| |
| |
| |
Toon Bosch
Neo-oriëntalist of idealist?
Carlo Levi over de problematiek van de Mezzogiorno
De vele manifestaties bij gelegenheid van de honderdste geboortedag van Carlo Levi (1902-1975) in 2002 toonden duidelijk aan dat hij, decennia na zijn dood, een plek heeft verworven in het pantheon van Italiaanse nationale helden. Hij wordt in zijn vaderland nog altijd beschouwd als een van de meest toonaangevende Italiaanse intellectuelen en kunstenaars van de naoorlogse generatie. In het buitenland kent men Levi vooral als auteur van Christo si è fermato a Eboli (Christus kwam niet verder dan Eboli), een verslag van zijn verblijf in ballingschap in twee Zuid-Italiaanse dorpen in de jaren 1935 en 1936. Over zijn persoon en over zijn carrière als kunstschilder, politiek activist, journalist en politicus is buiten Italië veel minder bekend. Niettemin is enige kennis daarvan, tegen de achtergrond van de moderne politieke ontwikkeling van Italië, onontbeerlijk, willen we iets begrijpen van het oeuvre van Levi - en meer in het bijzonder van Christo si è fermato a Eboli. Een werk dat onlosmakelijk is verbonden met de problematiek van de onderontwikkelde provincies ten zuiden van Rome en de beeldvorming daarvan in het Noorden.
| |
Als een steen in een vijver
‘Het straatje waar ik doorheenloop is smal en in de deuropeningen zitten de dorpelingen. Terwijl het duister invalt, klinken vanuit het huis van de dode de jammerklachten van de vrouwen. Een onbestemd geruis zoemt in grote cirkels rond mijn hoofd, maar verder heerst er een diepe stilte. Ik voel me alsof ik uit de hemel ben gevallen, als een steen in een vijver.’ Aldus vertolkte Levi zijn gevoelens over de eerste dag | |
| |
van zijn verblijf in Aliano, na Grassiano het tweede dorp in de provincie Matera in de regio Lucanië waarheen hij op last van de duce Benito Mussolini (1883-1945) was verbannen.
De woorden hebben in eerste instantie betrekking op de voor hem vreemde omgeving waarin hij zich bevindt. Letterlijk alles en iedereen is er nieuw voor hem. Gaan we een stap verder, dan kan het tekstfragment worden opgevat als een wellicht onbedoelde, maar treffende metafoor voor zijn groeiende verbijstering over het lot van Zuid-Italië. Een regio waarin Levi, afkomstig uit het andere, ontwikkelde, dynamische en mondaine deel van de natie dat in niets lijkt op het gedepriveerde Zuiden, letterlijk uit de hemel komt vallen en er slechts immobiliteit, achterlijkheid en diepe stilte aantreft. Een situatie die wezensvreemd was aan alle milieus waarin hij zich tot dan toe had bewogen.
Geboren in 1902 in Turijn in een welgestelde Joodse artsenfamilie met socialistische sympathieën, maakte Levi vanaf zijn prille jeugd kennis met vooraanstaande intellectuelen, kunstenaars en - via Claudio Treves (1869-1933), broer van zijn moeder en socialistisch voorman - met de top van het socialistische establishment.
De passie van Levi voor kunst en politiek vond in dit milieu een voedingsbodem. De turbulente politieke cultuur van zijn geboorteland droeg daar ongetwijfeld verder aan bij. Sedert de eenwording van Italië in 1861 was het land volgens historicus J. van Osta een prooi voor ‘latente gevoelens van maatschappelijk en politiek onbehagen [...] en viel de natie mede vanwege een slecht functionerend parlementair stelsel van de ene crisis in de andere. De toch al hevige polarisatie tussen liberalen, nationalisten en socialisten nam in dit instabiele politieke klimaat regelmatig het karakter van een gewelddadige klassenstrijd aan.’
Terwijl Levi een studie medicijnen volgde aan de universiteit van Turijn, nam de politieke ontwikkeling van Italië een dramatische wending. In 1921 was Mussolini aan de macht gekomen, en na de Matteotticrisis drie jaar later veranderde de natie geleidelijk in een fascistische dictatuur, waarin de politieke partijen werden uitgeschakeld en de geheime politie de oppositie met harde hand vervolgde. Turijn, met zijn sterk gepolitiseerde universitaire klimaat, zijn krachtige linkse arbeidersbeweging en de aanwezigheid van radicale marxistische intellectuelen als de filosoof Antonio Gramsci (1891-1937) en de journalist en filosoof Piero Gobetti (1901-1926), was een van de steden waar het antifascistische verzet al vroeg vorm kreeg. Levi sloot zich omstreeks 1922 als redacteur aan bij de kring rond het door Gobetti geleide tijdschrift La Revoluzione Liberale (De Liberale Revolutie). Na zijn afstuderen in 1924 trok hij deze lijn consequent door en besloot bovendien, de medicijnenstudie ten spijt, zijn leven aan de (schilder) kunst te wijden.
| |
| |
Italië leerde in de jaren daarna politiek activist en kunstenaar Levi kennen als een actieve en getalenteerde persoonlijkheid. Als schilder verbleef hij regelmatig in Parijs waar hij onder meer les nam bij zijn landgenoot Amadeo Modigliani (1884-1920). Het eerste grote succes van Carlo Levi was zijn deelname aan de Biënnale van Venetië in 1924. Als politiek activist betoonde hij zich een volhardend criticus van het fascisme en in die rol was hij permanent betrokken bij antifascistische periodieken en verzetsbewegingen. Samen met onder anderen de politicus, historicus en journalist Carlo Rosselli (1899-1937), die in 1929 uit fascistische gevangenschap was ontsnapt en in Parijs in ballingschap leefde, richtte hij daar in 1929 Giustizia e Libertà (Rechtvaardigheid en Vrijheid) op, de grootse en invloedrijkste communistische verzetsgroep van het land. Deze beweging had een grote aantrekkingskracht op Joodse intellectuelen onder wie de schrijvers Primo Levi (1919-1987) en Cesare Pavese (1908-1950) en de literatuurwetenschapper Leone Ginzburg (1909-1944), zodat men ook wel sprak over de Joodse Antifascistische Beweging.
In 1934 sloeg de fascistische geheime dienst toe en arresteerde prominente Giustizia-leden, dus ook Carlo Levi. Mede door een appèl vanuit de Parijse kunstenaarswereld werd hij vrijgelaten, maar een tweede arrestatie een jaar later liep dramatischer af. Als ‘pericolose per l'ordine nazionale’ (staatsgevaarlijke) werd hij tot drie jaar confino (huisarrest) veroordeeld in het onherbergzame Zuid-Italië. Na de Italiaanse overwinning op Ethiopiëin 1936 en de proclamatie van het Italiaanse keizerrijk, verleende Mussolini een grootschalige amnestie aan politieke delinquenten, onder wie Levi. Deze zette zijn antifascistische activiteiten met gevaar voor eigen leven voort en zag goede vrienden als de gebroeders Rosselli ten prooi vallen aan de sluipmoordenaars van de geheime politie. In 1939 vestigde Levi zich als balling in Parijs en reisde door Frankrijk.
Na twee jaar keerde hij naar zijn vaderland terug, nam wederom actief aan het verzet deel en werd in 1943 opnieuw gearresteerd, waarna hij onderdook in Florence. In die periode kwam Christo si è fermato a Eboli tot stand. In de chaos van de bevrijding was Levi onder meer lid van de bevrijdingsraad van Toscane en stond hij aan de basis van de politieke wederopbouw van Italië als medeoprichter van de Partito Actionisti en redacteur van onder meer L'Italia libera, het dagblad van Giustizia e Libertà. In de decennia daarna ontwikkelde hij zich tot een succesvol auteur en werd hij een van de grondlegers van het neorealisme in de Italiaanse literatuur. Voorts bouwde hij zijn inmiddels internationale roem als kunstschilder verder uit. Van 1963 tot zijn dood in 1975 maakte hij als onafhankelijk lid van de Partito Communista Italia deel uit van de Italiaanse senaat.
| |
| |
| |
De Mezzogiorno
De zeker in Noord-Italië nog altijd vigerende opvatting dat Afrika onder Rome begint omvat vrijwel alle gangbare stereotypen over het Zuiden van het land. De Mezzogiorno - verzamelnaam voor de onderontwikkelde provincies ten zuiden van Rome - kenmerkt zich in die visie door structurele economische onderontwikkeling, armoede, criminaliteit en sociale en culturele achterlijkheid. Kortom, daar ontbreken alle voorwaarden die in het industrieel-kapitalistisch en hoogontwikkelde Noord-Italië norm en waarde tegelijk zijn.
Deze symbolische geografie van de natie heeft sinds de eenwording in 1861 een discours op gang gebracht waarin literatoren, politici en wetenschappers het probleem van het Zuiden aansneden. Veel van deze zogeheten meridionalisti hadden weinig waardering voor de cultuur van Zuid-Italië, en zagen er zelfs een bedreiging in voor de ontwikkeling van de Italiaanse natiestaat. De Amerikaanse antropologe Jane Schneider kenschetst deze denkwijze als een vorm van neo-oriëntalisme, maar dan binnen een en hetzelfde land. Ter onderbouwing van haar stelling wijst ze erop dat in het oriëntalismediscours vergelijkbare stereotypen door het Westen over het Oosten worden gehanteerd: sombere toekomstverwachtingen voor bepaalde regio's in combinatie met het fatalisme van de bevolking en hun onvermogen tot collectieve actie. Een blik op de actuele politieke situatie van Italië leert ons dat deze argumenten nog altijd springlevend zijn. Zeker voor politici als Umberto Bossi en zijn Lega Nord die pleiten voor een staatkundige scheiding van Noord- en Zuid-Italië.
Sinds het laatste decennium van de negentiende eeuw namen marxistisch geïnspireerde meridionalisti eveneens deel aan het discours over het Zuiden. Maar ook zij beten hun tanden stuk op de vraag hoe de stagnatie daar kon worden doorbroken. Een voorbeeld is Antonio Gramsci, een van de meest invloedrijke marxistische theoretici van het interbellum. Filosoferend over de maatschappelijke positie van de boeren in de Mezzogiorno en hun bijdrage aan de te verwachten proletarische revolutie, pleitte hij voor een respectvolle benadering van de boeren en hun cultuur. Maar tegelijk vroeg hij zich af of hun onderontwikkeling hen eigenlijk wel in staat stelde zich het noodzakelijke marxistisch klassenbewustzijn eigen te maken. Een typisch staaltje van de blijkbaar onoverkomelijke standplaatsgebondenheid waarmee de discussie over het Zuiden gepaard ging en gaat. Een discussie waarin de meeste deelnemers bovendien niet twijfelden aan hun eigen morele en culturele superioriteit, en vanuit die positie (al dan niet bewust) etnocentrische oordelen velden over een wereld die zij amper van nabij kenden. Daarin kwam voor sommigen, uitgerekend door de fascistische verbanningspolitiek, verandering. Een van hen was Carlo Levi.
| |
| |
| |
Christus kwam niet verder dan Eboli
Tijdens zijn ballingschap hield Levi een nauwgezet verslag bij van zijn verblijf in Gagliano, zoals het dorp Aliano bij hem heet. Die teksten lagen ten grondslag aan het boek dat hij in 1943 en 1944 schreef en dat vrijwel direct na publicatie in 1946 uitgroeide tot een internationale bestseller, met vertalingen in meer dan veertig landen. De eerste Nederlandse vertaling Christus ging Eboli voorbij verscheen in 1950, de tweede, getiteld Christus kwam niet verder dan Eboli, in 2000. In 1973 werd het boek verfilmd door de Italiaanse regisseur Francesco Rosi.
Levi schetst in vijfentwintig korte hoofdstukken een indringend portret van de levensstijl en de sociaaleconomische en culturele verhoudingen in een dorp dat model staat voor vrijwel alle Zuid-Italiaanse agrarische dorpsgemeenschappen. Verarmd, geïsoleerd, geteisterd door malaria en gevangen in rigide sociale verhoudingen ploeteren boeren daar een leven lang voort, legaal en illegaal uitgezogen door belastinginners, verarmde adellijke landeigenaren en de zeker moreel gedegradeerde ‘heren’ uit het dorp: een handjevol notabelen onder wie medici, onderwijzers, geestelijken en wat middenstanders. Tussen deze signori en de contadini (boeren) bestaat een enorme kloof. Feitelijk leven beide groepen in aparte werelden. De heren in een bleke verwrongen afspiegeling van de eigentijdse ‘moderne wereld’; de boeren zeer ver afstaand van iedere moderniteit en levend op het eindeloze tij van de seizoenen in hun eigen boeren-beschaving. Tezamen vormen ze een gesloten, in zichzelf gekeerde wereld, doortrokken van archaïsche, voorchristelijke gebruiken en rituelen waarop krachten en machten van buiten weinig of geen invloed lijken te hebben. De titel van het boek, ontleend aan een plaatselijk spreekwoord, verwijst naar het isolement van deze wereld: zij geeft aan, dat de wereldgeschiedenis en de christelijke beschaving deze wereld niet hebben bereikt, maar ten noorden ervan - bij Eboli - zijn gestopt.
Tijdens zijn verblijf in Aliano drong Levi geleidelijk aan dieper door in de leef- en denkwereld van de bevolking. Dat leverde allereerst een aantal prachtige beschrijvingen en portretten op van het dorp en zijn bewoners in wisselwerking met hun materiële en immateriële bestaanswijze. Hierin schuilt de etnografische waarde waar onder meer Anton Blok, de Nederlandse cultureel antropoloog en expert ten aanzien van Zuid-Italië, terecht op wijst. Maar Levi bedreef geen antropologisch veldwerk vanuit puur wetenschappelijke motieven. In eerste instantie trachtte hij de mensonwaardige situatie van de boeren politiek te verklaren. Ten tweede zocht hij naar een manier om de vicieuze cirkel van hun achterstand te doorbreken. En dat leverde hem problemen op omdat hij zich realiseerde dat de marxistische theorie van de klassenstrijd in de specifieke context van het Zuiden onbruikbaar was.
| |
| |
Levi kwam tot de conclusie dat de staat in zijn huidige vorm, of die nu liberaal, fascistisch of socialistisch van aard is, geen soelaas bood. Al deze staatsvormen stonden te ver van de boeren af; bovendien was geen enkele staat op het Italiaans grondgebied er tot dan toe in geslaagd deze regio te begrijpen en te ontwikkelen. Vereist was een staat met een sociaal gezicht, die de agrarische bestaanswijze van de boeren diende te erkennen, hun beschaving van binnen uit moest begrijpen en derhalve letterlijk en figuurlijk dicht bij hen moest staan. In dit kader filosofeerde Levi over ‘autonome plattelandsgemeenten’; een soort boerenzelfbestuur dat echter niet kon bestaan ‘zonder dat ook de fabrieken, scholen, de steden en alle andere vormen van het sociaal leven autonoom zijn’.
| |
Een problematisch boek?
Christo si è fermato a Eboli kent een omvangrijke en eigenaardige receptiegeschiedenis. Doorgaans wordt simpelweg gesproken van een reisverslag. Degenen die de zaak serieuzer aanpakken staan voor het probleem dat het boek zich niet onder een noemer laat brengen. Op de achterzijde van de Nederlandse editie wordt dit boek door de Amerikaanse auteur Paul Theroux dan ook wijselijk omschreven als ‘onclassificeerbaar in de beste zin des woords... het is reisliteratuur, antropologie en filosofie, maar vooral een aangrijpende en minutieuze beschrijving van het dagelijks leven in een onbekend deel van Italië’. Recent herlas de reeds genoemde Anton Blok het werk. Volgens hem houdt het ‘het midden tussen een kroniek, een dagboek, een roman in briefvorm en een etnografische documentatie’. Vooral dit laatste aspect - het kwam reeds ter sprake - is voor Blok van grote waarde, temeer daar hij zelf in de jaren zestig antropologisch veldwerk in deze regio verrichtte en destijds dankbaar gebruikmaakte van de nauwkeurige beschrijvingen die Levi gaf van de rituelen, tradities en omgangsvormen van de Zuid-Italiaanse boerencultuur.
Tevens getuigt Christo si è fermato a Eboli van de politieke worsteling van een sociaal sterk bewogen, idealistische man met één van de grootste politieke en sociaaleconomische vraagstukken van zijn land. De tekst weerspiegelt ook zijn poging greep te krijgen op de historische oorzaken die het Zuiden in een schijnbaar permanente stagnatie kluisterden. Blok stelt dat Levi, en met hem vele Italiaanse intellectuelen, daarin niet slaagde omdat hij de werkelijke oorzaak waarop de armoede en berusting van de boeren wortelden, te weten de specifieke ‘interactie van de Noord-Italiaanse kapitalistische en de kwetsbare, ondergeschikte agrarische beschaving in het Zuiden’ niet in zijn analyse betrok. Zodoende bleef ook Levi volgens Blok steken in een vorm van neo-oriëntalisme ‘waarin het Noorden en het Zuiden in statische en dichotome termen | |
| |
als onveranderlijke grootheden tegen over elkaar werden geplaatst’ en hield aldus een ‘breder hegemonisch vertoog dat in zijn land reeds kort na de eenwording vorm had gekregen en na de Tweede Wereldoorlog verder verhardde’ mede in stand.
Zetten we deze conclusie af tegen de schaarse passages waarin Levi in Christo si è fermato a Eboli zijn visie op de fundamentele oorzaken van het vraagstuk van het Zuiden geeft, dan valt daarop een en ander af te dingen. Juist door het afwijzen van de door het kapitalistische Noorden van Italië gedomineerde staat - ‘het vraagstuk van het Zuiden kan niet worden opgelost binnen het huidige staatsbestel, en evenmin binnen een staatsbestel dat hierna komt, zolang niet het roer wordt omgegooid’ - geeft Levi zich wel degelijk rekenschap van het specifieke karakter van de interactie tussen Noord en Zuid. En de vermeende neo-oriëntalistische standplaatsgebondenheid lijkt bij nader inzien ook niet echt steekhoudend. Laten we de auteur zelf nogmaals aan het woord:
‘Evenmin is het mogelijk de problemen van het Zuiden op te lossen zonder daar ook het Noorden bij te betrekken; alleen met een verenigd enradicaal vernieuwd Italië heeft een oplossing kans van slagen.’
Levi pleitte dus voor een totale politieke vernieuwing, gebaseerd op een staat die hij voorstelt als de ‘som van een oneindig aantal autonomieën’ waarbinnen de theoretische relatie tussen individu en staat ook in de praktijk van alledag samenvalt. ‘Alleen zo kunnen de boeren deelnemen aan het veelzijdige collectieve leven, niets anders zijn dan de autonome plattelandsgemeenten.’ Binnen een dergelijk staatsbestel zouden de industrieel-kapitalistische en de agrarische cultuur van Noord en Zuid probleemloos naast elkaar kunnen bestaan.
Ongetwijfeld liggen ervaringen van Levi tijdens zijn ballingschap mede ten grondslag aan deze idealistische oplossing voor de Mezzogiorno, maar het lijkt er toch sterk op dat zijn politieke denken hierover pas na zijn verblijf in het Zuiden tot volle wasdom is gekomen. Deze interpretatie wordt versterkt door wordingsgeschiedenis van Christo si è fermato a Eboli. Tijdens zijn ballingschap hield Levi een dagboek bij van zijn dagelijkse belevenissen en bespiegelingen, dat ruim acht jaar later de basis vormde van het boek waaraan hij op zijn onderduikadres in Florence schreef. In de tussentijd bezon Levi zich - wederom in ballingschap, ditmaal in Frankrijk waar hij verbleef toen de Duitsers in 1940 het land bezetten - op de relatie tussen bevolking, individu en staat. Deze ideeën vonden hun neerslag in Paura della libertate (Angst voor de vrijheid) dat in 1947 werd gepubliceerd. Hij onderneemt in dit werk op het moment waarop ‘the past was dead, the present uncertain, and frightful, the future
| |
| |
dark with mystery’ een zeer persoonlijke, bijna spirituele zoektocht naar de oorzaken van de crisis die de beschaving doormaakt.
In die analyse speelt de groeiende twijfel aan de positieve kracht van een gecentraliseerde eenheidstaat een belangrijke rol. Dit staatsconcept was in de ogen van Levi ongeschikt om de problemen van het Zuiden op te lossen. Hij betitelde het als een ‘idool’, een vorm van seculiere religie, die ‘het leven van individu en bevolking altijd oversteeg, tiranniek, vaderlijk zorgend, dictatoriaal of democratisch’, en dus te ‘ver afstaat van het individu’. Die filosofie, versterkt door zijn ervaringen tijdens een nieuwe ballingschap en de oorlogsjaren, is (achteraf) fragmentarisch in Christus kwam niet verder dan Eboli verwerkt.
Levi heeft deze passages op goedgekozen ogenblikken in zijn verhaal verwerkt, maar kon toch niet voorkomen dat zijn verhaal juist op die momenten het overwegend narratieve karakter verliest en een meer beschouwende vorm aanneemt. Wellicht betitelde Theroux het boek daarom als ‘onclassificeerbaar in de beste zin des woords’. Anderzijds treedt juist hier de politieke boodschap van Levi in zijn meest uitgesproken vorm voor het voetlicht. Iedere recensie of interpretatie waarin deze politieke dimensie niet figureert is dan ook op zijn minst onvolledig. Want juist dit aspect dreef de homo politicus Levi, die bovendien de noodzaak inzag van politieke hervormingen voor het naoorlogse Italië, tot het schrijven van dit boek.
| |
Tot besluit
Christus kwam niet verder dan Eboli kwam in meerdere etappes tot stand, alvorens het in 1946 door uitgeverij Einaudi te Turijn werd gepubliceerd: de empirische basis werd gelegd in Aliano in 1935-1936, de politiek-theoretische kant werd nader uitgewerkt in Frankrijk in de jaren 1939-1940, en tussen december 1943 en juli 1944 werden empirie en theorie al schrijvend versmolten. Zo ontstond een boek dat in zijn soort vrijwel uniek is. Een met veel oog voor detail geschreven kleurrijk, persoonlijk verslag van een ballingschap, verrijkt met tal van etnografisch interessante waarnemingen, verweven met een historisch-sociologische analyse van de stagnatie van het Zuiden, doorspekt met politieke kritiek maar ook voorzien van een politieke oplossing waarmee het tij kan worden gekeerd.
Bij nader inzien is deze oplossing opmerkelijk. In de eerste plaats omdat de marxist Levi met zijn pleidooi voor het afschaffen van de autoriteit van de staat een kernstuk van de anarchistische ideologie omarmt. Ten tweede omdat hij het probleem van het Zuiden niet eenzijdig tot een zaak van de regio zelf reduceert maar onlosmakelijk verbindt met de historische ontwikkeling en toekomst van de hele Italiaanse natie- | |
| |
staat. Ten derde omdat we hier te maken hebben met het bekendste minderheidsstandpunt in het sterk neo-oriëntalistisch gekleurde Mezzogiornodebat waarmee hij de toenmalige politiek en culturele patstelling probeerde te doorbreken.
In de praktijk kwam van de idealistische plannen van Levi niets terecht. Daarvoor stonden zijn politieke visie en idealisme te zeer op gespannen voet met de politieke realiteit van het naoorlogse Italië, waarin communisten en christendemocraten met elkaar vanuit vrijwel hermetisch gesloten ideologieën wedijverden om de staatsmacht. Zodoende droeg de visie van Levi concreet niet direct bij aan de lotsverbetering van de boeren in de Mezzogiorno. Maar op wat langere termijn had het Zuiden toch wel wat aan hem te danken. Want mede dankzij de ongekende populariteit van zijn boek in Italië (en daarbuiten) verwierf dit deel van Italië een vaste plek op de politieke agenda en ondernamen naoorlogse, overwegend christendemocratische regeringen - al was het uit politiek eigenbelang - pogingen om het lot van de bevolking daar te verbeteren. Hoewel Levi hun intentie steunde, strookten veel beleidskeuzen niet met zijn politieke overtuiging. Dat weerhield hem er niet van tot zijn dood permanent te ijveren voor het belang van de Mezzogiorno als integraal onderdeel van de Italiaanse natiestaat. En passant behoorde hij met zijn sterk sociaalrealistisch getinte literaire en journalistieke werk tot de grondleggers van het Italiaanse neorealisme in de literatuur en de cinema.
| |
Gebruikte bronnen
Carlo Levi, Christus ging Eboli voorbij (vert. M. de Gelder-Jansen), Zuid-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Den Haag, 1950. |
Carlo Levi, Christus kwam niet verder dan Eboli (vert. Margriet Agricola), Spectrum, Utrecht, 2000 [een herdruk verschijnt deze maand bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam]. |
Carlo Levi, Of Fear and Freedom, Farrar, Strauss, New York, 1950. |
Anton Blok, ‘Carlo Levi als etnograaf’, Nexus 13 (2003) nr. 35, blz. 153-165. |
Philip V. Canistro (red.), Historical Dictionary of Fascist Italy, Greenwood Press, Westport, 1982. |
Willem van der Ham, ‘Ging Christus verder dan Eboli?’, Intermediair. Informatie voor leidinggevende functionarissen 22 (1986), afl. 4, blz. 27. |
James Joll, An International History. Europe since 1870, Penguin, Harmondsworth, 1976. |
J. van Osta, ‘Nationalisme en fascisme in Italië’, in Toon Bosch en Leo H.M. Wessels (red.), Veranderende Grenzen. Nationalisme in Europa 1919-1989, SUN, Nijmegen, 1992, blz. 300-314. |
Jane Schneider (red.), Italy's ‘Southern Question’. Orientalism in One Country, Berg, Oxford, 1998. |
Alexander Stille, ‘De generatie van Ginzburg en nu’, Nexus 13 (2003) nr. 35, blz. 99. en.wikipedia.org/wiki/Levi%2C_Carlowww.marchebonsecours.qc.ca/ex_expo/levi/eng/cataloa.htm biedt een selectie van schilderijen die Levi tijdens zijn ballingschap heeft gemaakt. |
|
|