Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Ivo Verheyen
| |
[pagina 133]
| |
Peiser was een begaafd tekenaar, schilder en etser. Bovendien heeft hij een thematiek die het nu in ruime kring goed doet: hij toont de misère van de negentiende- en twintigste-eeuwse volksmens. Eugeen Van Mieghem, Eugène Laermans, Evert Larock, Constantin Meunier en vele anderen die in hun werk vergelijkbare thema's behandelen, schrijven nationale en internationale succesverhalen. Schort er iets aan de marketing rond deze sociaalrealist? Het lijkt een aannemelijke verklaring. Wellicht was Peiser ook niet zo eenvoudig te promoten. Zoals zijn naam doet vermoeden was hij Joods. Bovendien was hij communist, en niet enkel als sympathisant maar als actief partijlid. Niet meteen de beste geloofsbrieven voor een kunstenaar in het België van de eerste helft van de vorige eeuw. Veel verdedigers in het artistieke milieu heeft hij alleszins niet gehad. Peisers persoonlijkheid kan ook een rol hebben gespeeld. Hij had blijkbaar geen makkelijk karakter: leerlingen werden afgeblaft, kunstcritici die het aandurfden een onvriendelijk woord over hem te debiteren kregen de wind van voren en hij weigerde obstinaat schilderijen te verkopen aan ‘bourgeois’. | |
BiografieAntwerpen Kurt Peiser werd geboren op 5 januari 1887 aan de Vlaamse Kaai in Antwerpen als zoon van Frederik Peiser en Laura Pinkus. Zijn vader was een gerespecteerd chemicus van Duitse komafGa naar eind[3]. Hij gaf de jonge Kurt zijn eerste tekenlessen. Maar de belangrijkste leerschool was toch de buurt: het water, de straten, de steegjes en hun bewoners. Ze zouden zijn werk diepgaand en blijvend beïnvloeden. Peiser volgde les aan de Antwerpse academie bij onder anderen Gerard Jacobs (1865-1958), een bekwaam marine- en landschapschilder. Tien jaar lang was Peiser zeeman, en zijn eerste werken laten dan ook vloten, boten, stranden zien. Oostende met zijn kaai en zijn vismijn duikt eveneens geregeld in zijn werk op. Peiser krijgt zijn eerste tentoonstelling in Antwerpen in 1907 en de marines voeren de boventoon. In 1908 heeft hij een expositie in Brussel, waar zijn Accordeonspeler, een grote houtskooltekening, bij critici opvalt. Uit de catalogus van het driejaarlijkse salon van Luik, waar hij met een olieverfschilderij aan deelnam, weten we dat hij in 1912 aan de Lange Leemstraat 191 in Antwerpen woonde. Peiser evolueert naar een geëngageerd realisme. Hij wordt getroffen door het lot van de afgeleefde mijnpaarden uit Engeland die in de haven worden ontscheept, en die op geen enkel mededogen kunnen rekenen. Hij schildert en tekent ze op weg naar en in het abattoir. Daarna gaat hij zich meer en meer voor mensen interesseren, niet voor de bur- | |
[pagina 134]
| |
gers die zijn schilderijen kunnen betalen, maar voor de marginalen van de havenbuurt. Hij schildert ze zoals ze zijn, de alcoholverslaafden, de hoeren en hun klanten, de armoedzaaiers. Zijn realisme gaat naar de normen van de tijd te ver, en op een tentoonstelling in 1914 in Antwerpen wordt een aantal doeken weggehaald na een anonieme klacht wegens openbare zedenschennis. Een van de gewraakte doeken is L'assommoir, waarop een naakte prostituee met de fles aan de mond staat afgebeeld. De procureur des Konings vond het een horreurGa naar eind[4]. Er volgde een rechtszaak, maar de rechter toonde zich mild: Peiser werd veroordeeld tot honderd frank voorwaardelijk en hij kreeg zijn schilderijen terug. De relatie met Antwerpen raakte echter verstoord. Wellicht heeft de kunstenaar zijn geboortestad met enige bitterheid de rug toegekeerd.
Brussel Peiser trouwde met Renée Groeninckx. Zij schilderde zelf verdienstelijk en was menigmaal zijn model. In 1922 verhuisde het paar naar de Alfred Giroustraat in Elsene, waar in hetzelfde jaar dochter Irma geboren werd. De kunstenaar had in die periode een atelier aan de Vleurgatsesteenweg. Later verhuisde het gezin naar de Waterkasteelstraat 44 in Ukkel. Beneden waren de woonvertrekken, op de bovenverdieping was het atelier. Peiser woonde er tot aan zijn dood in 1962. Waar vroeger het havenkwartier van Antwerpen zijn bron van inspiratie was, daar trekt Peiser nu geregeld naar de Marollen, de Brusselse volkswijk. Hij vindt er dezelfde sfeer, dezelfde types en tronies. Hij wordt lid van de Kunstkring van Oudergem, waar onder anderen Firmin Baes, Maurice Langaskens en Jehan Frison deel van uitmaken. Ook bij La Gravure Originale Belge, een vereniging die tussen 1922 en 1939 zowat alle belangrijke grafici van dat moment tot haar leden mocht rekenen, sluit hij zich aan. Daar waren onder anderen Dirk Baksteen, Walter Vaes en Jules De Bruycker zijn collega's. Vooral laatstgenoemde was als graficus levenslang een lichtend voorbeeld voor Peiser. Met grote regelmaat neemt hij deel aan groepstentoonstellingen. Zo was er in 1926 in Bern een tentoonstelling van oude en moderne Belgische kunst. Kurt Peiser was er met drie etsen vertegenwoordigd. Ook in catalogi van de vierjaarlijkse salons van Gent vinden we hem tot in de jaren vijftig geregeld terug. In 1929 wijdde Galerie Georges Giroux in Brussel een retrospectieve aan zijn werk. Dat was zonder twijfel een belangrijke blijk van erkenning, want Giroux had op dat ogenblik Europese allure als het op moderne kunst aankwam. De expositie miste haar uitwerking niet, zo blijkt uit een getuigenis van Louis Paul Boon, die in De Rode Vaan van 2 februari 1946 op zijn jonge jaren terugblikt: | |
[pagina 135]
| |
‘Zeventien jaar geleden stelde Kurt Peiser tentoon in de zaal Giroux. Wij kwamen toen pas uit de school en begonnen met verwonderde jongensogen op te merken dat het leven, het waarachtige, iets heel anders was dan het de schoolmeesters voorgesteld hadden. Toen kwam Peiser en hij wierp de schermen van die theaterwereld voor ons omver. Hij liet ons in zijn doeken een lijdend, een duldend leven zien. Hij sprak stout een aanklacht uit die wij reeds aarzelend begonnen te mompelen. Het waren de nachtploegen, de gekrepeerden, de stervende paarden, de meisjes van het schamel genot, die ons erbarmen opriepen. Peiser was in onze ogen een reus, iemand die de banier van de opstand droeg.’Ga naar eind[5] J.F. Elslander, die in zijn boek Figures et Souvenirs d'une Belle EpoqueGa naar eind[6] een vrij volledig beeld ophangt van wat er in de loop der jaren bij Giroux omging, vermeldt in zijn personenregister achteraan bijna tweehonderd namen van kunstenaars en rechtstreeks betrokkenen, maar die van Peiser ontbreekt.
De oorlog - het einde Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog vinden we Peisers naam terug in het JodenregisterGa naar eind[7], dat hij op 18 december 1940 in Ukkel ondertekende. Het document, dat in onheilspellend rode letters het stempel Juif-Jood draagt, vermeldt alle gegevens die de bezetter nuttig achtte: adres, gezinssituatie, afkomst enzovoort. Bij de rubriek ‘godsdienst’ lezen we: aucune. Dat klopt, want Peiser was atheïst. In elk geval was hij dus als Jood bij de overheid bekend, wat vaak een nefaste eerste stap is gebleken. Zover is bij het hem echter niet gekomen. Peiser dook met zijn gezin onder bij verhuisbedrijf Menkes Continental aan het kanaal, kennelijk een degelijk en veilig adres. Hij zag er de zware trekpaarden bezig die overvloedig in zijn werk figureren. De oorlog hield hem alleszins niet van zijn kunst af. Wel gaf hij in deze periode de voorkeur aan grafiek boven schilderwerk. Navraag bij de Dienst voor Oorlogsslachtoffers leert dat Peiser vanaf begin 1941 tot aan de bevrijding lid was van de verzetsorganisatie Solidarité-Croix Rouge du Front de l'Indépendance. Hij zamelde geld in om illegalen en hun familie te steunen, hij hielp verzetslui met onderduiken en verkocht bladen voor de sluikpers. Na de oorlog werd hij echter niet officieel als verzetsman erkend. ‘Veel vertelde hij achteraf niet over deze periode’, zeggen zijn leerlingen Jacob de Vries en Jean van KalkGa naar eind[8], ‘maar hij gaf niet de indruk ooit in grote moeilijkheden te zijn geweest. Consequent dwars als hij was, ging hij er prat op nooit de Jodenster te hebben gedragen.’ De ets is het brood van de schilder, zei James Ensor. Blijkbaar was dat bij Peiser niet anders. Nogmaals De Vries en Van Kalk: ‘De schilde- | |
[pagina 136]
| |
rijen stonden met honderden op zijn zolder gestapeld, hij verkocht er maar weinig van. Het gezinsinkomen kwam van zijn grafiek, die hij onder andere via zijn vriend, de lijstenmaker-meubelhandelaar Daneel, aan de man bracht. Een ets van Peiser in een meubelzaak was in die tijd lang geen ongewoon gezicht.’ Peiser schilderde, tekende, etste en lithografeerde na de oorlog onverdroten verder. Hij overleed, kettingroker die hij was, op 13 maart 1962 aan longkanker. Zijn vrouw stierf zeven jaar later. | |
SchilderijenAl kunnen de indrukken die een oeuvre achterlaat divers zijn, de volgende appreciatie van het werk van Peiser, ongedateerd en van een anoniem criticus, gaat wel erg ver: ‘Van hem geen stemmig landschap, geen verheven figuur, neen, de drift, de hartstocht, de brute verdierlijking, de idiotengrijns van de lollende dronkaard, alles wat lichtschuw samenrot, leeft en verliederlijkt aan de zelfkant van de samenleving laat hij ons zien.’Ga naar eind[9] Haast zeker betreft het hier een recensie van een tentoonstelling, een momentopname dus. Als dit de totaalimpressie zou zijn die van Peisers werk overblijft, was zijn succes bij de gewone kunstliefhebber nauwelijks te verklaren. Hoewel de klemtoon in Peisers beginperiode inderdaad op de ellende van de laagste klassen ligt, is een deel van zijn werk best vriendelijk. Er zijn strandtaferelen, marktscènes en kinderportretten van zijn hand die men zonder meer als lieflijk kan omschrijven. De evolutie die hij in de loop der jaren doorloopt kan algemeen worden getypeerd als van donker en dramatisch naar lichter en milder. | |
[pagina 137]
| |
In een werk als De botenschilder (ca. 1935) bijvoorbeeld zit totaal geen bitterheid. Vooraan zien we een arbeider die, gewapend met zijn alaam, op weg gaat naar de volgende klus, achteraan worden boten behandeld. Achtergrond en voorgrond zijn hier even interessant en vragen evenveel aandacht. Dat effect verkrijgt de schilder door heel doordacht met kleur en licht om te springen. De voorgrondfiguur, dominant door zijn positie, staat half in de schaduw, terwijl de boot achteraan door haar fel oranje tint oplicht. Wat een pretentieloos schilderijtje had moeten zijn, wint door zijn uitgekiende balans aan expressie. Aantrekkelijk in de schilderijen van Peiser zijn, behalve de vaak aangrijpende onderwerpen, ongetwijfeld de kleuren. Zo triest als het afgebeelde kan zijn, zo vrolijk is zijn palet. Peiser was een colorist, die de kunst verstond om zijn kleuren met sterke lichteffecten te accentueren en te doen opleven. De term ‘luminisme’ is voor sommige van zijn doeken niet overdreven. Hij was een groot bewonderaar van Rembrandts clair-obscur. Geel, oranje en heel typisch rood zijn Peisers favorieten. Ze contrasteren dikwijls met de trieste realiteit van zijn onderwerpen. Die helderheid voegt inhoudelijk wat toe aan zijn werk. De grauwheid van het leven dat hij zo consequent uitbeeldt, wordt er meer aanvaardbaar door. Ondanks zijn thematiek was Peiser duidelijk geen pessimist. Door de luministische toetsen van zijn palet komt de kunstenaar tot een soort picturale relativering van zijn onderwerp. Die aanpak blijft niet zonder gevolg. Niet al Peisers schilderijen komen als aanklacht tegen de ellende van de gewone man even authentiek over. Soms lijkt hij zelfs te balanceren op de rand van valse romantiek, door armoede en verloedering als iets grappigs of vertederends voor te stellen. Of je daarmee een slechter schilderij maakt staat nog te bezien, maar het hoeft geen betoog dat de boodschap erdoor verzwakt. Bij sommige van Peiser dronkemansportretten ligt het niet voor de hand om er de daensiaanse component in te vinden. Dat, ten slotte, Peiser een Jood was, valt aan zijn werk niet af te lezen. ‘Religion: aucune’, inderdaad. Enkele schilderijen als Un fils d'Israel (1915) zijn de uitzondering. De regel is dat hij de werkende, de arme mens, de mens tout court tot onderwerp neemt. En daar moeten we blij om zijn. Peiser was erg goed in een aantal dingen, maar zijn hele oeuvre overschouwend verdient hij toch vooral de titel van grootmeester van de menselijke figuur. | |
GrafiekDe grafiek van Peiser bestaat vooral uit etsen, in mindere mate uit litho's. Hoe groot zijn grafische productie exact is geweest, valt moeilijk te schat- | |
[pagina 138]
| |
ten. Hijzelf hield er geen register van bij, en een beredeneerde catalogus bestaat er vooralsnog niet van. Volgens alle bronnen is zijn prentwerk, net als zijn geschilderd oeuvre, ‘heel uitgebreid’. De Schönbergcollectie is een eerste indicatie. Ze bevatte een vijfenzestigtal verschillende etsen. De collectie van het prentenkabinet te Brussel is uitgebreider en telt een kleine honderdveertig stuks, maar ook die is zeker onvolledigGa naar eind[10]. Volgens voorzichtige schattingen mogen we uitgaan van een totaal van minimaal driehonderd etsen en vijftig litho's. Etsen van Peiser zijn dus niet zeldzaam. Niet alleen heeft hij een zeer respectabel aantal stuks gemaakt, hij liet per stuk ook gulle oplagen toe van doorgaans honderd tot zelfs tweehonderd exemplaren. Dat paste binnen zijn communistische opvatting: kunst is niet het privilege van de rijken, maar hoort bereikbaar te zijn voor iedereen. Peiser drukte overigens niet zelf, hij was klein behuisd en had geen plaats voor een pers. Het bekende Brusselse huis Van Campenhout was zijn vaste drukker. | |
[pagina 139]
| |
Ook in zijn grafiek heeft Peiser een herkenbare stijl ontwikkeld. Hij maakt lijnetsen, maar voert vaak uitgebreide aquatint- en drogenaaldeffecten toe. Duidelijk wil hij ‘grafisch schilderen’, en dat zowel in zijn zwartwit- als in zijn kleurenetsen. Hij brengt sterke licht- en donkercontrasten aan, die hij in verzorgde en bestudeerde composities doortrekt. In buitenscènes steken de figuren vaak donker af tegen een lichte achtergrond, in binnenhuisscènes is het meestal andersom. hij ‘Eén derde licht, twee derde schaduw’, placht hij te zeggenGa naar eind[11]. Een hoogtepunt van zijn etskunst is L'effort (na 1922), waarop een niet al te zachtzinnige voerman zijn paard aan het bit voorttrekt. Het decor is een desolate afbraakbuurt in de Marollen. De lichtwerking (lichtere achtergrond contrasterend met donkere voorgrondfiguren), samen met de accurate maar soepele tekening, is Peisers handelsmerk. In zijn zwartwitwerk komt hij sterker over dan in zijn kleuretsen, waar hij soms doorschiet naar het zoetige. Als illustrator werkt Peiser mee aan enkele publicaties van Le Musée du Livre, maar zijn belangrijkste illustratiewerk is zonder twijfel de luxeuitgave La Nouvelle Carthage van Georges Eekhoud (1923)Ga naar eind[12], waarvoor hij negenendertig etsen verzorgt. Op de tentoonstelling La Lithographie Belge Contemporaine in 1931 in Brussel zijn litho's te zien uit La Crapule, een album met tien prenten waarover verdere informatie ontbreekt. In 1932 maakt Peiser zijn, in het begin reeds vermelde, map Anvers, Quartier du Port. Ze wordt in honderddertig exemplaren gedrukt en bevat twintig etsen. Peiser geeft hier de atmosfeer weer van de Antwerpse haven tijdens het interbellum. Centraal staan de zeelui. Ze werken aan de kaaien, ze zoeken vertier in de bars en bordelen of zitten op straat te niksen. De kracht van Peisers werk schuilt in de levensechtheid: hij zet de mensen en de dingen neer zoals ze zijn. Hij kent de haven niet van horen zeggen, maar door er gewoond te hebben. De mensen aan de zelfkant van de maatschappij: hij heeft ze gezien en geroken. Hij heeft de mijnpaarden zien sterven en de trekpaarden zien werken voor hij ze op papier vereeuwigt. Als hij die figuren tekent, zal men hem niet betrappen op fouten in anatomie, houding of beweging. Het is die oerdegelijke representatie van Peiser die bij velen bewondering afdwingt. Door de laagdrempeligheid van zijn onderwerpen, de grote oplagen van zijn grafiek en de betaalbaarheid die er het gevolg van is, heeft Peisers grafisch werk door de jaren heen een ruime verspreiding gekend. Een kenner als Eugène Rouir ziet in zijn overzicht 150 jaar Belgische prentkunstGa naar eind[13] Peiser als graficus echter over het hoofd. | |
TekeningenDe tekenaar Kurt Peiser verdient onze bijzondere aandacht. De thematiek is gelijk aan die van zijn schilderijen en etsen: boten op het strand, | |
[pagina 140]
| |
paarden, de mens in al zijn min of meer beklagenswaardige verschijningsvormen. Maar zijn tekeningen zijn op een of andere manier indrukwekkender: ze waren duidelijk geen nevenproduct voor hem, integendeel, ze waren de basis van zijn kunst. Wat meteen opvalt is het formaat. De kunstenaar werkt op grote bladen, vaak van tachtig centimeter en meer. Vervolgens is er de hoge graad van afwerking: tekeningen van Peiser hebben niets gemeen met een snelle schets of een ontwerptekening. Dit zijn volwaardige kunstwerken. Veel schetsen zijn er van hem trouwens niet bekend, als hij begon te tekenen werkte hij blijkbaar door. Hij maakt met grote vaardigheid gebruik van alle mogelijkheden en facetten van de tekentechniek, zodanig zelfs dat het niet meevalt om oog in oog met een werk het hele proces te reconstrueren. Koppel aan de reling is een typische Peisertekening. Een armoedig paar zit lusteloos en moedeloos voor zich uit te kijken over de rivier. De rivier zien we niet, er is enkel een stuk reling. De man heeft de arm beschermend over zijn vrouw heengeslagen. Het gezicht van de vrouw is in | |
[pagina 141]
| |
profiel getekend, dat van de man is verstopt achter het hoofd van zijn vrouw. De hele tekening is grauw en grijs, met uitzondering van een paar nauwelijks opvallende kleurtoetsen: de blauwe oorbel en het sjaaltje van de vrouw pal in het midden, en de signatuur van Peiser rechtsonder in het donkere vlak, in een delicaat roze. Peisers techniek is rijk. Hij begint op een getint blad met een fond van houtskool en pastel, waarin hij een lichtere cirkel aanbrengt. Die is niet uitgespaard, er is met borstel, doezelaar, kneedgom of watten (of een combinatie ervan) materiaal ‘afgehaald’. Verder is de tekening gehoogd met wit. Tegen die lichtere achtergrond brengt de tekenaar de menselijke figuren aan. Opvallend detail: hij maakt zijn contouren wazig. De lijnen langs het haar van de vrouw, de pet en de jas van de man zijn ‘onthard’, ze vloeien sfeervol over in de aangrenzende partijen. Ook daar zijn allicht gom, watten of duim aan te pas gekomen. Werkt Peiser aan de periferie met ruime vlakken en nuances van donker en licht, in het centrum gaat hij heel anders te werk. Het gezicht van de vrouw is zeer precies getekend: de ogen, neus en enkele krulletjes aan de slaap zijn met fijn contépotlood gezet, de kin is gearceerd om de juiste textuur te verkrijgen. De rijke schakeringen van wit, zwart en grijs en de voorzichtige toevoeging van enkele goedgekozen kleurtoetsen (blauw en roze) resulteren in een geheel waar, ondanks de close-up, veel diepte in zit. Hij bouwt het werk als het ware laag na laag op en houdt pas op als het ‘af’ is. In veruit de meeste tekeningen die we van hem kennen komt Peiser authentiek over. Zijn aanklacht tegen de armoede en zijn mededogen met de sukkelaars die hij portretteert zijn oprecht. Wel hebben we opgemerkt dat hij zijn boodschap in zijn schilderijen soms wat verromantiseert. En als Peiser op de humoristische toer gaat, komen we al snel zijn bitterste kant tegen. Hij schuwt dan het scabreuze, het macabere en morbide niet: grijnzende schedels met pet, de dood aan de kachel (heel ensoriaans) of als kelner. In de houtskooltekeningen De magere en de vette jaren is de drol van ‘de vette’ aanzienlijk volumineuzer dan die van zijn minder fortuinlijke collega. | |
BesluitWe hebben ons tijdens de studie van het leven en werk van Kurt Peiser afgevraagd waarom hij niet alleen geen rol van betekenis heeft gespeeld, maar zelfs nauwelijks vernoemd wordt in de moderne Belgische kunstgeschiedenis. Omdat hij Joods en rood was? Aan het doodzwijgen was Peiser zelf niet geheel onschuldig, zo blijkt uit een aantal getuigenissen. Wie zowel zijn potentiële klanten als de pers schoffeert, mag zich over een gebrek aan goede wil van de buitenwereld niet verbazen. Maar mis- | |
[pagina 142]
| |
schien zijn er nog andere factoren die de stilte rond Peiser kunnen helpen verklaren. Zo heeft zijn strakke individualisme hem allicht niet veel baat gebracht. Hij bleef kunst maken zoals hem dat uitkwam: in laatimpressionistische trant. De lijst van trends die tijdens Peisers carrière volop in ontwikkeling waren en die hij straal negeerde oogt indrukwekkend: het Latemse expressionisme, dada, het surrealisme, de abstracte kunst, het constructivisme, Cobra enzovoort. Over Peisers vakmanschap kan geen twijfel bestaan, dat trotseert de eeuwen. In alle disciplines die hij heeft beoefend, blonk hij uit. Inhoudelijk daarentegen is Peiser in een groot deel van zijn werk een verteller: hij vat een gebeurtenis, een tegenslag, een leven in een verhalende scène samen. Narratieve kunst schijnt het bij de kunstliefhebber van nu niet meer zo goed te doen. Deze heeft geen kunst nodig om zich de werkelijkheid uit te laten leggen, en laat dat nu net zijn wat Peiser praktiseert. Wat voegt hij toe, vragen de kenner en de criticus zich af. De al dan niet harde realiteit, daar blijft het wel zo'n beetje bij. Zoals vaker het geval is in kunst, blijkt de sterkte van de kunstenaar - in dit geval zijn verbluffend realisme - voor sommigen meteen zijn zwakte te zijn. Ten slotte is er de thematiek. Peiser is een kunstenaar met een bij momenten erg nadrukkelijke boodschap. Titels als Kanonnenvlees, Dronkaard, Haar eerste klant en Kerstmis der armen spreken voor zich. Hij kon en wou zijn overtuiging niet verstoppen of sublimeren. Zijn kunst diende een maatschappelijk doel. Allemaal zijn goed recht uiteraard, maar die ingesteldheid helpt vandaag de dag evenmin. Geëngageerde kunst is heel trendgevoelig, haar populariteit vertoont sterke schommelingen en we bevinden ons daar niet meteen op een hoogtepunt. De protestsong ligt achter ons. |
|