrumenten om het hoofd te bieden aan de crisis verlamd. Zo is het leger nog steeds de enige instelling in dit continent die de chaos kan bedwingen. Maar de militairen zijn minder dan vroeger bereid hun carrière te riskeren, laat staan te worden versleten voor vulgaire criminelen.
| |
Alternatieven voor de Amerikapolitiek?
Kapitalisme en democratie vormden een gezonde voedingsbodem voor een effectieve yankeepolitiek in Latijns-Amerika. Indien men echter toelaat dat externe financiële belangen de zwakke Latijns-Amerikaanse markten vernietigen waardoor de economische slagkracht van de middenstand in die regio ondermijnd wordt, loopt het verkeerd af. Dit heeft niets te maken met gezonde kapitalistische ontwikkeling, veeleer met het afschermen van de eigen expansionistische monopolies. De negatieve impact van de opgelegde vrijemarkteconomie is als gezegd reden voor veel verbittering en ontevredenheid. Het subcontinent vervreemdde alsmaar meer van zijn grote noorderbuur. Venezuela is openlijk vijandig geworden tegenover de Verenigde Staten. Argentinië en Uruguay hebben regeringen die niet langer zomaar het leiderschap van de Verenigde Staten aanvaarden. Chili blijft wel vriendelijk voor de grote noorderbuur, maar heeft gekozen voor een linkse koers. Ecuador en Peru zijn onderhevig aan sterke politieke bewegingen die wantrouwend staan tegenover Washington.
Deze algehele afkeer gaf andere landen, waaronder China, onverwacht kansen in het subcontinent. De Chinese investeringen zijn nog gering als men ze vergelijkt met die van de Verenigde Staten, maar zij winnen snel aan belang. Economische initiatieven mogen niet langer bestaan uit het louter steunen van onbeperkte vrijheid voor speculatief kapitaal en de bescherming van het eigen commercieel voordeel. De Amerikaanse buitenlandse politiek moet de plaatselijke middenklasse - draaischijf van elke gezonde economie - ondersteunen als blijvende garantie voor een goeddraaiende economie. En zolang de middensectoren in Latijns-Amerika zwak blijven, zal de politieke situatie in de regio onzeker zijn. Een politieke versterking van de middenklasse met een gematigde en rechtvaardige economische politiek is dringend nodig.
Onder geen beding mag het zover komen dat Latijns-Amerika verdeeld raakt in twee kampen - voor en tegen de Verenigde Staten - omdat bij zo'n split de Latijns-Amerikaanse landen het zullen moeten afleggen. Dit gebeurde Cuba in de jaren zestig en Centraal-Amerika in de jaren tachtig. In plaats van zich te bezinnen over de linkse opgang in het algemeen zou het van wijsheid getuigen dat de wereld veeleer de openminded-linkerbeweging zou aanmoedigen dan de close-minded. De eer- | |
| |
ste is, welbewust van haar (vroegere) fouten, een pragmatischer koers gaan varen. De tweede volhardt spijtig genoeg, zodat het zeer de vraag is of dit links populisme de problemen in Latijns-Amerika kan helpen uitroeien.
De pijnlijke gevolgen van het beleid van de Verenigde Staten zijn het duidelijkst zichtbaar in Venezuela. Het vacuüm dat Bush schiep door zijn gebrek aan aandacht voor de regio, werd gevuld door Hugo Chávez. Corruptie en gebrek aan verantwoordelijkheid bij de heersende politici hebben voor hem de weg gebaand om verkozen te worden. Met zijn overvloedig oliegeld poogt hij een anti-Amerikaanse coalitie tot stand te brengen door allerhande anti-Amerikaanse initiatieven te steunen. Chávez’ brutale, populistische aanvallen op het ‘yankee-imperialisme’ en zijn pleidooien voor een Latijns-Amerikaanse eendracht vallen goed bij een meerderheid van de latino's.
Helemaal slaagt hij evenwel niet in zijn opzet een brede linkse anti-Amerikaanse coalitie te smeden. Chávez, schoorvoetend gevolgd door Lula da Silva (Brazilië) en anderen, zet zich alsmaar radicaler af tegen de Noord-Amerikaanse arrogante dominantie met haar plannen voor een vrijhandelszone over geheel het continent waarbij uiteraard de Amerikaanse belangen prevaleren. Hij tracht deze afhankelijkheid te ondergraven door economische sleutelsectoren, te beginnen met de electriciteit en de telecommunicatie, te willen nationaliseren. Met uitzondering van Raúl Castro (Cuba) en Evo Morales (Bolivia) vallen de overige linkse regeringen hem hierin toch niet helemaal bij. Zij zijn bovendien niet uit op een confrontatie met de Verenigde Staten.
De Latijns-Amerikaanse leiders beseffen al te goed dat ze niet echt zonder de grote broer uit het Noorden kunnen. Zelfs Chávez is uiteindelijk met handen en voeten gebonden aan de Verenigde Staten: bijna de helft van zijn olie-export gaat er naartoe. De leiders zien wel in dat ze Chávez nodig hebben in hun gezamenlijk streven naar meer zelfstandigheid. Daartoe krijgt hij voorzichtige aanmoedigingen uit de hoek van Argentinië, Ecuador, Nicaragua en Chili. Toch bewaren zij liefst enige afstand tot hem.
| |
Een nieuw populistisch gegeven: het antiblanke sentiment
Op 24 juni 2005 schreef Martin Arostegui in de Washington Times: ‘Een groeiende inheemse beweging heeft de regeringen in onder meer Bolivia en Ecuador helpen omver te werpen. Zij bedreigt rechtstreeks de politieke stabiliteit in een aantal andere landen waar de indianen de meerderheid van de bevolking uitmaken. Met behulp van Europese linkse partijen en van de Venezolaanse president Hugo Chávez proeven de al te lang gemarginaliseerde indianen voor het eerst sinds de Spaanse | |
| |
verovering van de politieke macht en ontfutselen zij die macht aan de blanke elite. Dit wijst op een significante wijziging in het politieke spel. Lange tijd is de Latijns-Amerikaanse politiek gedomineerd door geïmporteerde ideologieën zoals het marxisme (jaren zestig, zeventig) en het neoliberalisme (jaren negentig). Zij speelden een weinig relevante betekenis omdat geen van beide betrekking had op het essentieel politieke probleem: het duurzame etnische conflict, ontstaan vanuit de Conquista een half millennium geleden. Steeds werden deze fundamentele conflicten in het verleden ideologisch voorgesteld. Nooit hebben de Amerikaanse politici oog gehad voor rassenscheiding in Latijns-Amerika. Zo werden de aanhangers van het ‘Lichtend Pad’ (Peru) in de Amerikaanse pers voorgesteld als maoïsten. In feite rebelleerden deze hooglandindianen tegen de economische uitbuiting van de blanke elite’.
In Bolivia, waar de overgrote meerderheid van de bevolking indiaans is, bewees de overheid lange tijd lippendienst aan de donkere massa. Daar kreeg onlangs ‘een inheemse antiblanke beweging’ vaste voet aan de grond. De populaire burgemeester van Mexico City, Andrés Manuel López Obrador, is de presidentsverkiezingen van 2006 op verzoek van de linkse Partij van de Democratische Revolutie ingegaan als uitgesproken tegenstander van de blanke elites. Zijn politieke vijanden, onder wie president Vicente Fox van de conservatieve Nationale Actiepartij PAN, hadden hem willen uitrangeren maar moesten op hun schreden terugkeren onder druk van de inheemse massa. López Obrador won. Verscheidene andere landen volgen deze antiblanke populistische tendens, maar niet alle. Zo worden Argentinië en Uruguay, waar linksen aan het bewind zijn, nog steeds geleid door blanken.
Het rassenconflict als trend in links-populistische kringen is het meest aanwezig in noordelijk Latijns-Amerika. Voor de Verenigde Staten voorspelt deze etnische radicalisering van het niet-blanke latinovolk moeilijkheden in eigen land. De jaarlijkse - legale en illegale - immigrantenstroom is duidelijk minder blank, dus meer ‘geprononceerd’ naarmate het zuidelijker latino's betreft. De antiblanke beweging van Latijns-Amerika maakt de indiaanse hispanics meer ‘vijandig’ tegenover de niet-hispanic blanken in de Verenigde Staten.
| |
De opkomst van vrouwen
De 54-jarige Cristina Fernandez de Kirchner, advocate, senator, moeder van twee volwassen kinderen en vooral echtgenote van voormalig president Néstor Kirchner met wie ze reeds 32 jaar getrouwd is, regeert sedert 10 december 2007 over Argentinië, het op zeven na grootste land ter wereld (2.780.000 vierkante meter of net geen honderd keer België). Zij won 44,9% van de stemmen. Het waren weinig meeslepende, veel- | |
| |
eer slaapverwekkende verkiezingen met vage programma's en geen debatten. Men hoorde geregeld het verwijt dat het land van een republiek aan het evolueren was naar een perónistische monarchie, geleid door de Kirchner-clan.
Waar de Argentijnse first lady politiek voor staat, blijft vooralsnog duister. Menigeen vergelijkt haar met Eva (‘Evita’) Perón. Professioneel lijkt deze gedreven Argentijnse advocate toch meer aan te leunen bij Hillary Clinton. En er zijn op dit moment meerdere vooraanstaande vrouwelijke politici in Argentinië. Zo hebben de traditioneel conservatief ingestelde militairen een vrouwelijke minister van Defensie: Nilda Garré. En in juni 2007 kozen de Argentijnen voor het eerst een vrouwelijke gouverneur. Fabiana Ríos is nu de baas van de zuidelijkste provincie ter wereld: Vuurland.
Ook in andere Latijns-Amerikaanse landen hebben vrouwen de macht overgenomen. In buurland Chili regeert als gezegd Michelle Bachelet. Een voorname verklaring van de opmars van vrouwelijke politici in het Latijns-Amerikaans continent schuilt in het gedrag van hun mannelijke collega's. Voor menig politicus is het heel gewoon om tijdens de ambtstermijn de eigen kas en die van de familie en vrienden zoveel mogelijk te spekken. Vele kiezers, vooral vrouwen, hebben het gevoel dat vrouwen eerlijker zullen regeren. Of dit daadwerkelijk zo is, zal moeten blijken.
| |
De positie van de Kerk
De nieuwe leiders deinzen niet terug voor openlijke confrontaties met de Kerk. Kortelings na Evo Morales' beëdiging als eerste indiaanse president van Bolivia ontstond een conflict met de kerkelijke overheid - in feite merkwaardig, omdat hij reeds in de eerste stemronde verkozen werd mede dankzij katholieke organisaties. Morales had het aangedurfd het godsdienstonderwijs in de officiële scholen ter discussie te stellen. Hij deed dat in navolging van Venezuela en Nicaragua: Hugo Chávez, nooit verlegen om een straffe uitspraak, viel uit tegen aartsbisschop Roberto Luckert Leon, en president Daniel Ortega ondermijnde daarenboven de strenge abortuswetgeving, ondersteund door de kerk. De twee vrouwelijke presidenten van de regio, Michelle Bachelet van Chili en Cristina Kirchner van Argentinië, hebben zich dan weer radicaal uitgesproken tegen een mogelijke legalisering van abortus.
Ook andere Zuid-Amerikaanse leiders lijken openlijk meer afstand te nemen van de kerkelijke hiërarchie. De agnoste Bachelet startte haar ambtstermijn met een oecumenische dienst, een kaakslag voor zo'n katholiek land. In Peru volgde bij zijn ambtsaanvaarding Alan García eerst een eucharistieviering in de kathedraal van Lima om meteen daarna een evangelische dienst bij te wonen. Wijst dit op een tanende invloed | |
| |
van de Kerk? Voor de jezuïet Jeffrey Klaiber, docent aan de pauselijke universiteit van Lima, zijn bovenstaande ontwikkelingen niet zo verwonderlijk. Er is een eind gekomen aan de strikte verwevenheid van Kerk en Staat, daterend uit het koloniale tijdperk. Tevens mag de kracht van het katholicisme niet overdreven worden. De latino's zijn niet zozeer gegrepen door de leer en de moraal van de katholieke kerk als wel door allerlei uiterlijke tekenen van devotie. Klaiber vermoedt dat het wel eens zou kunnen dat de Kerk veel minder impact heeft op de bevolking bij haar verzet tegen de wettelijke versoepeling van echtscheiding, abortus en geboorteplanning. De mensen verwachten wel van de Kerk dat zij haar stem blijft verheffen voor meer sociale rechtvaardigheid.
Deel 2 van dit artikel volgt in het septembernummer.
|
|