| |
| |
| |
Forum
Fitna = Tweedracht sinds kort
in dit theater
We hebben de afgelopen maanden ons hart kunnen ophalen aan de dramatisering van het publieke leven, aan maatschappelijke en politieke verhoudingen als voorstelling, theater, show. In mijn vorige bijdrage had ik het daar al over naar aanleiding van de affaire-Joran van der Sloot en de effecten daarvan op het functioneren van en vertrouwen in de rechtsstaat. Nu speelt de affaire ‘filmpje’ en het effect daarvan op de verhoudingen tussen verschillende groepen burgers. België zit met een doelbewust ontketende intensivering van het precaire euthanasiedebat, Nederland met een niet minder bewust geregisseerde verheviging van het overgevoelige tolerantiedebat.
Katalysator van de Nederlandse gemoederen is de aankondiging, het wachten op en ten slotte het verschijnen - maar vooral de publicitaire ketelmuziek bij alle drie deze fases - van een filmpje, uitgebracht door Geert Wilders. Deze volksvertegenwoordiger is enige jaren terug uit de liberale partij gestapt om een eigen politieke beweging te beginnen onder de naam Partij voor de Vrijheid. Dat gebeurde in het zicht van verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten Generaal in 2006. Die verliepen voor deze nieuwkomer redelijk succesvol. In één keer negen zetels, terwijl nog lang niet duidelijk was waarvoor zijn nieuwe partij stond, wat haar leider anders wilde dan de liberale partij waar hij jaren lid van was geweest en hoe zijn PVV zich oriënteerde op de grote vraagstukken waarvoor maatschappij en politiek zich gesteld zagen. Maar op één punt kon er geen enkele twijfel bestaan over zijn en haar koers. Daarin waren zij zo uitgesproken, dat zij sterk de indruk wekten niet meer dan een one-issue-partij te zijn. Dat ene issue: Nederland | |
| |
is vol, dus stop de migratie, zeker uit islamitische landen. Dat neigt naar discriminatie en racisme. Volgens het gerucht juist een van de troebele redenen voor het electorale succes. Wilders en zijn PVV bezigen ferme tot radicale taal met betrekking tot het immigratiebeleid in het algemeen, toegespitst op het integratiedebat. Maar ze richten zich daarbij dan vooral, zo niet voornamelijk op de (on)wenselijke integratie van de moslims en de (on)mogelijkheden daarvan.
‘Islam’ staat hier niet zomaar voor een godsdienst maar voor een conglomeraat van etnische, culturele en religieuze factoren, waarbij de laatste van doorslaggevend, want ideologisch belang worden geacht. Daarin zit iets on-Nederlands. Al was het vaderlandse politieke landschap ooit de habitat van notoire papenvreters, er werd doorgaans met een zekere omzichtigheid omgegaan met religieuze tradities. Maar Wilders ontpopte zich als iemand die er geen geheim van maakte de schurft te hebben aan de islam. Zijn politieke credo. Hij had geen goed woord over voor deze religieuze traditie, haar grondlegger de profeet Mohammed en haar heilig boek, de Koran. Daarin sloot hij zich aan bij een klein groepje spraakmakende figuren als Theo van Gogh, Ayaan Hirsi Ali en Ehsan Jami, die de profeet publiekelijk bestempelden als perverseling en de Koran als een fascistisch boek. Vanuit deze geringschatting van de bronnen van de traditie werden vooral de aspecten opgemerkt en benadrukt van het niet kunnen omgaan met de kritische rede, van geen gevoel hebben voor emancipatoire dynamieken, met name inzake de positie van vrouwen en homoseksuelen, van star vasthouden aan geritualiseerde, veelal bloederige stamgebruiken en van de onderwaardering van de vrijheid als dragende waarde voor het persoonlijke leven en het maatschappelijke verkeer.
De islam is in deze zienswijze niet een weg van vroomheid maar een ideologie. En wel een harde en achterlijke, die haaks staat op westerse oriëntaties. Wil men ‘bewijzen’ voor deze inschatting, dan hoeft men maar om zich heen te kijken naar de islamieten van vlees en bloed in de Nederlandse samenleving. In tamelijk korte tijd uitgegroeid tot een substantiële bevolkingsgroep van oorspronkelijk vooral uit Turkije en Marokko afkomstige economische migranten, drukken zij nu met een spoor van weerwraak, knechting van vrouwen, boerka's en hoofddoekjes, taalachterstand, niet afgemaakte opleidingen, misbruik van sociale voorzieningen, overlast en geweld, vandalisme en criminaliteit een dominant stempel op onze autochtone cultuur. Islamisering van de zuivere en verlichte westerse waarden en normen dreigt. Vooral met de Turkse en Marokkaanse jongeren, sowieso geneigd tot radicalisering, valt niet te eggen of te ploegen. Hun ouders waren ten minste nog timide en teruggetrokken schimmen, min of meer verscholen in de volkswijken van de grote steden. Maar de leden van de tweede en derde generatie dringen zich vrijpostig naar voren met kreterige eisen om respect. Met irritante, zo niet gewelddadige praktijken om dat blingblingrespect af te dwingen als het niet zo vlot blijkt te verwerven.
| |
| |
Fricties tussen verschillende bevolkingsgroepen in de Nederlandse maatschappij zijn niet van vandaag of gisteren. Maar door Wilders en de PVV worden zij aangescherpt tot een acute confrontatie, tot ons hoofdstuk in ‘the clash of civilisations’. Daarin kunnen de ware Nederlanders zich niet weerbaar en assertief, ja agressief genoeg opstellen. Het aangekondigde filmpje zou dat geluid nog eens helder en duidelijk vertolken. Nu blijkt hoe ingewikkeld het debat aan het worden is. Op het veilige niveau van academische reflectie waren er al langer indringende vragen aan de orde over de eigen plaats van de islam op de religieuze wereldkaart, over haar spirituele reserves, over het gebrek aan speling erin tussen religieuze radicaliteit en geweld en haar weinig universele gehechtheid aan stamculturen. Maar nu ligt het debat op straat en op het internet. Daar wordt het er niet helderder op. Allerlei lijnen en niveaus lopen door elkaar, feiten en indrukken zijn chaotisch vermengd, ervaringen verkeren moeiteloos in, doorgaans angstige, veronderstellingen. Niemand lijkt nog bij machte enige orde in het gepalaver te scheppen, nog het minst de politiek en de media - als die er al niet op uit zijn de verwarring te laten bestaan, zo niet te vergroten om hen moverende redenen. Want nogmaals, in dit troebel water van onvoorwaardelijke trots op het moederland is het electoraal goed vissen. En de verwarring van zakelijke feiten met indrukken en emoties levert het explosieve mengsel op, waarin hypes en relletjes gedijen en er dus ‘nieuws’ gemaakt kan worden, met knallende koppen en indringende beelden. Dat Wilders en zijn gezin bijzondere bescherming behoefden, zoals Salman Rushdie na de fatwa van de ayatollahs, daaraan waren we al zo'n beetje gewend. Niet dat we hem dat gunden, maar echt druk konden we er ons ook niet meer over maken. Het bericht over het filmpje kwam in dat opzicht op het goede moment. Vooral door de wijze waarop Wilders en de media in feilloos samenspel - het leek wel geregisseerd -de steeds opnieuw opgerekte afstand tussen de aankondiging en het verschijnen van het filmpje wisten op te vullen. De opwinding steeg ten top. Ik leg expres enige nadruk op de aard en bron van deze deining; waarom zal blijken.
Eindelijk kwam het filmpje. Voor de première was moeilijk een goede plek te vinden maar we leven niet voor niets in het IT-tijdperk: het verscheen op internet. Het viel zwaar tegen; broddelwerk, niets nieuws, irritante slordigheden. De Deense spotprenten waren in elk geval nog behoorlijk getekend. Als werkstuk werd het filmpje gekwalificeerd als ‘zwak HBO-niveau’; wie daar enige ervaring mee heeft weet dat men zijn lol op kan. Niemand was verbaasd dat de gevreesde onlusten in de Arabische wereld, met demonstraties en sancties tegen Nederland en de Nederlanders vrijwel uitbleven. Toch lukte het weer om deze kater die een dood punt had kunnen markeren, om te zetten in een nieuwe golf van opwinding.
Via het debat in het parlement ging de voorstelling een volgend bedrijf in. Wilders en de PVV verweten de regering dat die de opwinding en de hoog- | |
| |
gespannen verwachtingen over met name de angsten voor het filmpje kunstmatig had opgeschroefd, door er in binnen- en buitenland proactief op te anticiperen. De regering verdedigde zich door te stellen dat zij, met wat Wilders had verteld over wat er in de film te zien zou zijn, niet voorzichtig genoeg meende te kunnen zijn. ‘Maar daarover heb ik vooraf nooit iets gezegd’, repliceerde Wilders. ‘Wij hebben u daarover wel degelijk gehoord’, zeiden de twee ministers, die in het najaar 2007 met Wilders een gesprek hadden gehad over zijn plannen. De kamer vroeg of de verslagen van dat gesprek op tafel konden komen. Betrokkenen stemden daarmee in. Zwart op wit bleek dat de regering wel degelijk redenen had om bezorgd te zijn; haar beleid van discreet anticiperen kon niet als stemmingmakerij worden afgedaan. Wilders beklom het spreekgestoelte van 's lands vergaderzaal met de aantekeningen van het gesprek in de hand maar beweerde, even keihard als verontwaardigd, dat de regering loog en hem en het parlement ‘met dit vod papier’ bedroog. Alleen al de woordkeus tekent het theatrale karakter dat het debat had gekregen. In dat opzicht doen sommige spraakmakers in het parlement niet onder voor opgewonden allochtone jongeren, die in opstootjes en relletjes luidkeels respect eisen, weet je, respect.
Wie liegt? Door de motie van wantrouwen te verwerpen die Wilders tegen de regering indiende, gaf het parlement in den brede te kennen het staatkundig uitgangspunt te blijven huldigen, dat de regering in het verkeer met het parlement niet liegt. Vooralsnog heeft het daar ook geen nader onderzoek, met getuigen onder ede, voor nodig. Maar ongeveer een derde van de bevolking is minder goed van vertrouwen en denkt dat de regering wel heeft gejokt. Kun je dat wantrouwen nog ooit bezweren met nader onderzoek? Wie eenmaal met een samenzweringstheorie begonnen is zit eraan vast. Een regering die verslagen vervalst zal ook niet te beroerd zijn om processen van waarheidsvinding te corrumperen. Ondertussen draaien de drukpersen op volle toeren en bediscussiëren deskundigen van allerlei pluimage in actualiteitenrubrieken en talkshows welk welles plausibeler is dan welk nietes.
Met dat al zijn we geen stap verder met waar het allemaal om draait. Ik kan begrijpen dat er Nederlanders zijn die moeite hebben met medeburgers en hun kinderen, zeker als die herkenbaar een andere cultuur vertegenwoordigen. Ik kan ook hun bereidheid begrijpen om aan te nemen dat wat hen stoort, of irriteert, of zomaar tegenstaat ‘ergens wel iets’ te maken zal hebben met specifieke religieuze achtergronden. Al was het maar omdat ze zelf op dat punt een nogal fragiele identiteit hebben. Ik kan begrijpen dat zij het beleid van de overheid te partieel kunnen overzien, om te durven vertrouwen op de goede afloop daarvan. Per slot van rekening is de politieke verwarring over de speerpunten daarvan te groot - van assimilatie tot ten naaste bij segregatie - om er veel houvast aan te ontlenen. En er dringen nogal wat tegenstrijdige signalen terzake binnen, ook uit allerlei buitenlanden.
| |
| |
Maar ik kan niet begrijpen dat zij de islam of de islamitische identiteit kunnen ‘haten’ of dat zij er echt angstig voor zijn. Wilders' verkondiging dat de islam het verdient, als een virulente bedreiging van onze culturele waarden gehaat te worden, vindt wel gehoor. Mogelijk omdat we beseffen dat die waarden inderdaad onder druk staan. De vraag is alleen of dat is vanwege van buiten ingevoerde tegenkrachten of vanwege onze eigen innerlijke twijfels. De bereidheid wordt gewekt om die eigen twijfels te bezweren door strijd aan te binden met elk symptoom van islamisering. Maar men heeft geen flauw idee wat islamisering zou inhouden. Men kan tegenwerpen dat tegen de tijd dat we dat idee wel kunnen hebben, de aap uit de mouw is en de geest uit de fles; dan is het te laat. Mochten de Nederlandse moslims al enige vorm van uitdrukkelijke islamisering zouden willen - en zich niet liever willen blijven koesteren in het tolerante Hollandse zonnetje - dan blijft de vraag of zij ooit tot de machtsfactor kunnen uitgroeien, die een dergelijke knik in de traditie kan bewerken. Voorlopig is een voortgezette heerschappij van het secularisme, met haar eigen discriminatoire trekjes, waarschijnlijker dan de vestiging van enig theocratisch regime, vanuit welke godsdienstige traditie ook. Maar de angst daarvoor is er, met veel theatraal misbaar, behoorlijk ingestampt.
□ Pieter Anton van Gennip
| |
| |
| |
Kan voetbal Zuid-Afrika redden?
In 2010 zal Zuid-Afrika gastland zijn voor het wereldkampioenschap voetbal. De toekenning door de FIFA was al van bij de aanvang controversieel en de discussie werd er tijdens de eerste jaren van de voorbereiding niet minder op. Wellicht lokt de toekenning van zo'n prestigieus evenement - en de term ‘prestigieus’ is eigenlijk een understatement - altijd enige controverse uit. Bij vergelijkbare toernooien zoals de Olympische Spelen, het andere sportieve evenement van wereldomvang, is het vaak niet anders en dat is in feite ook vanzelfsprekend. De organisator van een dergelijk kampioenschap kan immers zowat een maand lang op wereldwijde mediabelangstelling rekenen en dat is een buitenkans om de beeldvorming over het eigen land in positieve zin te beïnvloeden. Afgewezen kandidaturen gaan dan ook goed samen met gefnuikte ambities of met zure oprispingen over politieke deals waarbij kandidaat-gastlanden om oneigenlijke redenen buitenspel werden gezet.
Toch is er bij de organisatie van het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika meer aan de hand. Het is de eerste keer dat een Afrikaans land als gastheer fungeert voor een sportief wereldevenement. Voor Zuid-Afrika, en bij uitbreiding voor het gehele continent, staat er dus letterlijk en figuurlijk bijzonder veel op het spel. Daarnaast is enige kennis van de complexe context noodzakelijk om de controverse te begrijpen. Behalve de uitstraling die het kampioenschap zal hebben voor (Zuid-)Afrika spelen minstens vier andere belangrijke factoren een rol in de discussie.
Zo is het huidige politieke bestel in Zuid-Afrika nog een post-apartheidsregime. Dat betekent dat het beleid sterk gericht is op de verwerking en het herstel van de wantoestanden uit het recente verleden. Het land was decennialang uitgesloten van deelname aan de grote internationale sport-competities. De organisatie van het wereldkampioenschap voetbal betekent daardoor, zovele jaren na het | |
| |
einde van de apartheid, de wereldwijde erkenning van Zuid-Afrika als een volwaardige speler op het internationale sportieve vlak. Andere wereldkampioenschappen, zoals van rugby en cricket die het land in respectievelijk 1995 en 2003 organiseerde, hebben ook veel minder uitstraling dan voetbal. Bovendien zorgde het apartheidsregime niet alleen jarenlang voor sportief isolement, het maakte van topsport eveneens een bijna exclusieve aangelegenheid van de blanke minderheid.
Voorts gaat de overgang naar een multiraciale staat gepaard met groeipijnen. In hoeverre het daarbij kinderziektes of chronische problemen betreft laat ik in het midden. Feit is dat Zuid-Afrika kampt met een aantal grote administratieve en organisatorische moeilijkheden. Bij de snelle omschakeling naar een nieuwe multiraciale maatschappij is dat eigenlijk niet abnormaal, doordat de gekleurde meerderheid van de bevolking jarenlang werd uitgesloten van kwalitatief hoogstaand onderwijs en van verantwoordelijke functies in de publieke en private sector. De problemen kunnen variëren van relatief kleine tekortkomingen bij de lokale overheid, zoals het onderhoud en herstel van openbare gebouwen, tot ernstige pijnpunten die een grote weerslag hebben op de normale werking van de samenleving als geheel. De hardnekkig weerkerende stroompannes die grote delen van het land al een aantal jaren teisteren zijn daarvan een illustratie.
Het organiseren van een wereldkampioenschap in een dergelijke context kan slechts succesvol zijn in de mate dat de problemen worden erkend en opgelost. Voor sommige critici vormen de huidige tekortkomingen hét bewijs dat Zuid-Afrika een organisatie van bijzonder grote omvang, die een wereldkampioenschap voetbal ongetwijfeld is, niet in goede banen kan leiden. Ze halen hierbij meteen concrete zaken aan, zoals het juridische getouwtrek rond de bouw van voetbalstadions, om hun kritiek te staven. Voorstanders van de toekenning wijzen er echter op dat de huidige problemen overwegend een erfenis zijn van het verleden en dat het huidige regime de kans moet krijgen zijn deskundigheid te bewijzen aan de rest van de wereld.
Binnen Zuid-Afrika wordt geregeld een variant van deze laatste opvatting naar voren geschoven. Zo wees de minister van Veiligheid er in 2006 op dat de organisatie van het wereldkampioenschap voetbal tot opvallend veel meer bezorgdheid aanleiding geeft dan de organisatie van de wereldkampioenschappen rugby en cricket enkele jaren eerder. Hij suggereerde daarbij ook een verband tussen het ‘zwarte’ karakter van voetbal en het veeleer ‘blanke’ imago van beide andere sporten. Hierop kan men antwoorden dat een wereldkampioenschap voetbal veel omvangrijker is en dus noodzakelijkerwijs ook meer aandacht en kritiek krijgt. Bovendien zal vooral het oplossen van een aantal problemen de critici de wind uit de zeilen nemen. Verdere discussies leiden uiteindelijk de aandacht af van de echte uitdagingen. Toch schuilt er wellicht een kern van waarheid in het idee dat bepaalde critici slechts wachten op | |
| |
organisatorische fouten om het eigen gelijk bevestigd te zien en hieraan conclusies te verbinden over de bekwaamheid van de Zuid-Afrikaanse overheid als geheel.
Het huidige Zuid-Afrika kent ook erg grote socio-economische verschillen tussen de geografische delen van het land en, wellicht belangrijker, tussen de bevolkingsgroepen. Er is een grote kloof tussen rijk en arm en de armoede treft vooral (maar zeker niet uitsluitend) een belangrijk gedeelte van de niet-blanke bevolking. Ook deze factor kleurt de discussie over het wereldkampioenschap voetbal en weer geldt dat deze vaststelling aanleiding kan geven tot tegengestelde standpunten. Is het niet pervers dat een massa - voornamelijk westerse - toeristen naar het land zal reizen voor enkele weken duurbetaald amusement terwijl een groot gedeelte van de eigen bevolking feitelijk van deelname wordt uitgesloten? Men kan het ook scherper formuleren. Had de huidige regering niet beter eerst de ergste gevolgen van de armoede weggewerkt vooraleer zich te richten op prestigieuze projecten als het wereldkampioenschap voetbal?
Het is niet moeilijk voedsel te vinden voor dergelijke kritiek. Zo heeft het huidige regime zichzelf in een weinig comfortabele positie gebracht door het einde van het apartheidsregime vaak gelijk te schakelen met de haalbaarheid van een fatsoenlijk bestaan voor iedereen. Inmiddels blijkt dat het beloofde land voor velen nog veraf is en dat groots opgevatte overheidsprojecten op het gebied van huisvesting, gezondheidszorg en dergelijke niet altijd even succesvol zijn geweest. Men kan echter ook argumenteren dat het voetbaltoerisme een aanzienlijke impact zal hebben op de economie en daardoor de armere lagen van de bevolking op een of andere manier ten goede zal komen. In feite geldt dit nu reeds voor het klassieke toerisme dat voor het land van levensbelang is.
De factor die het debat het sterkst kleurt is criminaliteit. Er bestaat veel discussie over de precieze misdaadcijfers, maar dat Zuid-Afrika kampt met een ernstig veiligheidsprobleem is waarschijnlijk nog zacht uitgedrukt. Opvallend is het vaak bijzonder gewelddadige karakter van zelfs vrij ‘eenvoudige’ vermogensdelicten, zoals straatdiefstallen. Het wereldkampioenschap voetbal zal honderdduizenden - naar Zuid-Afrikaanse maatstaven rijke - toeristen aantrekken die hiermee weinig vertrouwd zijn. Allicht zal de vrije markt daarop inspelen door pakketreizen aan te bieden waarbij de reizigers worden begeleid vanaf hun aankomst op de luchthaven tot hun vertrek. De kans is groot dat deze toeristen op geen enkele manier zullen merken dat er een reëel veiligheidsprobleem bestaat. Voortdurende verplaatsingen per groep, vaste begeleiders en dure hotels in hermetisch afgesloten wijken beperken het risico uiteraard tot een minimum.
Voor wie het probleem ten volle erkent is het wereldkampioenschap echter een levensgrote uitdaging of een nachtmerrie; de beoordeling hangt af van de optimistische of pessimistische ingesteldheid van de betrokkene. Zeer veel toeristen zullen immers hun reis | |
| |
zelf willen uitstippelen. Moeilijk is dit in het internettijdperk niet meer en het kan zowel kostenbesparend zijn als de mogelijkheid bieden een volledig op maat gesneden reis uit te werken. Zuid-Afrika zal voor velen een verre, eenmalige bestemming zijn en het land zal buiten het voetbal ook zijn andere toeristische troeven uitspelen. In combinatie met de soms zeer grote afstanden en met de onzekerheid over de verplaatsingen van de toeschouwersmassa's (kwalificatie en uitschakeling liggen nu eenmaal niet vast) lijkt het veiligheidsprobleem op die manier nauwelijks beheersbaar.
Voor sommigen is de veiligheidssituatie momenteel zo complex dat zij de toewijzing van het wereldkampioenschap aan Zuid-Afrika in 2010 onverantwoord vinden. Het terugdringen van de criminaliteit is een inspanning van lange adem. Toch beschouwen velen de organisa tie van het wereldkampioenschap vanuit dit perspectief niet meteen als problematisch. Van overheidswege worden geregeld statistieken gepubliceerd waaruit een daling van de (zware) criminaliteit moet blijken. Cynici zullen opmerken dat de cijfers op een zeker ogenblik wel moesten dalen omdat een verdere stijging onmogelijk was. Uiteraard zijn hierbij niet alleen relatieve cijfers relevant. De vraag is ook of de absolute criminaliteitscijfers van dien aard zijn dat ze een aanvaardbaar risico vormen voor potentiële toeristen.
Sommigen zien in het wereldkampioenschap dé aanleiding om het veiligheidsprobleem grondig aan te pakken. Daarmee nemen ze zowel afstand van de loutere critici als van diegenen die het probleem trachten te minimaliseren. Persoonlijk sta ik ook op deze tussenpositie. Ze biedt de meeste kansen op succesvolle veranderingen. Roepen langs de zijlijn kan in een aantal gevallen terecht zijn, maar biedt vaak weinig perspectief op reële verbetering. Soms kan men zich zelfs de vraag stellen of de critici wel verandering wensen en niet stil hopen op een mislukking. Zoals gezegd bevestigt dit immers het eigen gelijk. Misschien levert dat aan de betrokkene enige (hoogst twijfelachtige) voldoening op, maar dat is momenteel geen optie: over twee jaar is het zover.
Ook louter voluntarisme of soms zelfs naïviteit erkennen de problemen niet ten volle. Zo hangt de criminaliteit in Zuid-Afrika zoals overal elders ter wereld deels samen met de vermelde socio-economische problemen. De broodnodige aanpak van die problemen biedt op zich echter geen garantie voor een veilig wereldkampioenschap. De armoede alleen vormt geen verklaring voor het gesignaleerde extreme geweld dat de criminaliteit in Zuid-Afrika vaak kenmerkt. Bovendien zijn enkele jaren veel te kort om concrete veranderingen te verwachten. Ook de aankondiging het aantal politieagenten te verhogen biedt geen oplossing. Slaagt men erin de juiste mensen te vinden voor dit weinig aantrekkelijke want gevaarlijke beroep? Zullen zij nog tijdig voldoende vertrouwd gemaakt worden met de vaak complexe politietaken die hen wachten (ordehandhaving bij grote toeschouwersmassa's, aanpak van hooliganisme, enz.)? Weten ze tegelijkertijd | |
| |
de ‘gewone’ criminaliteit weer onder controle te krijgen?
Alles begint met het erkennen van de omvang én complexiteit van de problemen. Dit geldt in eerste instantie voor het acute veiligheidsprobleem maar bij uitbreiding ook voor de andere aangehaalde moeilijkheden. Slechts nadien kan en moet een oplossing uitgewerkt worden en concreet ten uitvoer gebracht. Veel tijd rest er niet meer. Het zal een grote inzet van mensen en middelen vereisen om die omvangrijke opdracht tot een goed einde te brengen. Zoals aangestipt heeft loutere kritiek of een struisvogelpolitiek geen zin. Wellicht zal het gastland eveneens een beroep moeten doen op de deskundigheid van andere (deelnemende) landen. Dat geeft uiteindelijk meer blijk van verantwoordelijkheidszin dan het afwijzen van externe kritiek. Eigenlijk is buitenlandse hulp niet meer dan vanzelfsprekend en moet deze ook vanuit een dergelijke houding aangeboden worden: een wereldkampioenschap voetbal is een dermate grootschalig en complex evenement dat men van geen enkel gastland redelijkerwijs kan verwachten dat het de organisatie volledig op zich kan nemen.
Met zo'n aanpak kan Zuid-Afrika misschien ook na 2010 positieve gevolgen ondervinden van het wereldkampioenschap voetbal. Voor een aantal problemen waarmee het land kampt is dan misschien een eerste of verdere (grote) stap gezet naar een oplossing. Misschien kan voetbal dus wel degelijk Zuid-Afrika redden. Maar het antwoord op die vraag hangt ook samen met de mate waarin de wereld het wereldkampioenschap én Zuid-Afrika wil redden.
□ Godfried Geudens
| |
| |
| |
Fluitend door de wereld
Voor voetbalminnend België wordt het deze maand opnieuw knarsetanden. De Rode Duivels zijn er op het Europees kampioenschap in Oostenrijk en Zwitserland alweer niet bij. Het is ondertussen reeds geleden van 2002 dat de nationale elf nog eens mochten aantreden op een internationaal toernooi. En of België het wereldkampioenschap van 2010 in Zuid-Afrika haalt is nog maar de vraag. Het lijkt in deze context dan ook haast surrealistisch, misschien zelfs obsceen, in herinnering te brengen dat ooit een Belg een leidende rol heeft gespeeld tijdens een WK-finale. Het gaat om scheidsrechter John Langenus die op het eerste WK in Uruguay (1930) de beslissende wedstrijd mocht fluiten, daarbij geassisteerd door nog een Belg, Henri Christophe. Vier jaar later, tijdens de WK-finale in Italië, mocht Langenus opdraven als grensrechter samen met landgenoot Louis Baert, en ook op het WK van 1938 in Frankrijk was hij erbij, weliswaar niet in de finale.
De Antwerpenaar John Langenus (1891-1952) was een van de baanbrekers van de voetbalsport en arbitrage in België. Tussen de twee wereldoorlogen gold hij zelfs jarenlang als de beste fluitist ter wereld. Zoals veel scheidsrechters begon Langenus aanvankelijk als speler maar na een blessure koos hij voor een loopbaan als arbiter. Hij debuteerde in de provinciale jeugdreeksen van Antwerpen en klom van daaruit op naar de hogere klassen. Met zijn één meter negentig was hij een grote gestalte die respect afdwong. In 1923 echter, tijdens een wedstrijd tussen Ukkel Sport en FC Brugge, werd hij door een supporter aangevallen en in het ziekenhuis geslagen. Hij dacht er toen sterk aan te stoppen, maar enkele weken later stond hij toch weer op het veld, in Parijs ditmaal. Het was het begin van een indrukwekkende internationale carrière. Langenus zou tot 1939 in totaal vijfentachtig wedstrijden fluiten in het buitenland, waarbij de Olympische Spelen van 1928 en de wereldkampioenschappen van 1930, 1934 en 1938. Nadien ontpopte hij zich tot een succesvol journalist en schreef zelfs enkele boeken: Fluitend door de
| |
| |
wereld. Herinneringen en reisindrukken van een voetbalscheidsrechter (1942), Voetbal van hier en overal (1943) en Onze vroolijke voetballers (1945).
| |
Reisindrukken
Vooral Fluitend door de wereld werd een voltreffer. Langenus verhaalt hierin hoe hij scheidsrechter werd, promoveerde en vervolgens internationaal furore maakte. Dat levert tal van leerrijke, steeds smakelijk vertelde reisimpressies op. In een tijd zonder televisie, internet en goedkope vliegtuigmaatschappijen genoeglijk leesvoer voor een breed publiek. Langenus bezocht zowat alle landen van Europa buiten de Sovjet-Unie en deed ter gelegenheid van het WK in 1930 ook Uruguay, Brazilië en Argentinië aan. Reizen zat hem trouwens in het bloed, als jongeling al met de fiets, later ook per auto, trein, vliegtuig en schip. Het reisplezier spat werkelijk van elke bladzijde. Slechts één keer, wanneer men hem onverwacht van een wedstrijd in het Spaanse Vigo naar een volgende match in Wenen roept, wordt het bijna te veel: ‘140 uren trein! Onophoudend davert het gestamp van de lokomotief over de stalen riggels; onophoudend klinkt het eentonige lied van de wentelende wielen... 140 uren... een heele zesdagenkoers lang...’ (blz. 74). Het winterse landschap in Tirol op het einde van de tocht maakt echter veel goed. Bovendien: ‘Weenen is een stad waarover men niet uitgepraat geraken kan. De gemoedelijkheid van het volk weerspiegelt zich in de Weensche operette. Een bloem in het knoopsgat, een lach om de lippen’ (blz. 67).
Inderdaad probeert Langenus voortdurend de ‘ziel’ van een bepaald land, volk of cultuur bloot te leggen. Bijzonder treffend in dit verband zijn de bladzijden gewijd aan Sarajevo, een stad die hij omwille van de belangrijke moslimbevolking absoluut gezien wil hebben. ‘Maar de muzelmansche vrouw moderniseert zich toch en de vaak wreede mode heeft er al heelwat te pakken. Zoo zag ik er al eenige die naar de westersche mode gekleed waren, met uitgesneden halzen, korte rokken, zijden kousen en briljanten aan de vingers. Toch hing voor hun aangezicht, komend uit een modernen hoed, de zwarte sluier’ (blz. 145). Prachtig hoe Langenus in enkele woorden de complexiteit van het multiculturele samenleven blootlegt. De moslimbevolking maakt overigens een diepe indruk op hem: ‘De Muzelmannen zijn een goed volk. Iemand die lange jaren woonde in de Turksche wijk, met hare typische kronkelstraatjes en eigenaardige huisjes, vertelde dat hij nog nooit zijn deur op slot had gedaan en dat hem nog nooit iets was weggenomen. Diefstal is een zeldzaamheid, en een moord, ja, hoelang zou het al wel geleden geweest zijn dat men van zooiets nog gehoord had?’ (blz. 146).
Langenus betracht niet alleen culturele antropologie voor beginners, hij heeft ook een pak technische informatie in petto. Uitvoerig gaat hij in op geschiedenis, kunst, architectuur en muziek. Ook culinaire geplogenheden worden gewikt. Wanneer de auteur vertelt hoe hij in Glasgow het nationale gerecht haggis (schapenvlees met rijst en veel curry) naar binnen werkt | |
| |
terwijl achter de tafel een doedelzakspeler heen en weer marcheert tot het laatste stukje verorberd is, kun je als lezer alleen maar respect opbrengen voor zoveel volharding. Het Braziliaanse Santos brengt dan weer troost: ‘de koffie die we daar genoten hebben en gesmaakt. Dat was geen drank als hier, en 't was een room met wonderen geur. Een waar genot. En die koffie werd geschonken uit kannen met langen stok door een kellner op den schouder gedragen. En bij het schenken, van een meter hoog wel, recht de kop in, ging er geen druppel verloren!’ (blz. 177).
Uitweidingen over cultuur en natuur gaan bij Langenus naadloos over in beschouwingen over landbouw, handel en industrie. De moderne techniek fascineert hem in hoge mate, niet alleen de toepassingen ervan voor het vervoer, maar ook de doorgedreven automatisering in fabrieken. In Manchester bezoekt hij een reusachtige, fonkelnieuwe drukkerij: ‘Dagbladen worden op zoogenaamde rotatieven gedrukt [...] De grootste dezer rotatieven drukt dagbladen van 96 bladzijden aan een tempo van 37.000 nummers in het uur’ (blz. 91). Er is blijkbaar geen wezenlijk verschil met de vleesfabriek die hij aandoet in Argentinië: ‘Er verloopt een tijd van veertig minuten tusschen het oogenblik dat een runddier onder den hamer valt en dat zijn vleesch in doosjes de fabriek verlaat...’ (blz. 185).
| |
Voetbalkoorts
Van reisimpressies naar voetbalanekdoten is voor Langenus maar een kleine stap: ‘Het is waar dat het spel van een land gewoonlijk ook de weerkaatsing is van de hoedanigheden van het volk. Zoo het flegme der Engelschen, het overleg en de organisatie van het Duitsche voetbal, de vurige geestdrift en de snelheid van de Zuiderlingen. In het Zwitsersche voetbal komt tot uiting de voorzichtigheid, de zucht naar veiligheid, opgedaan in de bergpassen, naast afgronden, bij het beklimmen der rotstoppen’ (blz. 148-149).
De jaren die Fluitend door de wereld omvat, ruwweg 1900 tot 1940, zijn tevens de periode waarin het voetbal wereldwijd zijn grote doorbraak kent. Langenus memoreert hoe in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog de wielerwedstrijden op het velodroom in Zurenborg (Antwerpen) geregeld twintigduizend toeschouwers lokten, terwijl een voetbaltreffen tussen België en Holland in dezelfde tijd slechts vijfhonderd mensen op de been bracht. Tijdens het Interbellum verandert dat: het voetbal ontwikkelt zich algauw tot de populairste sport en wordt sterker internationaal georganiseerd. De wereldvoetbalbond FIFA mocht dan al opgericht zijn in 1904, het eerste wereldkampioenschap voor landenteams vindt pas plaats in 1930. Vóór die daturn fungeerde het voetbaltoernooi op de Olympische Spelen als officieus WK, maar door de snelle verspreiding van het beroepsvoetbal na de Eerste Wereldoorlog zijn de Spelen, waaraan alleen amateurs mogen deelnemen, niet langer geschikt als platform voor het wereldvoetbal. In 1927 wordt eveneens het eerste internationale toernooi voor clubelftallen op poten | |
| |
gezet: de Mitropacup, een voorloper van de Europese bekers met de beste clubs uit Italië, Oostenrijk, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië, Zwitserland, Roemenië en Bulgarije.
Het gevolg van die internationalisering, en ook dat wordt mooi weerspiegeld in de memoires van Langenus, is de tanende invloed van de voetbalpioniers Engeland en Schotland, en de opkomst van nieuwe voetbalmachten in Midden-Europa (Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk), Zuid-Europa (Italië, Spanje) en Latijns-Amerika (Uruguay, Argentinië, Brazilië). Het is de tijd van thans veelal vergeten voetbalhelden: de doelmannen Planicka (Tsjecho-Slowakije) en Zamora (Spanje), en natuurlijk de aanvallers, zoals Andrade (Uruguay), Sindelar (Oostenrijk), Braine (België), Meazza (Italië), Leonidas (Brazilië) en Varallo (Argentinië). Ook Langenus zelf geniet wereldwijd een heuse vedettenstatus. Waarschijnlijk is hij de eerste scheidsrechter in de voetbalhistorie die uitgroeit tot een legende. Tot dat mythische aureool heeft het optreden van de Antwerpenaar op het eerste WK zeker bijgedragen. Het lange hoofdstuk gewijd aan deze gebeurtenis vormt het hoogtepunt van Fluitend door de wereld.
| |
Uruguay
In de periode 1900-1920 kent Uruguay een stormachtige ontwikkeling op velerlei gebied. President José Batlle bouwt het land uit tot de eerste sociaaldemocratische welvaartstaat in Latijns-Amerika. Daarbij hoort ook een vooruitstrevende sportpolitiek. In wijken met veel kansarme jongeren worden pleintjes voor voetbal, basketbal en atletiek aangelegd. Sport als middel voor sociale integratie en democratisering. Er ontstaat een nieuwe ‘creoolse’ voetbalcultuur die het rationele spel van de blanke (Britse) elite in Montevideo koppelt aan de spontaniteit en het ritmegevoel van de kleurlingen uit de arme buurten. De nationale ploeg van Uruguay, het eerste etnisch gemengde team uit de voetbalgeschiedenis, stoot in geen tijd door naar de wereldtop en behaalt goud op de Olympische Spelen van 1924 en 1928.
Omwille van die spor tieve prestaties en ook omdat het in 1930 honderd jaar onafhankelijkheid viert en bovendien belooft de reis- en verblijfskosten van alle deelnemende landen te betalen mag het land het eerste WK organiseren. De veertiendaagse bootreis schrikt echter heel wat Europese ploegen af. Uiteindelijk schreven slechts vier Europese landen zich in: Frankrijk en België onder druk van FIFAbaas Rimet, Roemenië op bevel van zijn autoritaire koning Carol II (die hoogstpersoonlijk de selectie samenstelt en de eerste trainingen leidt) en Joegoslavië. Voorts zijn acht landen uit Latijns-Amerika vertegenwoordigd alsook de Verenigde Staten (eigenlijk een team van genaturaliseerde Engelsen en Schotten).
De reis naar Montevideo verloopt niet rimpelloos. De eenentwintigkoppige Belgische delegatie (zestien spelers, trainer Goetinck, twee bestuursleden en de scheidsrechters Christophe en Langenus) verlaat op 20 juni het Brusselse Zuidstation. In Parijs blijkt de bagage zoek. Een van de | |
| |
bestuursleden blijft achter en moet in zijn eentje achtenvijftig koffers in Barcelona zien te krijgen. Daar wordt ingescheept op het Italiaanse passagiersschip Conte Verde. Ook de Franse en Roemeense ploegen bevinden zich aan boord. Om fit te blijven reserveren de teams beurtelings de brug voor gymnastiekoefeningen en lopen ze rondjes op het dek. Na twee weken arriveert het schip in Uruguay en er doet zich meteen een nieuw probleem voor. In het hotel is er geen plaats meer voor de Belgen. Die zakken dan maar af naar Pocitos, een klein badstadje buiten Montevideo, waar ze, met drie tot vier man op een kamer, onderdak vinden in een soort familiepension.
De lange en moeizame reis heeft duidelijk geen goede invloed op de Belgische moraal. Langenus beschrijft meermaals, en niet altijd zonder ergernis, het kinderachtige gedrag van de spelers, die medepassagiers jennen, zich onbeschoft gedragen tegenover de plaatselijke bevolking en ten slotte zelfs zijn hotelkamer grondig verbouwen. In schril contrast hiermee staat de ernst waarmee andere delegaties naar het toernooi toeleven. Zo komt de ploeg van Uruguay reeds weken op voorhand in afzondering bijeen voor een streng gezamenlijk oefenprogramma. Een van de spelers die 's avonds uit het hotel wegglipt om de nacht door te brengen bij vrouw en kind wordt onverbiddelijk uit de selectie gezet. Ook het opdringerige gedrag van de journalisten verbaast Langenus: ‘We zouden het kapittel ‘pers’ te Montevideo nog nader leeren kennen. Een geweldige mededinging heerscht er onder de bladen! En nu, bij dit wereldkampioenschap, wou ieder blad voor zichzelve het best ingelicht zijn! [...] met al het mogelijke en het onmogelijke nieuws over de Europeanen. Zoo met bijzonderheden aangedikt dat ze wel zouden gedurfd hebben te schrijven van welke kleur onze sokken waren!’ (blz. 179).
De belangstelling is inderdaad enorm. Voor het WK wordt een volledig nieuw stadion gebouwd waarin alle achttien wedstrijden kunnen plaatsvinden. Met een capaciteit van maar liefst honderdduizend toeschouwers is het Estadio del Centenario meteen het grootste stadion van Amerika en een volwaardige tegenhanger van de Europese giganten Hampden (Glasgow), Wembley (Londen) en Strahov (Praag). In nauwelijks zes maanden tijd verrijst dit monumentale complex uit de grond. De inhuldiging op 18 juli met de wedstrijd Uruguay-Peru loopt flink uit de hand. Volgens Langenus komen er zeker tweehonderdduizend mensen naar het stadion. Afsluitingen worden neergehaald en ondanks onophoudelijke en massale charges van agenten te paard en te voet, raken vele duizenden zonder kaartje naar binnen. Omdat de autoriteiten een herhaling van de ongeregeldheden vrezen bij de finale tussen Uruguay en Argentinië op 30 juli nemen ze extra veiligheidsmaatregelen. Zowel aan de haven, waar duizenden Argentijnen aankomen, als bij het stadion wordt iedereen, ook Langenus, grondig gefouilleerd op revolvers en ander wapentuig. Zelfs het leger wordt gemobiliseerd om de politie bij te staan, de bajonet op het geweer.
| |
| |
Ondanks de gespannen sfeer verloopt de wedstrijd zelf zeer spor tief. Uruguay haalt het met 4-2. Na afloop barst er in Montevideo een reusachtig volksfeest los dat de hele nacht voortduurt, toeterende autokaravanen incluis. ‘Een voetbalzege was hier tot de zege van heel een volk geworden. De sport had hier het wonder verricht dat geen enkel inwoner van die stad, van dat land onverschillig bleef bij een zege op het voetbalveld!’ (blz. 201). Aan de andere kant van de Rio de la Plata is de situatie omgekeerd: ‘En de stemming was in Argentinië zeer zenuwachtig. Enkele dagen later brak een revolutie uit. Zeker was de voetbalnederlaag daar niet de oorzaak van, maar deze had ze dan toch vergemakkelijkt. Het kostte aan Irigoyen zijn Presidentschap der Argentijnsche Republiek!’ (blz. 202).
De Rode Duivels lagen er in Uruguay al na de eerste ronde uit. Ze verloren alle wedstrijden en er werd niet één keer gescoord. België viel op het eerste WK slechts op omdat het de enige ploeg was die bij het openingsdefilé op 18 juli geen nationaal vaandel had.
□ Stijn Geudens
John Langenus, Fluitend door de wereld. Herinneringen en reisindrukken van een voetbalscheidsrechter, Snoeck Ducaju en Zoon, Gent, 1942, 208 blz. (het boek is antiquarisch nog vrij makkelijk verkrijgbaar).
|
|