Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
ForumZuid-Afrika toen, Israël nu:
| |
[pagina 155]
| |
niale oorlogGa naar eind[1]. Bij een onbevangen beoordeling toont de oprichting van een zuiver Joodse (apartheids)staat grote verwantschap met het streven van Afrikaner nationalisten naar een zuiver blanke (apartheids)staat sinds 1948Ga naar eind[2]. De zogenaamde terugkeer van Joden uit Europa en andere delen van de wereld naar Israël is in de literatuur geïnterpreteerd als een specifieke vorm van kolonialisme, als zodanig vergelijkbaar met het interne kolonialisme in Zuid-Afrika onder het apartheidsbewindGa naar eind[3]. Deze vergelijking wekt niet zelden bevreemding. Volkskrant-columnist Anet Bleich noemt haar zelfs baarlijke onzinGa naar eind[4] en de theoloog en historicus Hans Jansen een grote leugenGa naar eind[5]. Toch vertoont de in 1948 gestichte staat Israël in zijn grondslag en beleid net als het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime onmiskenbaar etnisch-nationalistische en koloniale trekken, zoals een exclusief Joods karakter en discriminatie van in Israël achtergebleven ArabierenGa naar eind[6]. Voorts memoreer ik de kolonisatie en territoriale expansie via de nederzettingenpolitiek in bezet gebiedGa naar eind[7], opgevat hetzij als welkome gebiedsuitbreiding hetzij als ’bevrijding‘ van het Bijbelse en historische Israël, en als zodanig geïnspireerd door de zogeheten Groot-IsraëlideologieGa naar eind[8]. De spontane Palestijnse volksopstand in 1987 - de eerste intifada - verklaart oud-correspondent van NRC Handelsblad Salomon Bouman als een begrijpelijke rebellie tegen de agressieve Israëlische nederzettingenpolitiek. In het postkoloniale tijdperk is dat een politiek die onmiskenbaar een reactionair stempel draagtGa naar eind[9]. Maar ook de onteigening van Palestijnse grond, de belemmering van de bewegingsvrijheid van Palestijnen, economische blokkades en dergelijke duiden op een beleid dat herinnert aan het interne kolonialisme tijdens het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewindGa naar eind[10]. | |
Politieke taalmanipulatieDat de situatie in Israël vergelijkbaar is met die in Zuid-Afrika onder de apartheid is begin 1988 al door de socioloog J.A.A. van Doom in NRC Handelsblad opgemerktGa naar eind[11]. De verwantschap wordt nu ook gesignaleerd door de anglicaanse aartsbisschop Desmond Tutu, een prominente bestrijder van de apartheid. Daarnaast is er de Zuid-Afrikaanse hoogleraar internationaal recht John Dugard, sinds 2001 de specifieke rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden. Wat hij daar waarneemt, lijkt heel sterk op de apartheid in Zuid-Afrika, zoals blijkt uit zijn in 2006 gepubliceerde rapport. Het lokte een storm van Israëlische kritiek uit vanwege die pijnlijke vergelijking. Voormalig president Carter schrok er op zijn beurt evenmin voor terug haar te trekken in zijn boek Palestine. Peace not Apartheid, dat inmiddels een bestseller is. Publicist Mohammed BenzakourGa naar eind[12] gaat zelfs zover het zionisme onomwonden te karakteriseren als een apartheidsideologie. Als zodanig is het in zijn ogen, evenals indertijd het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind, een gevaar voor de wereldvrede. Dit standpunt werd blijkens een in 2003 gepubliceerd opinieonderzoek in opdracht van de Europese Commis- | |
[pagina 156]
| |
sie gedeeld door 59 procent van de inwoners van de Europese Unie en door 74 procent van de ondervraagde Nederlanders. Op de Wereldconferentie van de Verenigde Naties tegen racisme in Durban in 2001 werd Israël voor het eerst officieel beschuldigd van racisme en apartheid. Maar die beschuldiging is door Israël en de meeste westerse landen, inclusief Nederland, onmiddellijk afgestraft als uiting van antisemitisme en dus racismeGa naar eind[13]. Een fraai staaltje politieke taalmanipulatie. Ik herinner er in dit verband aan dat Israel een van de weinige bondgenoten was van het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind. Ondanks VN-sancties bleef het probleemloos met dat bewind militaire en andere zaken doen, waaronder het beschikbaar stellen van Israëlische nucleaire technologie. Het werd daarvoor nimmer terechtgewezen, terwijl degenen die tijdens de apartheid stelling namen tegen volledige economische en culturele isolering van Zuid-AfrikaGa naar eind[14], beticht werden te heulen met de apartheid. Onder het ANC-bewind zijn de rollen inmiddels omgedraaid en nu staat Zuid-Afrika aan de kant van de Palestijnen in hun verzet tegen de Israëlische bezetting. Dat de moslimgemeenschap in Zuid-Afrika niet of nauwelijks vatbaar is voor radicalisering is hieraan mede te danken. | |
Heilige koeAls westerse enclave in een niet-westerse regio en late exponent van Europees kolonialisme en als zodanig een voorpost van westerse macht is Israël een land geworden dat voor zijn zelfhandhaving zo sterk leunt op militaire macht en wapengeweld, dat we hier kunnen spreken van herlevend militarisme - dat ook in de Verenigde Staten te vinden isGa naar eind[15]. Dat bijna alle leiding-gevende politici (o.a. Shamir, Moshe Dayan, Begin, Rabin, Netanyahu, Barak en Sharon) een militaire achtergrond hebben en hun politieke gezag deels ontlenen aan hun prestaties in de krijgsmacht, dat het militaire budget voor Israël een even heilige koe is als voor de Verenigde Staten, dat zich er een militair-industrieel complex ontwikkeld heeft dat mede de bezetting van Palestijns gebied mogelijk maakt: het zijn even zovele uitingen van die herleving. Net als het Zuid-Afrika onder de apartheid is Israël in de ban geraakt van een nationaal veiligheidssyndroom. Zo werd het een ‘nation in war’, waaraan elementaire mensenrechten van Palestijnen probleemloos ten offer vallen. In de jaren zeventig constateerden Joodse advocaten die optraden als verdedigers van Palestijnse arrestanten al dat Israël alleen mensenrechten kent voor Joden, zoals het apartheidsregime in Zuid-Afrika die slechts kende voor blankenGa naar eind[16]. Geheel in die lijn ligt de wet Nationaliteit en Toegang tot Israël van 2003. Deze ontzegt Palestijnen het recht op een verblijfsvergunning in Israël of Israëlisch staatsburgerschap. Wanneer een Israëlische vrouw en een Palestijnse man willen trouwen en samenwonen is dat laatste als gevolg van die wet derhalve niet mogelijk. Dat roept eveneens herinneringen op aan het apartheidsbewind in Zuid-Afrika waar zwarten en blanken even- | |
[pagina 157]
| |
min met elkaar mochten trouwen en samenwonen. | |
Historische uniciteitVanwaar die gunstige bejegening die Israël van westerse en vooral Amerikaanse zijde ten deel valt en die zelfs zover gaat dat Israël, hoewel verre van een ontwikkelingsland, jaarlijks het hoogste bedrag aan Amerikaans hulpgeld ontvangt, liefst zo'n drie miljard dollar? Daarvoor dienen zich verschillende verklaringen aan, met name een strategische, een morele en een politieke. Tot de val van de Berlijnse muur fungeerde Israël als het Amerikaanse bruggenhoofd in het Midden-Oosten tegen de expansie van het wereldcommunisme. Door daar na 1967 als cliënt van de Verenigde Staten op te treden hielp Israël de Sovjetexpansie in het Midden-Oosten in te dammen en bracht het pijnlijke nederlagen toe aan Sovjetcliënten als Egypte en Syrië. Vooral sinds 9/11 wordt die Amerikaanse steun gerechtvaardigd als onderdeel van de oorlog tegen het terrorisme. Israël geldt in dat verband als een essentiële bondgenoot. Een belangrijke verklarende factor ligt voorts in de geschiedenis van de vernedering en onderdrukking van Joden in het christelijke Westen, met de Holocaust als meest extreme uiting daarvan. Israël ontleent er ook de directe aanleiding voor zijn ontstaan aan. Dat verklaart meteen de grote moeite die het heeft met erkenning van Armeense en andere genocides: ze zou de historische uniciteit van de Holocaust aantasten. Door toedoen van de schande van de Holocaust kan Israël zich veel meer veroorloven dan andere staten, zoals het negeren van een reeks van VN-resolutiesGa naar eind[17] en het plegen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de strijd tegen de Palestijnen en recentelijk in de Libanonoorlog. Zo ontwikkelde het, met steun van de Verenigde Staten die Israël dwongen dat stil te houden, een eigen kernwapenprogramma en -arsenaal. Toen de Israëliër Mordechai Vanunu dat bekend dreigde te maken, kon Israël hem in het geheim ontvoeren en berechten en achttien jaar opsluiten waarvan twaalf in een isoleercel zonder dat dat tot enig officieel protest geleid heeft. Andere landen met nucleaire ambities worden daarentegen hardhandig tot de orde geroepen. Door eeuwenlang diepgeworteld en religieus gelegitimeerd antisemitisme heeft het Westen, in het bijzonder Europa, te veel boter op het hoofd om Israël terecht te wijzen zoals het dat Zuid-Afrika onder de apartheid kon doen. Ten slotte wordt ter verklaring gewezen op de buitensporige invloed van de Israëllobby in het Westen, in het bijzonder in de Verenigde Staten en de geraffineerde propaganda van die lobbyGa naar eind[18]. In samenspel met Israël houdt die lobby een open debat over die invloed zoveel mogelijk tegen. De Amerikaanse politicologen John Mearsheimer en Stephen Walt hebben het niettemin weten open te breken. In hun niet malse kritiek schieten zij wel door als zij in de invloed van die lobby op het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid zelfs de voornaamste verklaring zien van de voortgaande | |
[pagina 158]
| |
Amerikaanse steun aan Israël en in die steun tevens de belangrijkste oorzaak van het terreurprobleem waarmee Amerika te kampen heeft. In hun ogen valt er ook nauwelijks aan te twijfelen dat Israël en die Israëllobby een sleutelrol gespeeld hebben in de beslissing van de regering Bush om Irak binnen te vallen omdat dit tegelijk Israëlische belangen zou dienenGa naar eind[19]. Ook in dat opzicht is hun kritiek te ongenuanceerd. | |
LappendekenDe Palestijnen zijn het kind geworden zijn van een Europese rekeningGa naar eind[20] die eindelijk met de stichting van de staat Israël vereffend moest worden tegenover het eeuwenlang zo vernederde Joodse volk. Dat heeft op zijn beurt de Palestijnen in een positie gebracht die door hen eveneens als een vernedering ervaren wordt. De Israëlische bezetting, aldus de Amerikaans-Israëlische filosoof Margalit, is ten diepste vernederend. In diens visie is Israël dan ook geen fatsoenlijke samenlevingGa naar eind[21]. Zo sluit zich de cirkelgang van onderdrukt en vernederd worden en daama zelf onderdrukken en vemederen - die het verloop van de geschiedenis zo vaak te zien geeft. Evenals in Zuid-Afrika ligt de oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict in een dekolonisatie van de heersende machtsverhoudingen, in dit geval in de vorm van een levensvatbare Palestijnse staat. En dat is heel wat anders dan Israël volgens de Osloakkoorden bereid is. Israël gaat namelijk niet verder dan erkenning van een Palestijns thuisland, bestaande uit een lappendeken van enclaves (bantoestans) zoals het apartheidsbewind in Zuid-Afrika die creëerde voor het zwarte bevolkingsdeel. Volgens Noam Chomsky waren de ontwikkelings-mogelijkheden van die bantoestans in Zuid-Afrika zelfs een stuk beter dan die welke deel zouden uitmaken van een Palestijns thuislandGa naar eind[22]. | |
PerspectiefAan de vorming van een aparte levensvatbare Palestijnse staat lijken voor Israël zoveel haken en ogen te zitten dat een oplossing niet in zicht is. Een van de Nobelprijswinnaars voor economie in 2005, Robert Aumann, die zowel Israëlisch als Amerikaans staatsburger is, verwacht dan ook dat er helemaal geen einde aan komt. Het conflict zal voortduren zolang Israël bestaat, zo voorspelt Elsevier-columnist en schrijver Leon de Winter. Naar zijn inzicht is het voor Israël moeilijk te verdragen dat er een levensvatbare Palestijnse staat zou zijn. Nu het perspectief daarop steeds bleker wordt, komt het aanvankelijke idee van een binationale staat opnieuw in beeld. Steeds meer Palestijnen vestigen er inmiddels hun hoop op, ervan uitgaand dat zij door een veel grotere geboorteaanwas in zo'n staat uiteindelijk een meerderheidspositie zullen verwerven. Het is echter zeer de vraag of Israël wil meewerken aan een dergelijk perspectief. Verder dan een zo goed mogelijke beheersing van dit conflict zal er naar verwachting niet in zitten.
□ Wim Couwenberg | |
[pagina 161]
| |
Is er iets aan te doen?Technici, ook wel techneuten genoemd, gelden als ongecompliceerde, zelfs wat naïeve lieden. Zij zijn redelijk tevreden met de wereld zoals die is. Binnen de gevestigde orde zijn zij gespitst op verbeteringen, stroomlijning, innovatie. Maar die orde zelf is een vaststaand gegeven, solide en geruststellend. Er is een geheel van voorgegeven condities waarbinnen je je vakbekwaamheid mag en moet bewijzen; het is een respectabel geheel. Daarover hoeven techneuten verder niet na te denken. Geen metafysische huivering, existentiële duizeligheid of politieke verontrusting. Als inleiding op een college over anarchisme legde ik mijn studenten dit imago voor, met de vraag of zij er zich in herkenden. Ja, in grote lijnen wel. Met twee nuanceringen. De eerste: ze dachten wel degelijk over de wereld na. Maar zij konden na rijp beraad tot geen andere conclusie komen dan dat de hunne de best denkbare was. Iemand formuleerder:‘Als ik over dit soort zaken nadenk concludeer ik altijd dat, als ik ergens anders geboren zou zijn, ik zou proberen zo gauw mogelijk naar Nederland te komen.‘ Op zich, als variant op Leibniz, zo geen onontkoombare dan toch een respectabele conclusie. De tweede nuancering: waar trek je de grenzen van de wereld? Het contrast tussen Nederland en bijvoorbeeld Afrika is levensgroot. Allebei maken zij deel uit van de wereld. Over die grote wereld is het waarschijnlijk minder gemakkelijk tevreden te zijn. Maar wat schiet je op met kritiek en ontevredenheid? Verandert Afrika daardoor? Je loopt wel het risico dat je het klimaat in Nederland verpest. Zoveel werd duidelijk: de bodem voor revolutionaire, laat staan anarchistische ideeen is bij mijn studenten niet bijster vruchtbaar. Niet dat ik daar op had gehoopt. Zeker sinds revolutionaire en anarchistische theorieën zich, één op één lijkt het wel, verbonden hebben | |
[pagina 162]
| |
met gewelddadige praktijken als bommen gooien en aanslagen plegen, acht ik het mede mijn verantwoordelijkheid een veronderstelde neiging van jonge mensen tot radicaliteit te infecteren met zoveel bezonnenheid, dat zij twee keer nadenken voor zij te directe relaties gaan leggen tussen welke theorie en praktijk dan ook. Er moet echter wel iets te temmen zijn. Zo'n grondige tevredenheid heeft ook iets griezeligs. Op theoretisch niveau zijn radicale geluiden minstens interessant. Ze prikkelen de geest. Je hoeft niet meteen te juichen over de kritische kanttekeningen van fanatieke cultuurcritici en islamitische extremisten bij onze wereld en cultuur, om met vrucht een aantal van hun kritiekpunten mee te laten wegen in je eigen meningsvorming. Zo zwart als zij het voorstellen moge onevenwichtig zijn, zo optimistisch als velen van ons de situatie beoordelen verraadt een wel erg grote blinde vlek. Blijft wel de vraag, wat je dan praktisch aan moet met een donkere bijkleuring van het perspectief. Je kunt tot de conclusie komen dat de critici een punt hebben. Maar kun je dat beamen zonder ook meteen over te schakelen op hun terroristische strategieën? Anarchisten hebben ‘ergens’ beslist gelijk met hun constatering dat in de loop van de ontwikkeling de staat in de westerse cultuur een topzwaar dwanginstituut is geworden, ondanks of dankzij constitutionalisme, democratisering en sociale inzet. Maar wat moet je met dat inzicht als je er, om welke reden dan ook, niet aan toe bent - en niet aan toe wilt komen - om aanslagen te plegen op politici of bommen te leggen in drukke winkelcentra of metrostations. Je mag een punt hebben, techneuten vragen zich altijd af of je het ook kunt maken. Wat je ermee opschiet om je punt te koesteren, terwijl je beseft dat je het nooit zult (kunnen of willen) maken. Kritische kanttekeningen relativeren een te rooskleurige kijk op de status quo. Ze fungeren dan als bijdragen aan een verfijning van het inzicht, aan de cultivering van het geweten, gekoesterd in een individueel innerlijk dat zich verlustigt in beter weten en zo vervalt in een gigantisch gewetensconflict en dito schuldcomplex. Omdat het weet. Terecht vragen mijn techneuten iets anders dan deze innerlijke kwelling. Want als de kritische geluiden enig hout snijden, vragen die er zelf om dat je er meer mee doet dan ze stil koesteren. Dat je er echt iets mee doet. Maar wat kun je ermee doen? Je zou kunnen beginnen je belaste weten wereldkundig te maken. Je zoekt de publiciteit en roert de nodige trommen om anderen te laten delen in je inzicht in de twijfelachtige onderstromen van de status quo. Maar mijn studenten, over het algemeen geen retorische wonderkinderen, vinden dat niet echt een manier om er iets aan te doen. Ellende en uitzichtloosheid worden niet verlicht door ze te spreiden over meerderen. Ik besprak dus drie andere relaties tussen kritische theorie en maatschappelijke praktijk met de studenten. Er zijn vooreerst de mogelijkheden van een programmatische aanpak. Via maatschappelijke actie of politiek kies je enkele urgente punten en maakt die inzet van veranderingsprocessen. Dat kan redelijk succesvol zijn. Maar je | |
[pagina 163]
| |
blijft natuurlijk geplaagd door twijfel of die punten meer zijn dan druppels op een gloeiende plaat. Temeer daar er in ieder veranderingsproces ook veel concessies gedaan moeten worden. Kan de programmatische aanpak ooit verder komen dan bestrijding van symptomen, waarbij enkele oppervlakkige vlekjes worden weggewerkt maar structuren onaangetast blijven? Met het risico dat de vlekjes, linksom of rechtsom, ooit terug zullen komen? Om dat voor te blijven kun je een stapje verder gaan. Dan zet je in op de ideologische aanpak, waarin je creatief intellect mobiliseert om het perfecte maatschappelijke model te ontwerpen, met daarbij de strategieen om het te implementeren en zo tot een ideale wereld te komen. Bij deze aanpak veronderstel je dat het menselijke denkraampje groot genoeg is om met vrucht een blauwdruk van het ideale geheel te maken. Ja, dat je tot in de toppen van je werkende vingers kunt weten wat ideaal is. En dat dan voor iedereen en overal. Dat klinkt niet bijster waarschijnlijk. Onze ervaring met totalitaire ideologieën lijkt enige scepsis terzake meer dan te rechtvaardigen. Ten slotte is er dan de radicale weg van extremisten en anarchisten, waarin de theoretische component, veelal met sterke wortels in een religieuze traditie, zich verbindt met een grondige afkeer van de feitelijke wereld en met de bereidheid die, in een verwoestende praktijk, tot de grond toe af te breken. De toestand is door en door verziekt en rot en zo corrupt en onrechtvaardig, dat zachte heelmeesters hier alleen maar stinkende wonden maken. De Messiaanse bijl aan de wortel is niet meer voldoende, hier helpt alleen een apocalyptische ondergang in vuur en zwavel. Laat de boel maar instorten, ja, help de ondergang een stevig handje. Dat is de meest integere dienst die je kunt bewijzen. Al houdt die, als je de zaak radicaal genoeg aanpakt, ook in dat er weinig tot geen begunstigden van die dienst overblijven. Vervelend maar onvermijdelijk. We kwamen er niet echt uit. Zoveel lijkt zeker: ons besef van wat er allemaal mankeert kan vele malen groter zijn dan ons vermogen daar iets aan te doen. Bovendien gaat het niet om een paar naakte feiten maar om ons verstaan en onze waardering daarvan. Die bepalen hier mede de contouren van de feiten. Zo wordt feitelijk - dat is: tot in de feiten - een tamelijk scherpe grens getrokken tussen positivo's en zwartkijkers, die onherroepelijk de schimmige zone van karakter en temperament in de problematiek betrekt en zo inzicht en weten veeleer lijkt te richten dan erdoor georiënteerd te worden. Mogelijk berust daarom ook ons vermoede onvermogen meer op een forse portie zelfonderschatting dan op een heldere inventarisatie van onze handelingsmogelijkheden. Maar of ze nu gevuld wordt door objectieve of subjectieve accenten, tussen theorie en praktijk gaapt, in geval van vertwijfeling over de bestaande wereld, een kloof van machteloosheid. Anderzijds is die ook betrekkelijk. Want je doet dag in dag uit van alles en nog wat en bouwt daarin mee aan de feitelijke wereld. De vraag lijkt dus niet zozeer of je iets kunt doen, als wel of je je handelen in kunt zetten als exorcisme van je | |
[pagina 164]
| |
onvrede met de wereld en van je wanhoop. In eerste instantie wilde ik deze exercities gebruiken om een te vlotte verwerping van revolutionaire en terroristische praktijken de pas af te snijden. Niet dat ik daarvoor wilde pleiten; er is nauwelijks een tammer type denkbaar dan ik. Maar met de opvatting dat geweld per definitie niet te legitimeren is maken we het ons te gemakkelijk. Als je in een situatie leeft die bevredigend is en rechtvaardig en die optimale kansen biedt je te ontplooien, heb je geweld niet nodig; is het zelfs disfunctioneel. Je hoeft zelfs niet naar Nederland te verhuizen, je woont er al. Dan is het te gemakkelijk om zwierig alle geweld te veroordelen en de profeet uit te hangen van geweldloosheid en begrip. Maar als de analyse van je situatie zich verliest in uiterste wanhoop en radeloosheid en de geloofwaardigheid van die analyse dag in dag uit wordt bevestigd door mensonterende omstandigheden, aanrandingen van eer en deugd en verkrachtingen van recht en humaniteit, ligt de zaak minstens gecompliceerder. Ik stel me iets dergelijks voor bij ouders - voor mij volstrekt niet na te voelen - die hun kinderen vermoorden of gelieven die elkaar naar het leven staan. Zoiets moet er, denk ik, ook aan de hand zijn in allerlei conflictgebieden over de wereld. Uitzichtloosheid en wanhoop rechtvaardigen geweld wellicht niet, ze maken het wel begrijpelijk. Met je rug tegen de muur zit er niet veel anders op dan te vechten tot het bittere eind. Geschiedenis kent haar tragiek. Ik meen op zo'n situatie gestoten te zijn toen ik in 1997 in het kader van een sabbatical vijf maanden in Jeruzalem en Israël doorbracht. Een fascinerende en uiterst complexe stad. Een merkwaardige staat in een prachtig land. Een situatie die, ironie van de geschiedenis, niet trefzekerder gekarakteriseerd kan worden dan als een systematische vernedering en ‘Verelendung‘ van een natie, gegijzeld door het ‘Herrenvolk’ dat het bezet houdt. Mensonterend voor beide partijen, maar met name voor de slachtoffers. Een even grove als geraffineerde aanranding van eer en deugd van de bezetten; en dus evenzeer ondermijning daarvan bij de bezetters. Een even brute als gestroomlijnde verkrachting van het recht en de humaniteit van de slachtoffers; en dus evenzeer verlies daarvan bij de beulen. Verval ik niet in vruchteloos schelden over de uiterst complexe verhouding van Israeli's en Palestijnen? Die vereist zorgvuldige analyses en gedegen studies, wil er ooit zoiets als een oplossing in zicht komen. Nu heb ik mij in die maanden, maar ook allang daarvoor en tot op de dag vandaag, suf gestudeerd op het probleem, met deskundigen van gedachten gewisseld, met directbetrokkenen gepraat. Mijn machteloze schelden mag gelden als samenvatting van rationele conclusies, verzwaard met mijn wanhoop over wat ik concludeerde. Bovendien, juist als gescheld spuit het nog geen fractie van de gal die in mij opspeelt. De dagelijkse gang van zaken in dat deel van de wereld is mensonwaardig en mensonterend. Niet alleen vanwege de grote politieke char- | |
[pagina 165]
| |
ges, maar juist in de alledaagse verhoudingen tussen volken waarvan de culturen schuren en de belangen strijdig zijn en waarin genadeloos alle heilloze middelen aangewend worden om leeg te zuigen en te treiteren, monddood te maken en tot de bedelstaf te brengen. Om ‘kalt’ te stellen. Het ene volk is Israël, een naam die in onze kerken met eerbied wordt genoemd - en met schaamte om wat het door ons heeft geleden - maar dat in de uitvoering van zijn zionistische ambities wat mij betreft alle recht op die eerbied aan het verspelen is. Het andere volk is dat van de Palestijnen, een wat ongedifferentieerde grootheid die het ongeluk heeft gehad zijn lotsverbondenheid opgelegd te krijgen door de gewetenloosheid van een geschiedenis, waarin winnaars slachtoffers moeten maken. Zoveel moge duidelijk zijn: de kwestie-Israël vervult mij met bittere, welhaast apocalyptische opvattingenover de kwaliteit van de wereld. En met verregaande, zo niet absolute machteloosheid. Tot mijn verwondering bleek een tijdje geleden uit een interview dat de Nederlandse oud-premier Dries van Agt mijn zwarte oordeel over het probleem deelde. Maar hij kon er wel over praten; rustig, gearticuleerd, genuanceerd. En hij heeft zich willen engageren om er iets aan te doen. Met dat interview nam hij spectaculair revanche op mijn vroeger lauwe waardering van zijn kwaliteiten. En vooral: hij overtuigde mij ervan dat als je denkt een punt te hebben, je ook het lef moet opbrengen om er voor uit te komen. Om te doen wat nodig is om het te maken. In mijn college kon ik er spijtig genoeg weinig mee uitrichten. Mijn studenten hadden geen flauw idee wie Dries van Agt was. Van voor onze tijd, mijnheer.
□ Pieter Anton van Gennip | |
[pagina 166]
| |
Digitaal Katholiek Erfgoedhuis:
| |
VoorgeschiedenisWaarom nu zo'n Digitaal Katholiek Erfgoedhuis? Ons voomaamste doel is om de rijke collectie van het Katholiek Documentatie Centrum ruimer onder de aandacht te brengen. Het KDC beheert en ontsluit sinds 1969 katholiek erfgoed in de brede zin van het woord. Onder leiding van prof.dr. Jan Roes (1939-2003) is een archief annex bibliotheek opgebouwd die, toonaangevend als zij is, door wetenschappelijke onderzoekers, studenten en andere geïnteresseerden veelvuldig wordt geraadpleegd en die voor het onderwijs hier aan de universiteit belangrijk is. Met het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis hopen we een bredere en ook jongere doelgroep op de KDC-collectie te attenderen. Bovendien willen we ermee interveniëren in lopende discus- | |
[pagina 167]
| |
sies over de historische canon en over de rol van religie in het debat over nationale identiteit. Het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis mag een gloednieuw project zijn, als afkorting en beeldmerk heeft het oude papieren. Tussen 1933 en 1939 verscheen de eerste editie van De Katholieke Encyclopedie. Aan dit 24-delige naslagwerk met ruim 200.000 trefwoorden werkten meer dan 530 auteurs uit Nederland en België mee. De encyclopedie gold als een grootschalig katholiek en - in de geest van de jaren dertig - ’groot-Nederlands’ project. Het kreeg gestalte vanuit een ’eensgezinde Katholieke levensbeschouwing van de redactie en de schrijvers’. Daardoor hoopte men in dit naslagwerk tot een grotere cohesie te komen dan andere encyclopedieën zonder deze levensbeschouwelijke grondslag konden laten zien. Het zal duidelijk zijn dat deze doelstelling voor het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis anno 2007 geen leidraad meer kan zijn. Daarmee is niet gezegd dat dit nieuwe DKE geen missie heeft. De inhoudelijke reden voor de bouw laat zich kortweg als volgt samenvatten: we willen een bijdrage leveren aan de kennis over religie en confessionele verhoudingen in Nederland. Optimisten zeggen dat die kennis snel aan het verdwijnen is, pessimisten houden het erop dat die kennis allang verdwenen is. Zelf peil ik aan het begin van de tweedejaarscursus Geschiedenis van het Nederlands Katholicisme wie van de studenten nog gedoopt is. Niet omdat ik een directe relatie veronderstel tussen de ontvangst van het doopsel en het religiehistorische kennispeil, maar omdat ik een wat scherper beeld wil krijgen van de achtergrond van onze studenten. Mijn vraag levert een halve collegezaal aan vingers op - tussen de vijftig en de zestig personen. Vervolgens blijkt in de cursus dat de meerderheid niet eens de meest elementaire kennis over religie in het Nederlandse verleden heeft. Nu zult u zeggen: ‘Dat is goed, dan vervult je vak een functie in de opleiding.‘ Zeker, maar tegelijkertijd baart de situatie ons grote zorg, want zonder deze kennis is het voor deze generatie nauwelijks mogelijk om toekomstbestendige politieke en maatschappelijke keuzes te maken in de multiculturele samenleving die Nederland is geworden. Religie is in de meeste methoden voor het middelbaar onderwijs niet of nauwelijks meer een aandachtspunt. Ook in de nieuwe historische canon nemen religie en confessionele verhoudingen een ondergeschikte plaats in. Dat heeft het afgelopen voorjaar geleid tot een tegenoffensief, vanuit protestants-christelijke hoek met name. Een heuse reli-canon moest in de lacune voorzienGa naar eind[1]. Zelf denk ik dat zo'n aparte canon niet zinvol is. Als we dan toch aan de nationale canon moeten, dan horen religie en confessionele verhoudingen daar gewoon deel van uit te maken. Dat zou niet alleen historisch correct zijn, maar ook verhelderend werken in de discussie over de Nederlandse identiteit. De storm van protest die naar aanleiding van het jongste WRR-rapport Identificatie met Nederland is opgestoken, omdat prinses Máxima bij de presentatie van dat rapport stelde dat dé Nederlandse | |
[pagina 168]
| |
identiteit niet bestaat, ligt nog vers in het geheugen. Vooral de negatieve readies illustreren het kardinale punt van het rapport: in Nederland is - net als in andere West-Europese landen - het vraagstuk van de integratie van culturele minderheden vooral een identiteitsvraagstuk geworden, waarin zich de spanning tussen nationale eenheid en culturele, etnische en godsdienstige verscheidenheid doet gelden. Religie maakt integraal deel uit van dit vraagstuk en verdient daarom aandacht, ook in ons onderwijs. | |
Ervaring met verschil en verscheidenheidVanuit religiehistorisch oogpunt is het interessant dat genoemd WRR-rapport benadrukt dat Nederland ervaring heeft met verscheidenheid en het ontwikkelen van enige nationale cohesie vanuit die verscheidenheid. Het rapport wijst expliciet op de confessionele tegenstellingen in de zeventiende en achttiende eeuw, toen de gereformeerde kerk door de overheid bevoorrecht werd en de katholieken, de grootste religieuze minderheid van zo'n veertig procent van de bevolking, maatschappelijk achtergesteld werden en beknot in hun geloofsbeleving. De scheiding van Kerk en Staat in de negentiende eeuw bracht daar verandering in, maar leidde met andere maatschappelijke moderniseringen paradoxaal genoeg tot een samenleving waarin confessionele en levensbeschouwelijke verschillen tot het voornaamste organisatieprincipe uitgroeiden. De scheidslijnen die religie in de geschiedenis van de Nederlandse samenleving heeft getrokken, zijn diep, maar ze zijn sinds de jaren zestig successievelijk uit ons culturele geheugen verdwenen. En dat is opmerkelijk omdat het christelijke verleden - of traditie, zo men wil - wel degelijk onderdeel is van wat we met elkaar zeggen te delen. Van onze identiteit, met andere woorden. We beschouwen het Christendom als onderdeel van de Nederlandse cultuur, zónder dat dit per se beleefd of geleefd hoeft te worden. Voor Nederlanders is religie tegenwoordig vooral een cultureel fenomeen. Geloof is een privézaak, meestal op enige afstand van geïnstitutionaliseerde kerken die we associëren met patriarchale autoriteit waaraan we ons sinds de jaren zestig hebben ontworsteld. Denkt u aan maar de geruchtmakende bronnenpublicatie van Michel van der Plas in 1963 over de Katholieke Illustratie, onder de titel Uit het rijke roomsche leven: een soms onthutsende confrontatie of zelfs afrekening met de vooroorlogse katholieke cultuur die burgermansfatsoen ademde, door de clerus werd beheerst en die niet meer was dan een relict uit de negentiende eeuw en als zodanig een obstakel voor katholieken in de moderne wereld. Door die ontworsteling zijn we echter ook het zicht kwijtgeraakt op de verrijkende, bevestigende aspecten van religie, op de alledaagsheid ervan, op de spanning die er vaak tussen leer en leven bestondGa naar eind[2]. Precies die cultivering van religie verklaart, zo stelt het WRR-rapport ook, het onbehagen tegenover groepen voor wie religie juist een dagelijks en intensief beleefd onderdeel van hun leven is. Deze tegengestelde visies op de betekenis van religie in de | |
[pagina 169]
| |
samenleving verklaren dat zich in onze samenleving een tegenstelling aftekent tussen Christendom en islam. Nederland heeft historisch beschouwd dus ervaring in het omgaan met religieuze verschillen, maar niet meer de kennis, noch de instrumenten om die ervaring vruchtbaar in te zetten. Het nieuwe Digitaal Katholiek Erfgoedhuis wil een bescheiden bijdrage leveren aan het opfrissen van die kennis en met name jonge Nederlanders met verschillende etnische, culturele achtergronden via onderwijstoepassingen vertrouwd maken met de meervoudige identiteiten van Nederlanders in historisch perspectief. Bescheiden, omdat we vooralsnog maar één perspectief te bieden hebben, namelijk het katholieke. Of liever: het rooms-katholieke, want we hebben de eerste e-mail al binnen van een belangstellende die ons beleerde dat het wel zo netjes was om duidelijk te maken of we ons richten op het oud-, vrij, orthodox of rooms-katholicisme. Ongetwijfeld iemand uit de eerstgenoemde stromen die ons verdenkt van rooms imperialisme - maar: ‘point taken’. Het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis wil genuanceerde en gedifferentieerde visies op het katholieke verleden presenteren en toegankelijk maken voor gebruikers vanaf ongeveer zestien jaar. Maatgevend daarbij zijn Nederlandse katholieken in hun rijke verscheidenheid: vrouwen en mannen, kinderen en bejaarden, priesters, religieuzen en leken, welgestelden en armlastigen, stedelingen en plattelanders, noorderlingen en zuiderlingen. Geen simpel maar een rijk verhaal, geïllustreerd met beeld- en filmmateriaal en dat bovendien verwijst naar relevante literatuur en digitale vindplaatsen van extra informatie. Dit verhaal is en wordt verder ontwikkeld in nauwe samenhang met het religiehistorische onderzoek dat we hier aan de Radboud Universiteit verrichten. | |
Nostalgiche reflexenHet Digitaal Katholiek Erfgoedhuis is zeker niet bedoeld als een nostalgisch project, maar zal niet geheel aan nostalgiserende reflexen kunnen ontkomen en deze onbedoeld ook prikkelen. Overigens, als studenten ergens belangstelling voor hebben, dan is het voor wat we altijd het rijke roomse leven noemen, het tijdvak tussen 1920 en 1940, dat zo beeldenrijk is. Het tijdvak waarmee de genera tie van Van der Plas afrekende. In de stages die in het kader van de bouw van het DKE zijn uitgevoerd, bleek het een hele toer om studenten te leren als het ware achter de mooie, vaak geënsceneerde plaatjes van processies of religieuze openluchtspelen te kijken. We zien het als een wetenschappelijke taak om via het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis de spanning tussen een meer publieksgerichte geschiedenis en een wetenschappelijk verantwoorde presentatie steeds te verkennen en hierop te reflecteren. Juist in zo'n publieksgericht project met een educatieve doelstelling wordt duidelijk waar collectief geheugen en persoonlijke herinnering elkaar raken of overlappen, kruisen of ontlopenGa naar eind[3]. Onze ambitie is om via het DKE katholiek erfgoed voor een breder gedeelde nationale herinnering te behouden. | |
[pagina 170]
| |
‘Erfgoed’ is allesbehalve een neutraal begripGa naar eind[4], maar steeds het resultaat van een dynamisch keuzeproces, dat door talrijke dragers, maatschappelijke macht, en courante visies op traditie en identiteit wordt bepaaldGa naar eind[5]. De bouw van het DKE biedt ons de kans om wetenschappelijk kritisch te verkennen hoe erfgoed van katholieke signatuur zich ontwikkeld heeft en zich nog ontwikkelt. We kunnen dit alleen vruchtbaar doen in samenspraak met de beoogde gebruikers, met name in het onderwijs. Daarom hebben we ervoor gekozen het Digitaal Katholiek Erfgoed-huis te openen, terwijl we nog aan het bouwen zijn. Eén kamer is klaar, ’Leven van alledag’, waarin al bijna vijfhonderd bronnen zijn opgenomen. En we hebben dringend behoefte aan feedback van gebruikers: middelbare scholieren, mensen uit het onderwijsveld, studenten, universitaire docenten, en alle anderen die geïnteresseerd zijn in de veelvormigheid van het katholiek verleden.
□ Marit Monteiro Het Digitaal Katholiek Erfgoedhuis: http://www.nederlandskathoIicisme.nl/ |
|