Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| ||||
Jan Koenot
| ||||
Vorming door middel van gesprek en studieIgnatius van Loyola, de stichter van de jezuïetenorde, groeide op in adellijke kringen. Na zijn bekering heeft hij zichzelf een jarenlange geestelijke en intellectuele vorming opgelegd. Twee elementen vallen daarbij op: ‘gesprek’ en ‘studie’. Men kan zich voorstellen dat Ignatius van zijn militaire en mondaine opvoeding aan de hoven onthouden heeft hoe vormend het persoonlijk gesprek kan zijn in de relatie tussen dienaar en heer, onderdaan en meester. En eenmaal bekeerd gaat hij naar predikanten luisteren en zoekt hij systematisch geestelijk rijpe mensen op (monniken, biechtvaders, vrome dames, enz.) om van hen in gesprekken te leren. Dat deed hij tijdens zijn verblijven in Manresa en Barcelona | ||||
[pagina 390]
| ||||
(1522 en 1525), maar ook onderweg tijdens zijn vele reizen. Zo is hij zelf stilaan een wijs en druk geraadpleegd geestelijk leider geworden. Het vormende gesprek staat aldus centraal in de eigen ervaring en in de manier van doen van Ignatius. Daarnaast vond hij studeren noodzakelijk. Toen hij in 1524 uit het Heilig Land was teruggekeerd, besloot hij - ofschoon hij al over de dertig was - de studie van filosofie en theologie aan te vatten: hij was tot het inzicht gekomen dat je een grondige opleiding nodig hebt, wil je anderen in hun leven vooruithelpen. Studeren is vereist om zelf geestelijk te groeien, om als christen je geloof te verdiepen en om voldoende uitgerust te zijn om anderen op hun levensweg te begeleiden. Toen Ignatius met zijn eerste gezellen uiteindelijk in 1539 de Sociëteit van Jezus stichtte, hielden zij maar één doel voor ogen: God loven en ‘de zielen helpen’. Dat wil zeggen, mensen dichter bij God, de bron en bestemming van hun leven brengen. Als zij die doelstelling concretiseren, vernoemen zij het ‘preken en onderricht geven’ (predicar y leer) en werken van barmhartigheid. ‘Preken’ gebeurde tijdens de misvieringen, ‘onderricht geven’ betekende lezingen en instructies buiten de liturgische diensten. In beide gevallen gaat het om geloofsopvoeding, om christelijke vorming. Dat lag helemaal in de lijn van Ignatius’ eigen ervaring. Echter, de eerste tien jaar van het bestaan van hun orde hebben de jezuieten nooit aan scholen gedacht. Pas vanaf 1548 stichten de jezuïeten hun eerste colleges, door een samenloop van omstandigheden. Jezuïeten hadden vormingshuizen nodig om jonge kandidaten voor de orde te trainen. Ook lieten zij, onder meer om hun sponsoren een plezier te doen, andere jongeren die geen roeping hadden profiteren van de opleiding die zij uitbouwden. De noden van beide partijen werden op elkaar afgestemd, en zo zijn de eerste colleges ontstaanGa naar eind[2]. De formule werd meteen een succes, eerst in Sicilië en Italië, vervolgens in Portugal en Duitsland en uiteindelijk in heel Europa. Hoe kun je dat verklaren? | ||||
HumanioraDe vorming die de jezuïeten boden lag helemaal in de lijn van het humanisme van de Renaissance. De humanisten - de naam zegt het - plaatsten een hoogstaand ideaal van humanitas (menselijkheid) centraal in hun visie. Zij hadden de unieke waardigheid van de mens onder alle schepselen herontdekt en waren ervan overtuigd dat je door een degelijke opvoeding van de jeugd dat ideaal van een intellectueel, moreel en geestelijk hoogwaardige menselijkheid kunt verwezenlijken. De pedagogen van de Renaissance ontwikkelden daartoe allerlei methoden en principes, zoals de studie van klassieke auteurs, de eerbied voor de persoonlijk- | ||||
[pagina 391]
| ||||
heid van het kind, de persoonlijke relatie tussen leerling en meester, het evenwicht tussen studie en sport (of spel), en openheid voor de wereld. Die elementen zal men in de pedagogie van de jezuïeten terugvinden. Voorts legden de humanisten de nadruk op de studie van de litterae humaniores, de geschriften met name van filosofen uit de Griekse en Latijnse Oudheid, die gericht waren op de vorming tot een deugdzaam leven. Eruditie was voor de humanisten nooit het enige doel van de studie. Je moest er een deugdzamere en geestelijk rijpere persoonlijkheid, kortom, ‘meer mens’ door worden. Met de ontwikkeling van het curriculum van de humaniora (onzijdig meervoud, vergrotende trap van het Latijnse woord humanus, ‘menselijk’) op hun colleges zetten de jezuïeten deze humanistische traditie voort. In hun pedagogiek vloeien twee fundamentele stromingen samen. Enerzijds die traditie van de humanisten, met hun streven naar een hoogstaand menselijk ideaal via studie en vorming, en anderzijds de spiritualiteit van Ignatius, zoals die uit diens eigen bekeringsproces is gegroeid en in diens Geestelijke Oefeningen is uitgedrukt. Daarin ligt de nadruk op het leren onderscheiden van de goede en kwade geesten die een mens van binnen bewegen, zodat deze in staat wordt gesteld met een grotere innerlijke vrijheid tegenover God te staan en zijn levensweg te kiezen. Die combinatie van humanisme en spiritualiteit zorgde voor een eigen profiel in de toenmalige culturele en geestelijke context. De jezuïeten onderscheidden zich bijvoorbeeld duidelijk van de zogeheten alumbrados (in Spanje), wij zouden spreken van ‘charismatici’, verlichte lieden die meenden door directe ingevingen van de Heilige Geest geleid te worden en dus geen studie te behoeven. Belangrijker was de tegenstelling tussen de jezuïeten en de lutheranen. Volgens het lutheranisme, dat zich vanaf de jaren 1520 verspreidde, komt het geloof uit het luisteren naar het Woord van God (fides ex auditu). Om christen te zijn heb je alleen de Bijbel nodig (sola Scriptura). De sacramenten, beelden en kerkelijke hiërarchie worden afgewezen, en de dogmatische theologie als poging tot rationele doorgronding en explicitering van het geloofsgoed maakt plaats voor een oproep tot persoonlijke, directe interpretatie van de Schrift. De Hervorming die Luther op gang heeft gebracht, is een beweging die in verschillende, soms tegengestelde richtingen is versplinterd. In de meest uitgesproken en extreme vormen ervan wordt de scheiding tussen hemel en aarde, geloof en rede, genade en vrijheid op de spits gedreven. De aardse dingen worden dan als door de zonde vertroebeld beschouwd en geringgeschat als het gaat om het wezenlijke (het geloof, de zin van het leven, enz.). Ze worden niet meer ingeschakeld als bemiddelingen met het oog op de komst van Gods Rijk. Deze pessimistische kijk op het aardse en op de mens zal in de katholieke traditie door | ||||
[pagina 392]
| ||||
het jansenisme worden overgenomen. Daar staat Ignatius’ positieve benadering lijnrecht tegenover. Hij zag alle aardse goederen, inclusief de talenten die een mens in zich heeft, als middelen die God hem geschonken heeft om het goede te doen en zo zijn Schepper en Heer te loven en te dienen. Vandaar de rol van een degelijke opvoeding waardoor kinderen die aardse middelen op een zinvolle, menswaardige wijze leren te gebruiken. Dat wordt duidelijk in de spiritualiteit en pedagogie van de eerste gezellen. | ||||
Deugdzaam en geletterdNet zoals de christelijke humanisten vond Ignatius een vorming in de letteren uitermate belangrijk (let wel, ‘letteren’ werd toen ruimer opgevat: in de klassieke geschriften van de Oudheid tot de Renaissance was er nog geen scherpe scheiding tussen literatuur en wetenschappen). In de richtlijnen voor de opleiding van jonge medebroeders wordt de nadruk gelegd op de vorming van karakter én verstand: jezuïeten behoren immers buenos y letrados, deugdzaam en geletterd te zijnGa naar eind[3]. De opdrachten die de orde zijn toevertrouwd, maar ook de specifieke manier van doen of ‘bedrijfscultuur’ van de jezuïeten, vereisen nu eenmaal voldoende taalvaardigheid en verstandelijk inzicht. Taal speelt al een grote rol in Ignatius’ spiritualiteit. Wie volgens zijn Geestelijke Oefeningen retraite doet, wordt ertoe aangespoord de bewegingen die zich in zijn gemoed voordoen helder onder woorden te brengen en gaandeweg tot een duidelijk uitgesproken levenskeuze te komen. Eenzelfde helderheid werd in de predikatie nagestreefd. Daarom moesten jonge jezuïeten in de retorica en in de logica geoefend worden. Om hun toehoorders te raken moesten zij goede communicatoren worden die met behulp van logische argumentatie en rationele overwegingen het geloof verkondigen. Om met gezag over de grote theologische vraagstukken van hun tijd - die van de Reformatie - mee te praten, moesten zij over een behoorlijke intellectuele bagage beschikken. Daarbij mag men Ignatius’ flair voor het uitmuntende en vooruitstrevende binnen de cultuur waarin hij leefde niet vergeten. Hij en de eerste gezellen hebben aan de Sorbonne gestudeerd. De Parijse universiteit stond aan de top, qua inhoud en methode. Er werd een actieve en progressieve manier van studeren gepromoot (het zich toe-eigenen van de stof door persoonlijke oefeningen en het opgaan van het eenvoudige naar het moeilijkere). Die pedagogische principes werden door de jezuïeten in hun ratio studiorum overgenomen. Taalvaardigheid, redelijkheid en studie waren in dit perspectief onmisbare componenten van een mondig en deugdzaam, gelovig en apostolisch leven. Wat Ignatius voor de vorming van jonge jezuïeten belangrijk vond, kreeg vanzelf zijn plaats in de vorming van de jeugd op de | ||||
[pagina 393]
| ||||
jezuïetencolleges. Jongeren werden er opgevoed tot vrijheid en verantwoordelijkheidszin zodat zij goede burgers en volwassen gelovigen met een open kijk op de wereld konden worden. Laten we vooral het fundament van dit opvoedingsproject voor ogen houden, het ‘christelijk humanisme’ zoals Ignatius dat heeft opgevat en dat ik in de volgende alinea probeer samen te vatten. God geeft zich geheel en al aan de mensen door alle kanalen van de geschapen werkelijkheid heen. Alle goede gaven - sterkte, gerechtigheid, waarheid, barmhartigheid, enz. - dalen van God neer, als de stralen van de zon. De mens moet en mag alle middelen die in de schepping ter beschikking staan, benutten en ontwikkelen om tot God te komen en mee te werken aan de uitbouw van een menswaardiger wereld. Tot die middelen behoren onder meer de wetenschap, waarin naar kennis en waarheid wordt gezocht, de kunst, waarin een gevoel voor schoonheid wordt ontwikkeld, en de politiek, waardoor een rechtvaardige samenleving wordt nagestreefd. Opvoeding is erop gericht een jongere te leren omgaan met alle beschikbare middelen - taal, verstand, lichaam, vrijheid, gevoelens, enz. - want ze zijn er om anderen te dienen en God te loven. Wij leven immers niet in de eerste plaats om voor onze zonden te boeten (zoals pessimistische christelijke stromingen dachten), maar om te bouwen aan het Rijk Gods. Dat is volgens Ignatius de zin van het leven. Hij zag God overal aan het werk, in de bloei van de natuur, de ontwikkeling van de geschiedenis, de evenementen van zijn eigen leven, en hij ontdekte dat God van een mens vooral verlangt dat hij meewerkt met Hem, door met de aardse middelen in de geschiedenis te werken aan een Rijk van gerechtigheid en liefde dat uitstijgt boven de geschiedenis. | ||||
Op twee benen staanDat geloof en rede, genade en vrijheid hand in hand gaan en elkaar niet uitsluiten, lijkt misschien vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Van het lutheranisme tot het jansenisme heeft een tegenovergestelde tendens het westerse christendom beinvloed. Dat had kunnen leiden tot de heerschappij van een verengd, pessimistisch en wereldvreemd christendom. De Contrareformatie en de jezuïeten zijn daar tegenin gegaan, en hebben het gehaaldGa naar eind[4]. De impact van het toenmalige Europese netwerk van jezuïetencolleges moet wat dat betreft niet worden onderschat. De ignatiaanse spiritualiteit en pedagogie hebben ertoe bijgedragen dat een oerchristelijke grondhouding werd voortgezet in de zestiende en zeventiende eeuw, op een manier die aangepast was aan de nieuwe tijd (na de uitvinding van de boekdrukkunst, de wetenschappelijke ontwikkelingen en de ontdekking van de Nieuwe Wereld). Tot die oerchristelijke grondhouding behoort het gevoel dat het menselijke en het christelijke | ||||
[pagina 394]
| ||||
samengaan, dat er geen geloof is zonder cultuur, zonder reflectie, zonder opvoeding. Dat aanvoelen vindt men terug bij kerkvaders, in de christelijke cultuur van de Middeleeuwen en in het thomisme. Geloof en rede hebben elkaar nodig (fides quaerens intellectum) en daarom hebben christenen spontaan belang gehecht aan opvoeding (tot redelijkheid en zedelijkheid, tot vrijheid en geloof, enz.). In God zelf is redelijkheidGa naar eind[5], vrijheid, waarheid, schoonheid, en die gaven heeft de Schepper ook in zijn schepselen gelegd. Daarom mag en móét ook de mens waarheid en vrijheid, gerechtigheid en schoonheid ontwikkelen. Door die overtuiging gedreven hebben christenen heel vroeg al aan onderwijs gedaan en hebben zij culturele creaties voortgebracht (gebouwen, beeldhouwwerken, muziek, liturgie, filosofisch en theologisch denkwerk, enz.). Overal waar christenen (missionarissen) het geloof zijn gaan verkondigen, hebben zij scholen gesticht. Een christen staat immers altijd op twee benen: Athene en Jeruzalem, natuur en bovennatuur, het menselijke en het goddelijke, kardinale en theologale deugdenGa naar eind[6], culturele verworvenheden en de openbaring van het evangelie. Laten gelovigen een van de twee polen varen, dan dreigt ook het christendom te vervallen in ideologie. Terwijl juist de onvermijdelijke spanning tussen die twee polen een ruimte voor het mysterie opent - en dat mysterie heet liefde. Ignatius heeft sterk ervaren hoezeer God hem bemint, en al zijn ondernemingen en inspanningen vatte hij op als een antwoord op die liefde (‘en todo amar y servir a Dios nuestro Señor’, ‘om in alles God onze Heer lief te hebben en te dienen’)Ga naar eind[7]. Als Ignatius zijn medebroeders afraadt controversiële auteurs te doceren of voor theologische of politieke strekkingen in de Kerk partij te kiezen, dan was dat omdat liefdevolle verstandhouding onder de mensen voor hem meer waard was dan gelijk te krijgen. Een helder verstand moet samengaan met een mild hart. Ignatius heeft dat zelf beleefd vanuit zijn mystieke ervaring van Gods liefde die tot een liefdevolle eerbied van alle mensen aanspoort. De kwaliteit van de relatie met God en met de mensen staat boven de leer. Of, anders uitgedrukt, redelijkheid staat in dienst van de liefde. | ||||
Jezuïetenopvoeding in de huidige contextHoe zit het dan met de jezuïetenscholen vandaag? Blijkens de cijfers hebben de jezuïeten over de hele wereld nog nooit zoveel jongeren in het lagere, middelbare en hogere onderwijs bereikt. In 2005 waren er 2,5 miljoen leerlingen en studenten aan 3.451 instellingen in 68 landenGa naar eind[8]. Ofschoon het totale aantal jezuïeten in de wereld daalt, is het cijfer van hen die in de opvoeding staan ongeveer stabiel gebleven (ongeveer 4.600 jezuïeten). Maar al die onderwijsinstellingen steunen vooral op de inzet van het lekenpersoneel. Er zijn zo'n 123.985 lekenmedewerkers (directie- | ||||
[pagina 395]
| ||||
leden, leraren, professoren en administratieve krachten) in dienst, en dat betekent 96% van het personeel. In Vlaanderen is de pedagogische en pastorale begeleiding van de jezuïetencolleges toevertrouwd aan CEBECO (Centraal Bestuur van de Colleges), een platform waar jezuïeten en leken volop samenwerken met de bedoeling de waarden van de traditie in een eigentijds opvoedingsproject te vertalen. Op wereldvlak beschouwt de Sociëteit van Jezus alle vormen van onderwijs nog steeds als een prioritaire opdracht. In vergelijking met de tijd van Ignatius is de westerse cultuur nogal veranderd. Het christelijk humanisme is niet meer de dominerende trend. De laatste eeuwen is er een groot verzet gerezen zowel tegen het christendom als tegen de klassieke cultuur van de logos (in de dubbele betekenis van ‘woord’ en ‘rede’) waarvan het christelijk humanisme een van de uitingen is geweest. Dat verzet tegen die eeuwenoude cultuur van het woord heeft meerdere oorzaken gehad, die ik hier slechts kan aanstippen. Zeker hebben nieuwe wetenschappelijke inzichten (op het vlak van de studie van de kosmos bijvoorbeeld, maar ook van de menselijke psycheGa naar eind[9]) een rol gespeeld. Waarschijnlijk is de weerslag van de klappen die het Westen heeft moeten incasseren (twee wereldoorlogen, de concentratiekampen, de naweeën van het kolonialisme, de mislukking van het communisme, enz.) nog doorslaggevender geweest. Daaruit is een zelfkritische houding ontstaan die elke aanspraak op waarheid relativeert. Terwijl het verstand zijn diensten mag bewijzen als instrument van technologische beheersing van de werkelijkheid, wordt het vermogen van de rede om zich met zekerheid over zinvragen uit te spreken ter discussie gesteld. Heeft het christelijk humanisme dan niets meer te bieden? Mij lijkt dat het christelijk humanistische ideaal in de context van de huidige cultuur niet minder relevant is dan vroeger. Er valt nog heel wat inspiratie uit te putten voor vandaag. Taalvaardigheid en kritisch denken, het vermogen helder te argumenteren en te communiceren, deugdzaamheid, vrijheid, en menselijke ontmoetingen die in eerbied en vriendschap verankerd zijn, al die waarden waartoe het christelijk humanisme wilde opvoeden, kunnen wij nu nog best gebruiken. Laten we dat even nagaan.
| ||||
[pagina 396]
| ||||
| ||||
[pagina 397]
| ||||
| ||||
Naar de toekomstHet verlangen naar een menswaardige wereld is zeker onder de jongeren aanwezig en zij drukken dat uit in hun cultuur, hun songs en in daden van solidariteit. De daadwerkelijke groei naar een menswaardige samenleving wordt mijns inziens echter in de huidige tijd door drie factoren bedreigd:
| ||||
[pagina 398]
| ||||
Onze westerse democratie is geen eeuwige verworvenheid. Wij moeten ons innerlijk wapenen om met wijsheid maar zonder toegevingen te reageren zodra de waarden van onze cultuur in het gedrang komen. De vorming van wijze, innerlijk vrije en alerte burgers lijkt mij een van de voornaamste opdrachten van de opvoeding nu. Voor de toekomst van onze maatschappij en de doorbraak van een humanere wereld is dat van levensbelang. Maar ik denk ook aan de eigen traditie en de christelijke groei. Het christendom is volgens mij nog lang niet uitgeteld. De kernboodschap van het evangelie, dat God liefde en vergeving is, en dat geweld alleen door liefdevolle zelfopoffering overwonnen wordt, is nog niet doorgedrongen. Er is in onze maatschappij ook op spiritueel en religieus vlak opvoeding nodig, bij gelovigen en ongelovigen van alle soort, zodat godsdienst niet zonder meer als een voorbijgestreefde mythologie wordt afgewezen, maar ook niet opnieuw gekoesterd wordt als een projectie van eigen dromen, als een middel ten dienste van de eigen veroveringsdrang (intellectueel, politiek, militair, enz.) of als de verafgoding van menselijke driften. Een ‘dialoog’ tussen burgers die tot verschillende culturele, ideologische en religieuze tradities behoren, kan er niet komen tenzij die mensen zich bereid verklaren en inspanningen getroosten om zich ook op dit terrein te laten opvoeden en vormen. |
|