zijn’. Die constatering mag voor het hele oeuvre van Claus gelden. Hij blijft een homo viator, soms zelfs ‘met de herinnering aan reizen die hij nooit had gedaan’.
Reizen impliceert vertrekken, de veiligheid van je huis verlaten, in vreemde bedden slapen. In Wreed geluk heeft Claus een cyclus van vijftien gedichten opgenomen onder de titel ‘Rijmen voor een reiziger in Antwerpen’. Daarin waarschuwt hij de lezer, medereiziger van de dichter, op zijn bekende, altijd weerkerende en telkens verrassende ironische toon, voor het fakekarakter van de beleving van de reis als kunstvorm, als het ontsnappen aan de werkelijkheid: ‘Al verken je nog zo geducht / het gordijn, de bedden, de minibar, / wees niet bevreesd, reiziger. / Geen vrees kan je redden / voor de doodslucht van l'art pour l'art.’
En dan is er nog de bekentenis in de eerste strofe van het gedicht ‘Begin’: ‘Begin. / Herinner je / Zee van tijd / Reizen is geen vluchten’.
De schrijver van deze verzen is voorgoed afgereisd. Sommigen hebben zijn keuze voor het moment van de laatste reis als een vlucht geïnterpreteerd. ‘Door zomaar uit het leven te stappen antwoordt men niet op het probleem van lijden en dood’, zei een kardinaal. De dichter Bernard Dewulf reageerde in zijn column voor de krant De Morgen bijzonder boos op dat ‘zomaar’, het suggereert immers onnadenkendheid, lichtvaardigheid. Zelf wil ik eens en voor goed het schrijnende en ontroerende gedicht ‘Repetitie’ van Hugo Claus citeren:
Zoals vijfenveertig procent
‘Omdat je nooit in liefde
hebt geïnvesteerd, liefje’
Zo, je bent bijna buiten westen
Dat kan ik nooit onthouden
Het staat in de bundel met de niet mis te verstane titel In geval van nood, die in 2004 verscheen. Dat is zomaar vier jaar geleden al.
Joris Gerits