| |
| |
| |
Giovanni Rizzuto
Het eeuwige moment
Tijd in het werk van J.L. Borges
De soefi is de zoon van het huidige ogenblik
Jalal udin rumi
Weinig auteurs zijn zo gefascineerd door tijd als de Argentijn Jorge Luis Borges. Deze fascinatie is uitgewerkt in de verhouding tussen droom en werkelijkheid en verweven met motieven die de met zijn werk vertrouwde lezer bekend zullen zijn, zoals spiegels, labyrinten, de wereld als boek en oneindige bibliotheken. Allemaal onderwerpen op het snijvlak van literatuur en filosofie. Ondanks deze voorliefde voor ingewikkelde thema's is Borges’ stijl helder, soms speels en niet zelden aarzelend of ironisch. Bovendien heeft hij volgens Mulisch ‘het commentaar, de secundaire literatuur tot vormprincipe verheven en tot ongekende hoogte opgevoerd’. Maar zijn cultivering van het commentaar heeft het nadeel dat lezers die meer verlangen dan vertoon van eruditie en stilistische hoogstandjes vermoeid afdruipen.
Borges zelf verdwijnt achter zijn kunstig weefsel van citaten en meningen die nooit tot een conclusie lijken te leiden. Wanneer dit wel het geval is, gaat deze meestal vergezeld van een voorbehoud. Zo verontschuldigt hij zich in het voorwoord van zijn essay Nieuwe weerlegging van de tijd voor het anachronistische karakter van zijn schrijven en de ‘zwakke kunstgreep van een Argentijn die is afgedwaald in de metafysica’. Hij lijkt zich hier in te dekken tegen academische kritiek. Maar niets is minder waar. Zijn houding is retorisch - metafysica is volgens hem even fictief als literatuur. Aan het einde van het essay, nadat hij omstandig het illusoire karakter van tijd heeft aangetoond, zegt hij dat hij niet gelooft in zijn weerlegging: ‘De wereld, helaas, is echt; ik, helaas, ben Borges’.
| |
| |
Filosofische en religieuze ideeën worden niet gekoesterd vanuit een verlangen naar waarheid maar om de esthetiek en het sublieme spel van de geest. Het zijn vormen van fictie die niet als zodanig worden herkend. Alle filosofen van Tlön, de denkbeeldige planeet uit het verhaal Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, zijn van deze waarheid overtuigd: ‘De metafysici van Tlön zoeken geen waarheid, zelfs geen waarschijnlijkheid: ze zoeken verbijstering. Zij menen dat de metafysica een tak van de surreële literatuur is’. Borges is een intellectuele bewoner van zijn eigen imaginaire planeet.
| |
Tlön en het empirisme
In Nieuwe weerlegging van de tijd uit de bundel Otras Inquisiciones (gedeeltelijk verschenen onder de titel De cultus van het boek) probeert Borges het idealisme van de empiristische filosofen Berkeley en Hume toe te passen op de tijd, iets wat beiden verzuimd hebben.
De Ierse filosoof en bisschop Berkeley trok uit Locke's empirisme de voor de hand liggende conclusie: hij ontkende een van de waarnemer onafhankelijke werkelijkheid. Dit is de betekenis van zijn bekende uitsoraak ‘esse est percipi’ (zijn is waargenomen worden). Scheppen we dus in een solipsistische act de werkelijkheid en vernietigen we haar wanneer we onze ogen sluiten? Berkeleys filosofie blijkt subtieler. De wereld blijft wel degelijk bestaan wanneer we hem niet waarnemen, maar niet als een materiële werkelijkheid. Want er is één waarnemer die nooit met zijn ogen knippert of slaapt: God. Hierdoor is het bestaan van een bewustzijnsonafhankelijke werkelijkheid gegarandeerd, terwijl tegelijkertijd de band met een (goddelijke) waarnemer behouden blijft.
Berkeley ontkent dus het bestaan van een materiële substantie waaraan Locke nog krampachtig vasthield. Hij twijfelt echter niet aan een geestelijke substantie of ik. Helaas zal Hume ook de onhoudbaarheid van dit ik aantonen. Hoewel Borges dit suggereert, zijn de opvattingen van Berkeley over tijd niet eenduidig. In zijn dagboek lezen we ‘Tijd is de stroom van ideeën, die elkaar opvolgen’, maar ook ‘Tijd is een gewaarwording en slechts in de geest aanwezig’. Blijkbaar heeft hij de subjectivering van de tijd overwogen. Maar in zijn hoofdwerk The Principles of Human Knowledge blijft hij toch vasthouden aan een objectieve tijd.
Hume, misschien wel de scherpzinnigste empirist, zet de werkelijkheid van de naïef realisten volledig op zijn kop. Voor hem zijn begrippen als ‘causaliteit’ en ‘substantie’ mentale constructies of ficties van het bewustzijn. Er bestaat evenmin een subject of ongrijpbare ghost in the machine (Ryle) die het lichaam bestuurt zoals een machinist de trein. Net als in het boeddhisme is het subject een bewustzijnsstroom zonder permanente kern. Deze onbestendige wereld staat model voor Tlön,
| |
| |
Uqbar, Orbis Tertius. Dit al even genoemde Borgesverhaal beschrijft de eigenaardige planeet Tlön waar alle bewoners een idealistische wereldbeschouwing aanhangen. Zoals wij naïeve realisten zijn en veronderstellen dat we de werkelijkheid zien zoals hij is, zo zijn zij naïeve idealisten voor wie de werkelijkheid is zoals ze hem zien. Bij de Tlön is de werkelijkheid ondergeschikt aan de tijd in plaats van aan de ruimte. Dit blijkt uit hun taal die geen zelfstandige naamwoorden kent maar alleen werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. De zin ‘De maan kwam op boven de rivier’ zou in de Tlöntaal luiden: ‘Boven achter blijvendstromen maande het’. Toch komen onder de Tlön dankzij hun idealisme veel andere filosofische systemen voor. Deze hebben echter niet de pretentie waarheid te verkondigen maar zijn bedoeld als dialectische oefening en ludiek spel.
Hume was geen Tlön en betreurde de consequenties van zijn eigen analyse. Hij rouwde om het verlies van de vertrouwde wereld dat een onbedoeld gevolg was van zijn waarheidsliefde. De bewoners van Tlön trekken een andere, meer postmoderne conclusie: als de werkelijkheid een constructie is, dan is er geen tegenstelling meer tussen Wahrheit en Dichtung. Vandaar de proliferatie van wetenschappen op deze planeet die elkaar de loef afsteken in creativiteit en verbeeldingskracht. Er heerst één groot intellectueel carnaval.
| |
Nu is de eeuwigheid
Borges gaat een stap verder dan Berkeley en zelfs Hume door ook de tijd te ontkennen: ‘Ik ontken, met de argumenten van het idealisme de uitgestrekte temporele reeks die door het idealisme wordt aanvaard. Elke toestand, materiële of geestelijke is autonoom geworden, behelst een intrinsieke waarde die niet versterkt of geannuleerd kan worden door een andere toestand. De minnaar die terugdenkt aan het moment dat hij zielsgelukkig was om de trouw en liefde van zijn vrouw, maar nu weet dat ze hem op dat moment bedroog, begrijpt niet dat dit moment niets afdoet aan wat hij toen voelde.’ Hoewel we voortdurend momenten uit ons leven met elkaar in verband brengen, is dit een illusie. We mogen dit slechts doen wanneer ze gelijkenis vertonen. En Borges overweegt dan voorzichtig de mogelijkheid dat gelijkenis identiteit is: ‘Zijn de geestdriftigen die zich overgeven aan een regel van Shakespeare niet, letterlijk, Shakespeare?’ of ‘De luidruchtige algemene rampen, branden, oorlogen, epidemieën zijn een enkel leed, bedrieglijk vermenigvuldigd in vele spiegels’.
Tijd concentreert zich in een eindige hoeveelheid autonome momenten. Maar dit is alleen mogelijk door momenten te groeperen in reeksen die gelijkenis vertonen of identiek zijn. Met het idee van autonome mo- | |
| |
menten verabsoluteert Borges het heden. Een aantal theologische en mystieke tradities stelt heden en eeuwigheid eveneens aan elkaar gelijk. Zo zegt Boëthius: ‘Aangezien God altijd in een tegenwoordige en eeuwige staat verkeert, blijft zijn kennis, die ieder tijdsbegrip verre te boven gaat, in de enkelvoudigheid van zijn tegenwoordigheid, en de oneindigheid van verleden en toekomst kennend, beschouwt hij alle dingen als waren ze bezig zich te voltrekken.’ Richard Jefferies drukt hetzelfde als volgt uit: ‘Nu is het eeuwigheid. Ik ben er midden in. Het is nu. Nu is de eeuwigheid, nu is het onsterfelijke leven.’ In het tweede gedeelte van Nieuwe weerlegging van de tijd, getiteld Sentirse en muerte (= zich dood voelen), raken moment en eeuwigheid elkaar ook.
In een zeldzame persoonlijke ontboezeming beschrijft Borges zijn ervaring van een eeuwigheid zonder God. Na een wandeling door een deel van zijn geliefde Buenos Aires eindigt hij in de weidsheid van de pampa terwijl een gevoel van tijdloosheid hem bekruipt: ‘Ik voelde mij dood, ik voelde me een abstract waamemer van de wereld; onbestemde vrees doordrenkt met wetenschap, wat de helderste vorm van metafysica is. Nee, ik dacht niet tegen de hypothetische wateren van de Tijd te zijn opgevaren; veeleer waande ik me de bezitter van de ontwijkende of afwezige betekenis van het onbevattelijke woord eeuwigheid’. En even verder: ‘Ik beschrijf het, nu als volgt: Die zuivere weergave van homogene feiten - serene avond, opschijnend muurtje, landelijke lucht van kamperfoelie, oerklei - is niet alleen identiek met die van vele jaren daarvoor op die hoek; zij is, los van overeenkomsten of herhalingen, dezelfde’.
| |
Multidimensionale tijd
De verdamping van tijd in de nieuwe aggregatietoestand van autonoom en mystiek moment loopt ook als een rode draad door Borges’ proza. Alleen de vroege verhalenbundel Historia universal de la infamia (1935), vertaald als Wereldschandkroniek, vormt een uitzondering. Borges noemt het in het voorwoord bij de eerste druk dan ook een oefening in verhalend proza. Inderdaad overweegt in de beschrijving van kleurrijke criminelen en avonturiers het narratieve en missen we de zo karakteristieke metafysische thema's. Ook wordt aan ogenschijnlijk gewone zaken nog geen ongewone wending gegeven. Dat magisch realisme komen we voor het eerst tegen in Ficciones (1944). Deze bundel bevat het verhaal De tuin van de paden die zich splitsen dat voor ons betoog interessant is.
Een in de Eerste Wereldoorlog voor de Duitsers werkende Chinese spion, Yu Tsun, vlucht voor Richard Madden. Een collega is al door die Engelse kapitein gedood. Tsun bedenkt een ingenieus plan om de plaats van een Engels artilleriepark door te kunnen spelen aan de Duitsers. | |
| |
Daartoe bezoekt hij de sinoloog Stephen Albert. Deze vertelt hem over Tsuns grootvader, Ts'ui Pen, die een oneindig boek wilde schrijven onder de titel ‘De tuin van de paden die zich splitsen’. Dit boek zou een onvolledig maar nauwkeurig beeld geven van het heelal dat Albert heeft ontdekt. Nadat hij uitverteld is, schiet Tsun hem dood. Kort erna wordt hij gearresteerd door Madden. Als de volgende dag met grote letters in de krant staat dat de beroemde sinoloog Albert is vermoord, begrijpt de Duitse chef van Yu Tsun onmiddellijk op welke plaats gebombardeerd moet worden.
Autonome momenten bestaan in dit verhaal naast elkaar zonder dat ze temporeel, ruimtelijk, causaal of logisch met elkaar verbonden zijn. Deze multidimensionale temporaliteit vormt de inhoud van het mysterieuze boek van Ts'ui Pen dat een volledige beschrijving geeft van het universum als totaliteit van alle feitelijke en virtuele gebeurtenissen. Autonome momenten krijgen hier een plaats binnen een oneindige hoeveelheid van elkaar gescheiden universa. In het verhaal werd Stephen Albert doodgeschoten, maar in een ander zal hij zijn moordenaar doden en in weer een ander overleven ze beiden.
In zijn essay De tijd en J.W. Dunne verwerpt Borges dit fascinerende idee met dezelfde stelligheid waarmee hij het verdedigde. Ook hier gaat het hem meer om het esthetische genoegen dan om de waarheid: ‘Bij zo'n schitterende stelling valt iedere drogreden waaraan de auteur zich heeft bezondigd in het niet’.
| |
Tijd en tekst
In het verhaal Pierre Menard, schrijver van Don Quichotte wordt de tijd als autonoom moment toegepast op teksten. Als een Derrida avant la lettre vraagt Borges zich in de figuur van Pierre Menard af of bij lezen of overschrijven een tekst van ons is of van de oorspronkelijke auteur. Menard heeft zich namelijk tot doel gesteld om de Don Quichotte te scheppen: ‘Het heeft geen zin hieraan toe te voegen dat een mechanisch overschrijven van het origineel nooit in zijn bedoeling lag; hij was niet van plan het te kopiëren. Het was zijn bewonderenswaardige ambitie enkele pagina's te produceren die toevallig zo uitvielen - woord voor woord en regel voor regel - als die van Miguel Cervantes’. Menard speelt het inderdaad klaar een gedeelte van dit grote werk te schrijven. Wanneer Borges de fragmenten van Menard en Cervantes, die uiteraard identiek zijn, met elkaar vergelijkt, merkt hij op: ‘Ook is er een scherp stijlcontrast. De stijl van Menard die naar het archaïsche overhelt - tenslotte is hij een vreemdeling - lijdt aan lichte geaffekteerdheid. Zo is het niet met zijn voorganger, die vrijmoedig het gangbare Spaans van zijn tijdperk hanteert’.
| |
| |
De teksten van Cervantes en van Menard zijn vergelijkbaar met autonome momenten en moeten daarom beoordeeld worden met criteria die passen bij de tijd waarin ze gelezen of geschreven werden. Lezen en schrijven zijn creatieve daden die steeds nieuwe teksten en nieuwe betekenissen genereren. Derrida zou hier spreken van een eindeloos proces van dissémination. In de slotregels van het gedicht Geluk drukt Borges dit uit door een omkering van Prediker:
Niets ouds is er onder de zon.
Alles gebeurt voor het eerst,
Maar op een eeuwige manier.
Wie mijn woorden leest bedenkt ze.
Weer valt de mysterieuze band op tussen moment en eeuwigheid. Deze eeuwigheid zal hij later vereenzelvigen met de Aleph, een object waaruit autonome momenten ‘ontspringen’. Maar we ontkomen niet aan een paradox: de Aleph is zélf een autonoom punt en moment. Omgekeerd kan elk moment de Aleph worden en eeuwigheidswaarde verkrijgen. In ieder geval verdicht de objectieve tijd zich in dit mystieke en tijdloze moment. Een illustratie van zo'n tijdverdichting vormt het verhaal Het geheime wonder.
De door de Gestapo ter dood veroordeelde schrijver Jaromir Hladik vraagt aan God hem nog wat tijd te gunnen zodat hij zijn toneelstuk in verzen ‘De vijanden’ kan voltooien. In een droom wordt hem deze gunst op een speciale manier verleend: ‘Een heel jaar had hij aan God gevraagd om zijn werk af te maken: een jaar verleende hem zijne almachtigheid. God volvoerde voor hem een geheim wonder: het Duitse lood zou hem, op een bepaald uur, doden, maar in zijn geest zou een jaar verstrijken tussen het bevel en de uitvoering van het bevel’.
In Emma Zunz is eveneens sprake van tijdverdichting. De gelijknamige hoofdpersoon krijgt bericht van de dood van haar vader. Deze blijkt als kassier ten onrechte veroordeeld voor diefstal. De werkelijke dader was Aaron Loewenthal, zijn vroegere chef die nu een van de eigenaars van de fabriek is waar Emma werkt. Zij beraamt een plan om haar vader te wreken. Omdat er een stakingsdreiging is in de fabriek belt ze Loewenthal op met de mededeling dat ze hem geheime informatie kan verstrekken. Maar voor ze naar hem toegaat, laat ze zich in de haven gebruiken door een zeeman. Als Loewenthal haar vervolgens heeft binnengelaten, trekt ze haar pistool en schiet hem met twee kogels dood. Na die daad belt ze de politie: ‘Er is iets onvoorstelbaars gebeurd... Meneer L. liet me komen zogenaamd in verband met de staking... Hij heeft me aangerand, ik heb hem gedood...’ In zekere zin is het plan van Emma rationeel, maar de inhoud verwijst naar veronderstelde magi- | |
| |
sche verbanden of identificaties tussen gebeurtenissen en gevoelens buiten de tijd om of zich verdichtend in een moment: ‘De belangrijke daden hebben geen tijdsverband, soms omdat bij zulke daden het onmiddellijke verleden ineens even afgesneden is van de toekomst, soms omdat de onderdelen ervan niet opeenvolgend schijnen te zijn’.
| |
Eeuwig moment en monadische ruimte
Zoals de tijd convergeert in één moment, zo verdichten heterogene ruimten zich tot één ruimte. Borges werkt dit uit als variatie op een uitspraak van Plotinus, vermeld in een noot bij het verhaal De weg naar Almotasim: ‘Alles in de waameembare hemel is overal. Elk willekeurig ding is alle dingen. De zon is alle sterren, en elke ster is alle sterren en de zon’. Terwijl Plotinus in alles de oneindigheid ontwaart, beperkt Borges deze tot één object, het essay De bol van Pascal en enige verhalen demonstreren dat.
De Aleph vertrekt vanuit de dood van Beatriz Viterbo, de geliefde van Borges. Elk jaar op 30 april, haar sterfdag, brengt hij een bezoek aan haar huis waarin nu haar neef Carlos Argentino woont. Deze dichter heeft de obsessie om een opus te schrijven waarin de hele wereld vervat is. Op een dag wordt Borges door Carlos opgebeld met de mededeling dat zijn huis afgebroken zal worden door de eigenaars. Hiermee dreigt hij ook de grote inspiratiebron van zijn dichtwerk te verliezen: de Aleph die zich bevindt in de kelder onder de eetkamer. Na dit gesprek maakt ongeloof zich meester van Borges. Was Carlos niet gek? Was er bij alle Viterbo's immers niet een steekje los? Kon zelfs Beatriz naast scherpzinnig niet ook op een pathologische manier verstrooid, onverschillig en wreed zijn? Desondanks besluit Borges de Aleph te komen bekijken. Carlos instrueert hem wat hij moet doen om de Aleph te kunnen zien. Borges doet zoals hem is opgedragen maar wanneer hij in de kelder is bekruipt hem de angst om de tuin te zijn geleid door een gek. Gedurende deze overweging sluit hij zijn ogen, en als hij ze opent ziet hij: ‘De doorsnede van de Aleph was misschien twee of drie centimeter, maar de kosmische ruimte was daar te zien in heel haar omvang. Elk ding (laten we bv. nemen het glas van de spiegel) was oneindig veel dingen, want ik zag het duidelijk vanuit alle punten van het heelal’.
In De Zahir verwijst Borges naar andere objecten met die mysterieuze eigenschap. Ook de Zahir is alles en niets, een voorwerp waarin het hele universum zich spiegelt. Het kan verder gaan om een geldstuk, een astrolabium, een kompas, een blinde, een marmerader, een naam van God of een tijger. Bovendien suggereert Borges dat de Zahir de toegang vormt tot god of het goddelijke.
| |
| |
Nog een voorbeeld van een ‘object’ dat de eigenschap heeft de ruimte te verdichten staat in het existentialistisch getinte verhaal Undr uit de bundel Het boek van zand. De mens kan de kosmos weerspiegeld zien in één woord, maar alleen wanneer dit authentiek is. Het moet bovendien in verband staan met het wonder of de verwondering. Het wonder mag nooit een makkelijke gift zijn, verpakt in een gedicht, een lied of een wijsgerige verhandeling van iemand anders. Slechts als resultaat van een creatieve daad en vrucht van een voluit geleefd leven kan het zich openbaren. Daarom moet de hoofdpersoon van Undr eerst allerlei avonturen beleven voordat hij het woord te horen krijgt en in staat zal zijn met zijn eigen onvervreemdbare woord te dichten. De weg naar ‘buiten’ gaat via de ogenschijnlijke omweg van inkeer en objecten die de oneindige ruimte bevatten en het universum weerspiegelen zoals de monade van Leibniz.
| |
Eeuwige wederkeer als heiliging van het moment
In de essays La doctrina de los ciclos (de leer van de cycli) en El tiempo circular (De circulaire tijd) besteedt Borges ruime aandacht aan de cyclische tijd en de eeuwige wederkeer. Het eerste essay begint met een opsomming van de door een aantal auteurs verdedigde rationele rechtvaardiging van de eeuwige wederkeer. Volgens het uitgebreide verslag van Lou Salomé probeerde Nietzsche deze gedachte die hem als een aperçu overkwam, wetenschappelijk te bewijzen. Later kwam hij daarop terug hoewel hij bleef geloven in zijn visioen. De reden waarom hij de eeuwige-wederkeergedachte niet meer zal loslaten is dat hij als verietiger én nostalgicus van het absolute, zijn en worden wilde verzoenen. Aan het ongemakkelijke idee van een absolute flux (worden) wordt namelijk een grens gesteld door de eeuwige herhaling van hetzelfde (zijn). Voor de mens heeft dit verstrekkende gevolgen. De eeuwige wederkeer confronteert hem met een nieuw soort categorisch imperatief: leef zo dat u zou willen dat uw leven zich in alle eeuwigheid zal herhalen!
De eeuwige wederkeer verenigt twee soorten tijd. Objectief gezien bestrijkt de tijd tussen twee identieke levens misschien biljoenen jaren terwijl het subjectief de duur kan hebben van een bliksemschicht, zoals het geval was bij Hladik in Het geheime wonder. Een soortgelijke tegenstelling bestaat tussen de menselijke en goddelijke tijd. In de Tweede Brief van Petrus (3,8) lezen we: ‘Eén ding echter, vrienden, mag u niet ontgaan; voor de Heer is een dag als duizend jaren en duizend jaren als één dag’. En de Psalmen (90,4) herhalen: ‘Duizend jaren toch zijn in uw ogen als de dag van gisteren’.
De wiskundige Cantor heeft volgens Borges de rationele onderbouwing van de eeuwige-wederkeergedachte voorgoed verstoord. Deze is namelijk gebaseerd op de aanname van een eindige hoeveelheid mate- | |
| |
rie en een oneindige tijd. Logischerwijs zullen combinaties van deze materie zich in de tijd moeten herhalen. Cantor toont aan dat deze aanname niet klopt omdat elk deel van het universum een oneindige verzameling is. Ook oppert Borges de mogelijkheid dat de eerste twee wetten van de thermodynamica - dat alle energie in de kosmos constant is en dat deze energie neigt naar maximale entropie - een toestand van maximale wanorde tot gevolg zal hebben die een eeuwige wederkeer onmogelijk maakt. Maar, corrigeren wij Borges, de moderne kosmologie houdt de mogelijkheid open van een pulserend heelal. Dit betekent dat de uitdijing van het heelal als gevolg van de Big Bang tot stilstand zal komen, wanneer deze tenminste onder een bepaalde kritische grens blijft. Daarna zal door de zwaartekracht het omgekeerde proces van inkrimping plaatsvinden. Dit proces van uitzetting en inkrimping is in principe oneindig.
Aan het einde van La doctrim de los ciclos vraagt Borges zich af wat het eigenlijk uitmaakt of we de eerste of de 320ste cyclus doorlopen als alles zich toch herhaalt. Op deze vraag kunnen we antwoorden dat, net als alle fatalistisch levensbeschouwingen, de theorie van de eeuwige wederkeer ambivalent is. Ze kan een aansporing zijn voor optimisten én een excuus voor pessimisten. Indien ik niets doe en mijn leven vanuit een structurele luiheid voort laat kabbelen, zal dit het leven zijn dat ik al ontelbare keren heb geleefd en zal leven. Indien ik daarentegen mijn leven bewust in handen neem en er een andere wending aan geef, zal ik hetzelfde beweren. Omdat de toegang tot ons leven in voorbije cycli afgesloten is, kan ik mij hierop nooit beroepen als ijkpunt voor huidig gedrag. Slechts in het hier en nu weet ik hoe ik heb geleefd en hoe ik zal leven.
Wellicht is dit de achtergrond van Borges’ levenslange fascinatie voor de eeuwige wederkeer. Deze filosofie biedt namelijk de mogelijkheid via een andere weg de eeuwigheid van het moment te bevestigen. Nietzsche wilde eveneens de vergankelijkheid heiligen door er in de opeenvolging van cycli eeuwigheidswaarde aan toe te kennen. Hierdoor kon de mens terugkeren naar wat hij de oorspronkelijke staat van onschuld van het worden noemde. Een toestand waarin men dit leven zonder rancune en met vreugde accepteert zoals het is.
Beide auteurs raken hier aan de mystiek en ontkennen haar. Want waar Borges mystiek opoffert aan een esthetisch spel met de taal, miskent Nietzsche haar als ultieme vorm van platonisme of twee-wereldenmetafysica.
| |
Geraadpleegde literatuur
F. Bender, George Berkeley, Baarn, 1965. |
Herman Berger, Zo wijd als alle werkelijkheid. Een inleiding in de metafysiek, Baarn, 1977. |
| |
| |
Jorge Luis Borges, De Aleph en andere verhalen, Amsterdam, 1964. |
Jorge Luis Borges, El Aleph, Madrid, 1998. |
Jorge Luis Borges, Het boek van zand, Amsterdam, 1977. |
Jorge Luis Borges, De cultus van het boek en andere essays, Amsterdam, 1981. |
Jorge Luis Borges, Historia de la eternidad, Madrid, 1987. |
Jorge Luis Borges, Wereldschandkroniek, Amsterdam, 1970. |
Jorge Luis Borges, De zahir, Amsterdam, 1973. |
Jorge Luis Borges, Zeven avonden, Amsterdam, 1983. |
Aldous Huxley, De eeuwige wijsheid, Wassenaar, 1975. |
Robert Lemm, De literator als filosoof, Kampen, 1991. |
Harry Mulisch, De zuilen van Hercules, Amsterdam, 1990. |
Maarten Steenmeijer (red.), Ontmoeting met Borges, Amsterdam, 2003. |
|
|