| |
| |
| |
Podium
‘Dé Nederlander bestaat niet’
Nederland door de ogen van Bert Haanstra en Michiel van Erp
‘Dé Nederlander bestaat niet’. Toen prinses Máxima op 24 September 2007 voor een rij snorrende tv-camera's deze woorden uitsprak, waren woedende reacties haar deel. Eendrachtig buitelden Oranjeverenigingen (‘een grote vergissing om de Nederlandse cultuur en identiteit te relativeren’), politicus Geert Wilders (‘goedbedoel-de politiek correcte prietpraat’), intellectuelen en opiniemakers (‘geen enkel lid van het koningshuis heeft ook maar het flauwste benul van wat er precies speelt in het land’) over haar heen. De prinses bleek in haar toespraak bij gelegenheid van de presentatie van het rapport Identificatie met Nederland van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een open zenuw te hebben geraakt.
In het begin van de jaren zestig was de vraag wie de Nederlanders zijn heel wat minder beladen dan nu. In zijn beroemde film Alleman kon Bert Haanstra nog op een luchtige manier, maar met een serieuze ondertoon, een tamelijk stellig beeld van de Nederlander schetsen dat breed herkenning en waardering opriep. Ruim een miljoen bezoekers zagen destijds de film, die nog steeds een van de best bezochte Nederlandse documentaires is. Ook in het buitenland gooide Alleman hoge ogen. Hij won een Gouden Beer in Berlijn en werd genomineerd voor een Oscar, en had zo in binnen-en buitenland de nodige invloed op het beeld van Nederlanders.
Alleman (1963) is een collage van in zwart-wit gefilmde beelden die Haanstra gedurende ongeveer twee jaar met een verborgen camera maakte. De film kent geen verhaallijn: het is een aaneenschakeling van impressies en verhaaltjes die Haanstra door zijn mon- | |
| |
tage construeert. Hij filmt van een afstand - gesprekken zijn meestal niet verstaanbaar - en suggereert daarmee een onpartijdige registratie. De kijker wordt echter een handje geholpen bij de interpretatie van de beelden door mild-ironisch commentaar, dat werd geschreven en ingesproken door de bekende Amsterdamse schrijver Simon Carmiggelt.
Alleman opent met beelden van een grote ronddraaiende radar, begeleid door trompetterende muziek. Let op, hier gaat Nederland doorgelicht worden! Dan zwenkt Haanstra's camera over de Hollandse landschappen. Vanuit de lucht gefilmd zien we een natie van havens, waterwegen, polders en rivieren, een land dat moedig op het water veroverd is. Ook als de camera later eenmaal op vaste grond is geraakt - de commentaarstem spreekt over ‘dit kleine, waaierige land met veel meer wolken en veel meer water dan grond om op te staan’- blijkt Haanstra's fascinatie voor Nederland als land van water. Op een scheepswerf wordt een schip feestelijk te water gelaten; aan het strand verkleden Nederlanders zich zedig achter behulpzaam opgehouden handdoeken, om zich vervolgens dicht opeengepakt over te geven aan spel en ontspanning; rivieren worden druk bevaren door eindeloze rijen binnenschepen. Het leven op de binnenschepen die met fier wapperende Nederlandse vlag over de smalle rivieren varen, lijkt het nationale bestaan wel samen te vatten. Meer dan een paar vierkante meters hebben Nederlanders op de term voorttrekkende schepen niet nodig om de was op te hangen, schilderswerkzaamheden te doen, in zwembroek te genieten van zon, water en wind. We zien harmonieuze scènes van nijvere, sterke vrouwen en mannen aan het werk. Het gezinsleven floreert: een meisje schommelt op het dek, de hond rent blijmoedig op en neer, opa ontspant zich languit liggend op de plecht van een schip. Spelende kinderen laten een deken als een zeil opbollen. In de kajuit tuurt moeder van achter het roer over de rivier, als was zij de muze van Martinus Nijhoff (in zijn oer-Hollandse gedicht De moeder de vrouw lezen wij: ‘Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer / kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren. / Zij was alleen aan dek, zij stond bij’ 't roer, // en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.’). Langs de oever hollen schapen vrolijk mee. Meer is er in Nederland niet nodig om tevreden te zijn.
In het Nederland van Haanstra werken de mensen, ze gaan zondags ter kerke maar ontspannen zich ook op zijn tijd. Ze zitten op een stoeltje voor de boerderij in de zon en staren voor zich uit. Het verenigingsleven bloeit, onder grote belangstelling trekt de fanfare door het dorp, vergezeld door majorettes. In Maastricht wordt het carnaval gevierd: Haanstra toont ons het bovenaanzicht van een hossende menigte, waar een gemaskerde feestvierder alle moeite moet doen om zijn pilsje recht te houden terwijl hij door de menigte manoeuvreert. Vrouwen dragen een hoofddoek als carnavalsrekwisiet - in onze multiculturele tijd is het al nauwelijks meer te begrijpen dat hier verwezen wordt naar het prototype van een boerin. En voetbal- en | |
| |
andere sportwedstrijden worden massaal bezocht door fanatieke toeschouwers. De voetbalgerelateerde Oranjegekte, een van de zeldzame verschijnselen die in onze tijd Nederlanders nog massaal aaneen weet te scharen, is hier al in de kiem aanwezig. Geen hooliganisme nog, wel uitzinnige vreugde wanneer de favoriet wint. De verliezende sporter, die alles gaf wat hij in zich had, blijft geknakt achter.
En dan het weer: Nederlanders leven in een kikkerland. ‘We houden het in Nederland maar zo zelden droog’, meldt Carmiggelt, terwijl we scènes zien van een dorp waar een historische optocht door een hoosbui letterlijk in het water valt. Wie in de optocht loopt, trekt moedig een stuk plastic over zijn historische kleding heen en vervolgt zijn tocht, en de burgemeester blijft op zijn post om de optocht te inspecteren, ook al loopt het water hem in de kraag. Ook sneeuw en ijs zijn niet weg te denken uit de wereld van Haanstra, waarin de term ‘ozonlaag’ nog onbekend was en ‘opwarming’ betrekking had op kliekjes uit de koelkast. Elk Nederlands kind krabbelt op simpele schaatsen over het ijs. Met vallen en opstaan wordt hier duidelijk dat de aanhouder wint: uiteindelijk zwieren we, groot geworden, allemaal over de eindeloze ijsvlaktes.
Huisje, boompje, beestje. Dat is het overzichtelijke en geruststellende universum dat Haanstra schetst. Natuurlijk, er is ironie over het individualisme, de poetsdrang en het gebrek aan heldhaftigheid van de Nederlanders, maar het gaat hier uiteindelijk om een vriendelijk, tevreden en nijver volkje. Verontrustend wordt de film nergens. Zelfs de scène op een Amsterdamse rommelmarkt, waar bezoekers commentaar leveren op een borstbeeld van Hitler dat te koop wordt aangeboden (‘die zwerver heb wat op z'n geweten’), wordt niet echt schrijnend. De enige confronterende beelden hebben we te danken aan de Duitsers: er zijn de flitsen van foto's van lijken in een concentratiekamp, en er zijn - de stedelijke variant van een ‘schuldig landschap’- Amsterdamse straatbeelden, doorsneden met foto's van diezelfde plekken op het moment dat daar in oorlogstijd Joden worden weggevoerd.
Het beeld dat Haanstra in Alleman schetste beviel de Nederlandse overheid kennelijk zozeer dat het ministerie van Buitenlandse Zaken hem twee decennia later de opdracht verleende een korte film over Nederland te maken, die in het buitenland getoond zou worden ter kennismaking met ons land. In 1983 verscheen Nederland. In deze film van amper een kwartier toont Haanstra onder begeleiding van niets-aan-de-hand-muziek een keurig aangeharkt land. De vooruitgang heeft er definitief toegeslagen. We zien wegen, bruggen, havens, complexen van de chemische industrie en vooral waterbouwkundige hoogstandjes, waarin we Haanstra's fascinatie voor Nederland als op het water veroverd land herkennen: de Deltawerken, de Afsluitdijk, een kanaal dat over een autoweg heen voert. Al zijn we inmiddels in de laatste decennia van de twintigste eeuw beland, de Nederlanders zijn nog steeds aan het ringsteken en kazen aan het sjouwen op de Alkmaarse | |
| |
kaasmarkt. Van de maatschappelijke onrust in die jaren - de krakersrellen bij de installatie van Beatrix (‘geen woning, geen kroning’) en de massale protesten tegen kernbewapening (‘stop de neutronenbom’) - is geen spoor te bekennen. Haanstra concentreert zich liever op een lange reeks luchtopnames van historische gebouwen en molens, afgewisseld met beelden van dezelfde gebouwen, maar dan in de versie van Madurodam. Nederland is klein maar fijn. Het geheel ademt een afstandelijke, steriele sfeer. Zou het ministerie van Buitenlandse Zaken tevreden zijn geweest?
Een heel andere typering van Nederland en zijn inwoners geeft Michiel van Erp in zijn recente bioscoopdocumentaire Pretpark Nederland (2006), die wel ‘de Alleman van de eenentwintigste eeuw’ is genoemd. De vrijetijdsbesteding van - uitsluitend blanke - Nederlanders is hier het thema van een scherpe, soms genadeloze film. Waar in Haanstra's Alleman Nederlanders in hun vrije tijd nog rustig voor hun huis zaten of een voetbalwedstrijd bezochten, toont Van Erp hen in zijn documentaire als een verveeld, vervelend en ontevreden volk, dat dwangmatig op zoek is naar instantamusement.
Wat de Nederlander in werktijd doet, komen we niet te weten. Daarbuiten bezoekt hij in de wereld van Van Erp en masse de Libelle Zomerweek, de Gay Parade, het chocoladefestival in Zutphen, de Efteling of een outletcenter. Kennelijk kan de Nederlander zichzelf niet meer bezighouden, en heeft hij de hulp nodig van handige organisatoren van grootschalige evenementen. Massaal hebben de Nederlanders, die in Alleman nog ‘een volk van twaalf miljoen individualisten’ heetten, zich nu getransformeerd tot consumenten in groepsverband van voorgeprogrammeerde vrijetijdsbesteding, veelal op commerciële basis georganiseerd. Zelfs de Nederlandse boer pikt een graantje mee: waar eens de koeien graasden, bedrijven zijn gasten nu ‘poldersport’. In groepsverband onderwerpen ze zich in weiland en sloot aan infantiele spelletjes.
| |
| |
In Pretpark Nederland maken we onder meer kennis met Willem Sorel, directeur van het outletcenter Batavia Stad, een koopjesdorp met winkels in nagebouwde oud-Hollandse stijl waar Nederlanders in groten getale komen funshoppen. Sorel houdt van zijn vak. Vol vuur legt hij desgevraagd aan Van Erp uit wat het concept ‘drie halen, twee betalen’ inhoudt. Deze unieke marketingstrategie is in Nederland onovertroffen: ‘Als iets gratis is, kun je dranghekken plaatsen. Succes verzekerd’. Vanuit zijn kantoor, dat uitkijkt over de hoofdstraat van het namaakdorp, houdt hij scherp in de gaten of het winkelpersoneel wel op tijd voor het werk arriveert en hoeveel tasjes met aankopen de rondwandelende klanten in hun handen hebben. Sorel weet dat de Nederlander tot ver buiten de grenzen bekendstaat om zijn houding van ‘kijken, kijken, niet kopen’. Op gewichtige toon verklaart hij: ‘Het is aan ons om die zuinige Hollander hier te verleiden. Dat is erg belangrijk.’ Maar de speciale kerstkoopavond die Sorel voorbereidt, wordt een flop. Het is stil in Batavia Stad, en in het kantoor boven de donkere winkelstraat zien we Sorel eenzaam achter het verlichte raam naar buiten staren. Met een pijnlijk opgelegde vrolijkheid test hij later de geluidsinstallatie voor de grote autoverloting op de koopavond: ‘One, two, sinaasappelsap’. Het is allemaal van een enorme lulligheid. Sorel is, evenals de andere ondernemers in Pretpark Nederland, een tragikomische figuur.
De bus met Chinese toeristen die door het Nederlandse landschap rijdt, is een fremdkörper in de film. Van Erp heeft de reis van de Chinezen geënsceneerd; zij zijn ingehuurd om de rol van buitenstaander te spelen. Waar in Alleman een ‘typische Nederlander’ als Carmiggelt de beelden van een ironisch maar plezierig, herkenbaar commentaar voorzag, kijken wij hier door de ogen van de Chinezen naar onszelf, zodat de vervreemding groeit. De Chinese gids heeft hier de rol van commentator overgenomen: ‘Het draait er bij de mensen van nu om dat ze plezier hebben. Ze proberen altijd de verveling te verdrijven. Wij Chinezen vinden dat ze te veel van zichzelf vragen. Het moet spannend zijn. Daar is de Nederlander aan verslaafd’.
Op de vraag naar ‘de Nederlandse identiteit’ werd decennialang met schouderophalen of meewarig gegrinnik gereageerd, maar de laatste jaren groeit de fascinatie voor deze kwestie. Er is een gevoel van urgentie ontstaan om antwoorden te vinden op de vraag wie wij Nederlanders zijn, wat ons bindt, waar wij naar op weg zijn. Welke omgangsvormen zijn kenmerkend voor onze samenleving, welke geschiedenis delen wij, welke normen en waarden onderschrijven wij? Onder degenen die de moed hebben om een antwoord te zoeken op dergelijke moeilijke vragen, zijn politici en intellectuelen te vinden, maar ook kunstenaars en filmmakers als Van Erp. Maar geeft hij wel de antwoorden die wij willen horen? En wat hebben wij aan de antwoorden die een regisseur als Bert Haanstra in een andere, in dit opzicht nog onbezorgde tijd gaf?
Het Nederland van Alleman is inmiddels lichtjaren van ons verwijderd. | |
| |
In het brave, door de overheid goedgekeurde Nederland van Haanstra willen we niet wonen, maar evenmin in het lege, onbenullige Pretpark Nederland van Van Erp. Het is duidelijk dat iedere filmmaker zijn lens scherpstelt op zijn eigen beeld van Nederland. Als deze films iets laten zien van een Nederlandse identiteit, dan is dat vooral hoe tijdgebonden en veranderlijk die is, en hoe weinig heroïsch.
Máxima kan tevreden zijn.
□ Elianne Keulemans
| |
| |
| |
De kameleontische dichter
of De schaal van het geluk
Tomas Lieske (Den Haag, 1943) houdt het breed. Als romanschrijver zoekt hij zijn stof niet in het Nederland van zijn jeugd of van nu, maar neemt hij zijn lezers mee naar telkens andere tijden, werelden en personages. In zijn debuutroman Nachtkwartier (1995) vormde het huidige Turkije de achtergrond. Dünya, zijn nieuwste roman (2007), speelt in het Turkije van de jaren dertig van de vorige eeuw. Gran Café Boulevard (2003), waarin een ruimer tijdsverloop wordt geschetst, is voornamelijk gesitueerd in het Spanje van dictator Franco en de tijd daarna. Franklin, zijn met de Librisprijs 2001 bekroonde roman, vangt aan in Siberië, lijkt over te gaan in een bizarre fantasie, en krijgt ten slotte vaste grond in Lieskes bakermat Den Haag.
Het Nederlandse element in deze vertellingen vormen de mannelijke hoofdfiguren. Als Lieske in Gran Café Boulevard de jeugd van zijn hoofdpersoon in het Zuid-Hollandse Hoogmade beschrijft, waan je je even in een adolescentenroman van Vestdijk, zo raak wordt het emotionele leven van een puber tussen leeftijdgenoten geschetst. Net als Vestdijk is Lieske een groot stilist met een enorme mensenkennis. De puber uit Hoogmade wordt een beroepsvervalser van documenten die zich verstrikt in zijn eigen streken, wat leidt tot alleszins heftige verwikkelingen. In Mijn soevereine liefde (2005), Lieskes novelle over de Spaanse koning Filips II, brengt een Haagse wiskundige in de zestiende eeuw, Marnix de Veer, het tot opvoeder van Filips’ zoon en dochters. In Dünya zijn het een Hollandse technicus en een drie jaar oudere vriend, avonturiers, die als krijgsgevangenen in het Turkije van Kemal Atatürk een bestaan proberen op te bouwen en een meisje opvoeden dat toevallig op hun weg is gekomen. Het levert spannende, goed geschreven romans op met een bovennationale, Europese teneur.
| |
| |
Lieske is een romanschrijver met een formidabele fantasie én een daarbij dwingende verbeeldingskracht, die zijn verhalen rijk, spannend en qua ontwikkeling telkens weer verrassend maken.
| |
Ook in de poëzie
Die kwaliteiten vind je eens te meer terug in zijn poëzie, het genre waarmee deze Haagse auteur in 1987 met de bundel De ijsgeneraals het toneel betrad. Lieske voegde aan zijn debuut drie bundels toe, voor hij met Hoe je geliefde te herkennen (2006) de VSB Poëzieprijs 2007 verwierf. Van meet af aan viel deze voor een groot deel verhalende en relatief toegankelijke poëzie op door de enorme variatie van onderwerpen, een verteltrant waarin personages zelf worden uitgedaagd te spreken. In deze gedichten lijken personen tot leven te komen die de dichter heeft bekeken op vergeelde foto's, gesitueerd in het Den Haag van het fin de siècle en de periode na het bombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945.
Geliefd onder lezers van Lieskes poëzie blijkt zijn gedicht ‘De eierschaal’. Het dragen van verantwoordelijkheid als volwassene voor kinderen is een thema dat hem sterk bezighoudt, in zijn gehele werk. In zeven tweeregelige strofen roept hij het beeld op van een man die ‘de schaal van zijn geluk’ door de wereld probeert te dragen. ‘De schaal is zo dun dat het licht erdoorheen schijnt’, ja, ‘de afdruk van een kindervinger kan de schaal al misvormen’. Een pittige opdracht die de mens gesteld wordt, want iedereen bemoeit zich ermee als je naar je ideaal probeert te leven: ‘Hoe verder hij de woestijn in trekt om zijn eierschaal door de wereld/ te dragen, des te onttakeld, des te barrevoets, des te heftiger / achtervolgd door schreeuwende lieden die hem beschuldigen. / Dat zijn eierschaal ongeschonden is en in staat geluk te bergen.’
Het is het thema van authenticiteit en oprechtheid dat de schrijver koestert. De vraag, gesteld in de titel van Lieskes bundel Hoe je geliefde te herkennen?, is typisch voor veel van de gedichten. Het gaat daarbij volgens het titelgedicht om de verrassende bevrijding, die plotselinge verliefdheid veroorzaakt: de naam van de geliefde alleen al, vlinders in je buik! (strofe 1), en dan hoe ze geurt (strofe 2) en ten slotte wat er dan met jou gebeurt (strofe 3). Ik citeer de tweede en de derde strofe:
Dit is wat de geliefde verspreidt:
een geur van zomerlinde, van avondmelk,
van naakte huid onder een joppertje,
een geur van de liguster aan het eind van de tuinen,
waar in het lage licht met het geduld
van spinnen de geheimen worden prijsgegeven.
Plotseling zal een jeugdig besef de dagelijkse slijtage verjagen,
schiet een woord je te binnen dat je lang vergeten was,
| |
| |
lijkt het niveau van Maria Callas ook voor jou
bereikbaar, en het cantilene geloof,
dat je tot zelfs na je dood samen
hand in hand de eeuwigheid zal bewandelen.
O, zacht licht op paden langs manmoedig gras, o,
zicht op het dociele kroos, de prudente koeien.
De nog te weinig bekende Lieske toont een indrukwekkend inlevingsvermogen. Dat komt hem te stade in zijn romans en verhalen en het is in de gedichten van wezenlijk belang. Hij blijft zichzelf als vrouwenman in de observatie van meisjes en vrouwen, een dochter zo goed als de tweeling van Veronica, koningin Beatrix of Marilyn Monroe, een ‘del de luxe’ of Playboys Pet of the Month. In ‘Splendide mendax’ ironiseert hij de leugenachtigheid, de vrouwen die de man verleiden. ‘Schitterend liegbeest’, noemt hij ze, ‘met stalen ogen die hun eigen versie vertellen’. En dat zal gebeuren, wanneer je het, zoals de vrouw in ‘Onwetend, maar overspel’, met een ander aanlegt. In dit fraaie gedicht gaat dat zo:
Hoe zij zich voorbereidt op de thuiskomst van haar man:
zij schuift een stoel tegen de zon,
wrijft haar lichaam soepel,
stemt haar inwendig orkest,
legt onder haar korte zomerjurk
een geur van naaktheid uit.
Zij schudt haar hormonen op.
Diep in zichzelf kijkt zij of de tijd
haar niet te veel heeft aangetast.
Zij droomt zich een pose, een opgetild
worden, een hunkering die in haar lichaam
slaat, zij laat een kreet ontsnappen
omde hangende galm te beproeven.
Hoe zij zich invouwt in afwachting.
Die geïsoleerde laatste versregel vat als het ware het voorafgaande samen en is tegelijk de sublimering daarvan. Het gaat niet alleen om bedrog, ook om verlangen en ingetogenheid. Voortdurend spelen in dit werk mensen anderen dan zij zijn, en dat lijkt je, volgens Lieske, geraden. Hij biedt ons een panopticum, met veel vermaak en vrolijkheid, en af en toe, zoals in ‘De muizenkeizer tot de konten’, regelrechte vaudeville. Hij laat kardinaal | |
| |
Simonis preken tegen de Scheveningse monobaadsters (‘Ik ben geen vrouwenman’), minister Donner zich richten tot de snelle fietsers (‘Als u thuiskomt troont er een god in uw Gispen, / ribfluweel en blinkend chroom in zijn blik’) en koningin Beatrix tot de papegaaien van Artis (‘Natuurlijk: leg mij aan de ketting / en zet mij veren op, dan ziet niemand het verschil / tussen jullie hoofd en mijn oranje kop’). Het zijn heerlijke gedichten, met veel gevoel voor humor opgeschreven en soms buitengewoon ontroerend, zoals het zorgzame ‘Zogende merrie tot het beest achter de schutting’.
In ‘Striptease’ verrijkt Lieske bovendien de poëtische erotische taal met een aantal termen uit de valkenjacht, als hij aangeeft hoe de betreffende juffrouw uit de kleren gaat:
Meer dan gastvrij stelt zij haar flessentuin open,
nodigt de fluithazen uit voor een maaltijd
aan haar kool, pareert wat men haar toewenst,
schudt haar koelglanzende, welgevormde spalling,
en plukt haar laatste kledingstuk, haar valkenzak,
rukt de minieme kap van haar snuifvogel af.
Zoek in Van Dale de betekenis op van de woorden flessentuin, fluithaas, kool, spalling, valkenzak en snuifvogel, en je begrijpt nog beter de gevoelswaarde van wat hier wordt vertoond!
| |
Een vader-dochtermotief
Een aansprekend motief is dat van vader en dochter. Je hoeft niet de biologische vader te zijn om kwetsbare meisjes van dertien, veertien te beleven als je dochter. Lieske thematiseerde het niet alleen in zijn roman Dünya, ook blijkt het van belang in de novelle Mijn souvereine liefde. Het gedicht ‘Dochter’ in de bekroonde bundel geeft een schitterende evocatie van vadergevoelens en van hechte, onontkoombare gebondenheid, zelfs zo dat de vader compleet én gecompliceerd aan de dochter is overgeleverd. Ik citeer de tweede helft van het gedicht, metaforisch te verstaan:
Je hebt mij uitgekleed en je hebt je in mij
neergelegd, je koude voeten hebben mijn ingewand
kapot getrappeld. Je hebt mijn duim in je mond genomen,
je hebt mijn botten afgekloven. Wat rest:
de vrede waarin je sliep, die ik gestolen heb;
de filmrol van je kindertijd, die ik gesloten heb.
| |
| |
Zeilt wie zo kijkt naar zijn biologische of aangenomen dochter in haar kwetsbaarheid in verkeerd vaarwater? Zijn dit puur incestueuze overwegingen? Ik wil dat niet geloven, want als je zelf zulke dochters hebt die eens in deze prille situatie verkeerden, heb je ze eenvoudig eens te meer lief om deze tedere kwetsbaarheid van geest, lijf en leden. Je weet je voor altijd met hen verbonden. Dat Lieske met zijn werk dergelijke, vaak onderhuidse emoties onder woorden brengt, vormt er voor mij mede de bekoring van. Om nog maar te zwijgen over de rest, zijn taal, zijn humor, zijn virtuositeit in de keuze van zijn onderwerpen en het wisselend point of view.
□ Wam de Moor
De romans en dichtbundels van Tomas Lieske verschijnen bij Querido, Amsterdam.
|
|