| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Het verhaal van Matteüs
Het evangelie volgens Matteüs heeft nooit over belangstelling te klagen gehad. Groot voordeel was natuurlijk dat dit geschrift de opening van het Nieuwe Testament vormt. Bovendien lijkt het in de christelijke kerk doorgaans met meer theologische interesse tegemoet getreden te zijn dan de andere drie evangelies. Ten slotte is het gegeven dat dit door de eeuwen heen steeds opnieuw is gelezen en becommentarieerd een blijk van de bijzondere kwaliteit van deze tekst.
Met Het verhaal van Matteüs heeft Joop Smit, tot voor enkele jaren geleden universitair docent voor de uitleg van het Nieuwe Testament aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht, een mooi boek geschreven, Zijn aandacht gaat vooral uit naar de manier waarop Matteüs het levensverhaal van Jezus presenteert, naar de regie dus die hij voert. Door Smits vraagstelling komt de visie van de Bijbelschrijver op de betekenis en het optreden van Jezus heel duidelijk aan het licht. Zo is een van de bijzonderheden van dit evangelie dat Jezus, de hoofdpersoon, opvallend veel spreektijd krijgt. Liefst vijf keer legt Matteüs de loop van de gebeurtenissen stil om Jezus een grote toespraak te laten houden. Uiteraard voert de evangelist ook over deze redevoeringen de regie. Ze vormen in zekere zin de ruggengraat van zijn evangelie en daarom heeft Smit ze alle vijf van uitstekend en begrijpelijk commentaar voorzien.
Het boek biedt geen doorlopend commentaar op heel het evangelie. Smit | |
| |
heeft een weloverwogen keuze gemaakt op grond van de evangelietekst zelf én van de benadering die hij wilde toepassen. Behalve aan die vijf redevoeringen besteedt hij ook uitdrukkelijk aandacht aan het begin en aan het einde van dit evangelie, omdat begin en einde van een geschrift altijd een bijzonder gewicht hebben.
Het verhaal van Matteüs is uitstekend geschikt voor zowel persoonlijke Bijbelstudie als groepswerk. Het enige wat ik mis is af en toe een schema waaruit de opbouw van het evangelie extra wordt gevisualiseerd, terwijl ook een lijstje met eenvoudige literatuur dat dieper op bepaalde aspecten ingaat niet had misstaan.
□ Panc Beentjes
Joop Smit, Het verhaal van Matteus. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Meinema, Zoetermeer (ISBN 978-90-211-4158-9) / Altiora, Averbode (ISBN 978-90-317-2472-7), 2007, 136 blz., 14,90 euro.
| |
Recht
De magistraat aan het woord
De magistraat als een wereld vreemd individu dat zich wetens en willens terugtrekt in een ivoren toren: dat is het cliché dat tot voor kort onze beeldvorming over het gerecht bepaalde en dat in sommige kringen nog steeds opgeld doet. Sinds de zaak Dutroux beweegt er echter heel wat in het wereldje van de magistratuur, de evolutie van opvattingen over de eigen werking en over de verhouding tot de samenleving zit zelfs duidelijk in een stroomversnelling. De magistraat aan het woord van Dirk De Bruyn biedt een schat aan informatie over deze ontwikkelingen en daarom alleen al is zijn boek het lezen waard voor al wie om een of andere reden in de gerechtelijke actualiteit geïnteresseerd is.
De Bruyn is zelf rechter aan de Antwerpse rechtbank van koophandel en ‘weet dus waarover hij het heeft’. Maar hij schrijft niet alleen vanuit zijn beroepservaring, hij heeft recent ook politieke wetenschappen gestudeerd. Feitelijk is het boek een bewerkte versie van zijn proefschrift. Zijn onderzoek, dat overigens de strafrechtsmagistratuur betreft, berust dus op een solide theoretische onderbouw. De magistraat aan het woord bevat twee luiken: het eerste deel formuleert een theoretisch kader dat in het tweede deel geoperationaliseerd wordt in het eigenlijke onderzoek, bestaande uit interviews met een aantal magistraten en de daaruit volgende conclusies van de auteur.
Het eerste gedeelte opent met uitvoerige beschouwingen over de in onze samenleving werkzame democratiseringstrend en de diverse uitingen ervan. Ze illustreren voortreffelijk wat Tocqueville onder ‘gelijkheidsdynamiek’ verstond, al vermeldt De Bruyn die term merkwaardig genoeg nergens. Hij besteedt daarentegen wel veel aandacht aan theorieën als die van Norbert Elias en vooral Habermas. De communicatietheorie van deze laatste wordt grondig | |
| |
uit de doeken gedaan en De Bruyn formuleert een scherpzinnige weergave van diens ideeën over de relatie tussen systeem en leefwereld. Goed gedocumenteerd is hij ontegensprekelijk, maar bij momenten vraagt de lezer zich toch af waar dat allemaal toe moet leiden. Enig geduld is hier dus vereist. Bij de lectuur van het tweede deel blijkt dat het beloond wordt: je stelt dan vast dat die ideeën van Habermas en consorten op intelligente wijze verwerkt werden in de formuleringen van de vragen voor de interviews.
Overigens gaat het eerste deel ook grondig in op het thema van het strafrecht zelf. Diverse strafrechtstheorieën (vergeldingstheorie, utilitaristische, sociaal verweer, resocialiseringsideaal enz.) passeren de revue en worden van het nodige kritische commentaar voorzien. Ook ideaaltypes van strafrechtspleging als de opgelegde, de participatieve, de consensuele en de onderhandelde komen aan bod. Daarbij besteedt De Bruyn herhaaldelijk aandacht aan recente, van de klassieke strafrechtsvisie afwijkende ideeën over herstelrecht, waarvoor hij duidelijk een boontje heeft. Hij wijdt daarnaast boeiende beschouwingen aan het veiligheidsthema, waarbij hij objectivistische opvattingen (onveiligheidsgevoelens weerspiegelen de reële toename van criminaliteit) afweegt tegen subjectivistische (die gevoelens manifesteren een meer diffuus onbehagen dat dan geprojecteerd wordt op de criminaliteit).
Een ander ingrediënt van het eerste deel is de rechtscultuur. De Bruyn bespreekt hier de houding van de publieke opinie tegenover diverse soorten straffen en de moeilijke relatie tussen gerecht en media, maar brengt vooral een fascinerend verhaal over rol en plaats van symboliek en rituelen in de strafrechtspleging. Voorts belicht hij de relatie tussen recht en politiek, met de nadruk op het vervagen van de strikte grenzen tussen beide: de praktijk van de rechter wordt noodgedwongen gepolitiseerd, onder meer omdat politici steeds meer verantwoordelijkheden afschuiven op het gerecht.
Deel twee behandelt het eigenlijke onderzoek, waarbij een aantal strafrechtsmagistraten een vanuit de theoretische uitgangspunten opgestelde vragenlijst werd voorgelegd. De onderzoeksgroep bestond zowel uit (Antwerpse) rechters als parketmagistraten, inclusief die van de jeugdrechtbank en het jeugdparket. Het was een kleine groep van zestien magistraten, want het betrof een eenmansonderzoek met beperkte middelen. Vanuit het oogpunt van sociologische onderzoekseisen zouden daar wel enige vragen bij kunnen worden gesteld. Wellicht moeten we die in dit geval relativeren, de invalshoek van De Bruyn is veeleer een ‘socratische’. Hij is niet in de eerste plaats bekommerd om de representativiteit van de groep maar wil een aantal rechters bewegen tot zelfonderzoek, tot een zelfondervraging van hun praktijk en haar vooronderstellingen, hij lokt antwoorden uit op vragen die ze zichzelf misschien tot dan toe nooit gesteld hadden.
De Bruyn geeft trouwens ronduit toe dat zijn onderzoeksresultaten niet als spiegel van de praktijk mogen worden geïnterpreteerd. Hij ambieerde een ‘vertooganalyse’ die een beeld beoogt | |
| |
te geven van de wijze waarop magistraten hun eigen functioneren zien en ook aan de buitenwereld presenteren mede in termen van verantwoording van hun werk. Die analyse heeft dus vooral een symptoombetekenis, maar dat neemt niet weg dat ze inhaakt op een aantal recente, ook bij wet geregelde, ontwikkelingen in de gerechtelijke praktijk. Daardoor sluit het beeld heel waarschijnlijk dicht aan bij het reële gedrag van de ondervraagde magistraten.
Geïnspireerd door zijn theoretische uitgangpunten richt De Bruyn in de interviews de focus op drie thema's: overleg en communicatie, de relatie magistratuur-samenleving, en de verschillende wijzen van sanctioneren. Hoe kijken magistrates vanuit hun zelfperceptie, daar tegen aan?
Het eerste thema laat de houding aan bod komen, tegen de achtergrond van een overgangsproces van bevelsnaar onderhandelingshuishouding, de zich in het gerecht en tussen dat gerecht en andere instanties ontwikkelende overlegstructuren én tegenover de communicatie ter zitting tussen gerecht en betrokkenen bij het strafproces. Het tweede thema presenteert de visie van de ondervraagde magistraten op de evolutie van criminaliteit en onveiligheidsgevoelens, hun relatie met de media en de publieke opinie, en op de betekenissen die ze overbrengen - of de signalen die ze trachten te geven - op de partijen en de samenleving. Het derde thema peilt naar hun houding tegenover diverse soorten straffen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan altematieve maatregelen (werkstraf, bemiddeling, herstelrecht): in hoeverre zijn ze ermee vertrouwd en zo ja, staan ze er al dan niet positief tegenover? Opmerkelijk is dat uit de antwoorden op die vraag een overwegend welwillende houding blijkt, zij het dan getemperd door een realistisch besef van de effectieve mogelijkheden.
De antwoorden op de meeste vragen wekken de indruk dat een ‘progressieve’ houding duidelijk veld wint binnen de magistratuur. Het is uiteraard onmogelijk om daar binnen het bestek van deze bespreking in detail op in te gaan. De lezer zal die ontdekkingstocht dus zelf moeten ondernemen - en een ontdekkingstocht is het, je valt van de ene verrassing in de andere. Maar betreft het hier meer dan een indruk? Volgens mij wel. De manier waarop de antwoorden van de magistraten geformuleerd en vooral geargumenteerd worden maakt de notie van een toenemende democratische bewustwording binnen het gerecht geloofwaardig, en dat is toch wel een boodschap van de auteur. Waarmee niet gezegd is dat overdreven optimistische conclusies gerechtvaardigd zijn: niets bewijst dat het om een onomkeerbare trend gaat.
□ Fernand Tanghe
Dirk De Bruyn, De magistraat aan het woord. Een verkennend onderzoek naar de opvattingen van magistraten over hun functioneren in justitie en samenleving, Maklu-Uitgevers, Antwerpen-Apeldoorn, 2006, 297 blz., ISBN 90 466 00467 / ISBN-13 978-90-466-0046-7
| |
| |
| |
Kunst
Kunst zwijgt
Jan Hoet heeft in het museum MARTa van Herford, waarvan hij nu de artistieke leiding in handen heeft, voor een van de meest opmerkelijke tentoonstellingen van de afgelopen zomer gezorgd. In een jaar waarin de Biënnale van Venetië, de Documenta van Kassel en het ‘Skulptur Projekte Münster’ samenvielen en kunst heel wat drukte en commentaren genereerde, heeft Hoet gekozen voor stilte. Onder de titel ‘MARTa schweigt’ liet hij een tentoonstelling samenstellen waarin duidelijk werd gemaakt hoezeer verstilling en zwijgen vanaf de twintigste eeuw een wezenlijke dimensie van de kunst zijn geworden. Allicht werden kunstwerken ook voordien uit stille contemplatie geboren en in zwijgzame bewondering genoten, maar inmiddels is de stilte meer dan ooit een intrinsiek element van de uitbeelding zelf: heel wat werken belichamen leegte en stilte, en kunst raakt ons misschien heden des te sterker in de mate dat ze zwijgt.
In Herford werden soms bescheiden, maar betekenisvolle werken van een indrukwekkend aantal vooraanstaande kunstenaars bijeengebracht. Ik hoef slechts de namen van Marcel Duchamp, Joseph Beuys, Giorgio Morandi, Nam June Paik, Donald Judd, Gerhard Richter, Juan Muñoz, Thierry de Cordier en Hiroshi Sugimoto te noemen om een idee te geven van de rijkdom en trefzekerheid van de gemaakte keuze. De aandacht van de toeschouwer werd er vanzelf door geprikkeld, het verlangen om het onderwerp uit te diepen volgde meteen. Daarom is het enigszins jammer dat de opstellen van de catalogue de relatie tussen kunst en zwijgen in het algemeen behandelen, veelal vanuit de invalshoek van de receptiegeschiedenis en communicatietheorie, en niet ingaan op de verschillende aspecten en tendensen die door de gekozen kunstwerken worden vertegenwoordigd. Want kunst kan om meerdere redenen zwijgen: omdat verhalen en woorden komen te ontvallen en er niets meer gezegd kan worden, omdat beelden overdadig en krachteloos zijn geworden en tot stilstand gebracht moeten worden, omdat de kunstenaar op zoek is naar uitzuivering, contemplatie, transcendentie, of omdat hij door onmacht - tegenover ellende of volheid - gegrepen is. De verzorgde catalogus biedt wel een afbeelding van de getoonde werken, zij het zonder ze afzonderlijk toe te lichten, zodat de lezer dan maar zelf de oefening kan maken en zich afvragen hoe en waarom een bepaald werk zwijgt.
Op de tentoonstelling werd naast hedendaagse ook Etruskische kunst getoond. Het verband tussen beide kwam mij wat kunstmatig over. Dat doet echter niets af aan de waarde van het initiatief. ‘MARTa schweigt’ heeft gedemonstreerd waarom kunst levensnoodzakelijk is geworden: in onze maatschappij wordt het zwijgen ‘ondergewaardeerd’, zoals Michaël Kröger het in zijn bijdrage verwoordt, en kan het museum een ruimte van verstilling worden waar de ‘dwang tot eenduidige, permanente en functionele communicatie’ eindelijk wegvalt (uit com- | |
| |
merciële overwegingen worden helaas vaak andere visies gepromoot). In de catalogus staan hier en daar ook mooie aforismen over het zwijgen afgedrukt, en ook die helpen de lezer de stilte die hij in Herford gevonden heeft, thuis onder het doornemen van dit boek te koesteren.
□ Jan Koenot
Michaël Kröger en Franziska Brückmann (red.), Marta schweigt. Die Kunst der Stille von Duchamp bis heute, MARTa Herford gGmbH, Herford, 2007, 256 blz., 29,00 euro, ISBN 978-3-938433-09-6 (tweetalig Duits-Engels).
| |
Fotografie in Nederland
Bijna dertig jaar na het verschijnen van het vorige overzichtswerk van de Nederlandse fotografiegeschiedenis brengt een team van zeven kunst- en fotohistorici na jaren voorbereiding en studie Dutch Eyes uit. Dit lijvige boek wil een ruim beeld van de ontwikkeling van de fotografie in Nederland bieden, vanaf het ontstaan van het medium tot heden. De redactieleden hebben ervoor gekozen de geschiedenis vanuit de interesses van vandaag te benaderen. Het eerste hoofdstuk behandelt daarom de hedendaagse tijd, waarin de Nederlandse fotografie ook internationaal erkende prominente figuren heeft voortgebracht (Anton Corbijn, Rineke Dijkstra...). Daarna worden specifieke historische periodes behandeld en meerdere thema's besproken, zoals de beeldvorming rond de eigen Nederlandse identiteit en ‘de blik op de ander’(fotografie in overzeese gebieden als Indonesië of West-Nieuw-Guinea).
Telkens gaat de aandacht uit naar de invloed van technische innovaties, de maatschappelijke context en de samenhang met internationale ontwikkelingen. Gaandeweg raken de auteurs aan allerlei facetten die de geschiedenis van de fotografie zo boeiend maken. De spanning tussen documentaire en kunstfotografie komt meermaals naar voren, zoals ook de sociale functie van het medium. Treffend zijn de passages over de fotografie tijdens de opkomst van het nationaal-socialisme en onder de Tweede Wereldoorlog, toen fotografen er niet voor terugschrokken het gedrag van de Duitse bezetters en acties van het verzet op de gevoelige plaat vast te leggen. Alle genres komen ter sprake (het portret, het landschap, stads- en architectuurfotografie, historische documenten...). Ook aan het fotoboek wordt een hoofdstuk gewijd.
Naast bijdragen over al de genoemde onderwerpen bevat deze publicatie talloze afbeeldingen, waaronder pareltjes zitten en waarvan een aantal qua stijl of inhoud meteen aan buitenlandse parallellen doet denken. Het geheel wordt afgesloten met een tijdsbalk, waarin de politieke en economische context, relevante maatschappelijke en culturele evenementen en de ontwikkelingen van de fotografie in Nederland naast elkaar worden geplaatst. Voorts mag de lezer zich verheugen over nauwkeurige fotobijschriften, een uitvoerige bibliografie (algemeen en per hoofdstuk) en een personenregister, zodat het boek ook voor studie en onderzoek bruikbaar is.
| |
| |
De redactieleden zijn zich bewust van de noodzakelijke beperkingen waaraan ook een lijvige uitgave als deze onderhevig is, en die bescheidenheid siert hen. Zoals blijkt uit een beknopte ‘Verantwoording’ op de voorlaatste pagina, beseffen zij dat de geschiedenis van de fotografie in Nederland niet uit één verhaal bestaat, maar een complex geheel van zich naast en door elkaar ontwikkelende fenomenen en kwesties vormt. Dat de keuze voor een thematische behandeling onvermijdelijk bepaalde aspecten terzijde laat, is dus ingecalculeerd. Maar de lezer vraagt niet om volledigheid. Juist de thematische indeling maakt van Dutch Eyes een hanteerbaar boek, dat je niet in een keer hoeft uit te lezen, en de gekozen onderwerpen kunnen een ruim publiek aanspreken. Daarnaast zorgen de overvloedige illustraties voor heel wat kijkgenot én leerstof.
Van dit werk is een Engelse vertaling beschikbaar, zodat men ook buiten ons taalgebied de rijkdom van de Nederlandse fotografie kan ontdekken. Ten slotte: de verschijning van dit nieuwe standaardwerk valt samen met de verhuizing van het Nederlands fotomuseum naar een ruimere locatie in Rotterdam, waar een rijke collectie van foto's wordt bewaard en de bezoeker in een kenniscentrum terecht kan en wisselende tentoonstellingen kan bezichtigen.
□ Jan Koenot
Flip Bool, Mattie Boom, Ingeborg Th. Leijerzapf e.a. (red.), Nieuwe geschiedenis van de fotografie in Nederland: Dutch Eyes, Waanders Uitgevers, Zwolle (i.s.m. Stichting Fotografie in Nederland), 2007, 576 blz., 69,95 euro, ISBN 978-90-4008337-2 (Nederlands), 978-90-4008380-8 (Engels).
| |
Geschiedenis
Spanje
In deze tijden voi globalisering is zowat elk land op zoek naar zijn eigen identiteit. Ver komt men daarbij meestal niet: een negatieve afbakening lukt nog wel (‘we zijn zeker geen islamieten!’), maar aan de positieve kant overheerst de mist. De westerse samenleving lijkt steeds meer een eenheidsworst, pogingen tot canonvorming lokken veelal controverses uit, of de ultieme identiteit blijkt, bijvoorbeeld volgens sommige belgicisten, juist het ontbreken van een welomschreven identiteit te zijn.
In Spaanse spoken gaat de in Spanje woonachtige Brit Giles Tremlett, correspondent van The Guardian, vanuit zijn gastland in op deze problematiek. Hij geeft de geschiedenis daarbij een dominante plaats. Spanje leent zich uitstekend voor een dergelijk onderzoek: het heeft een islamverleden, kende (achteraf geïdealiseerde?) periodes van tolerant religieus samenleven (Al Andalus), en er leven binnen één staatsverband Catalanen, Basken en Galiciërs met zeer uitgesproken nationalistische gevoeligheden. En pas zeventig jaar geleden werd er een gruwelijke Burgeroorlog uitgevochten, waarbij de winnende partij zei te vechten voor de redding van | |
| |
de (katholieke, semi-feodale, unitaire) Spaanse identiteit.
Tremletts beschouwingen beginnen dan ook met de ontdekking van massagraven uit de Burgeroorlog, en met de ongemakkelijke confrontaties die eruit volgen. Een identiteit die men overwonnen waande, is nog storend aanwezig, want heel wat huidige notabelen hebben franquistische boter op hun hoofd. En zo volgen de botsingen elkaar op: unitarisme versus deelnationalismen, oude religieuze scherpslijperij versus nieuwe seculiere aanspraken, belangen van rijken versus ademruimte voor de armen, conservatieve reflexen versus nieuw libertinisme à la Almodovar. De moordende aanslag door moslimfundamentalisten op de metro in Madrid vormde een nieuw culminatiepunt dat een groot trauma veroorzaakte. Maar hoe krampachtig en gewelddadig de oude spoken ook zijn, Spanje neemt zijn plaats in het moderne Europa in. Il n'y a de pas de Pyrénées...
Die metamorfose beschrijft Giles Tremlett met grote flair, al zijn zijn teksten uiteindelijk onbevredigend omdat ze ergens halfweg blijven steken tussen het serieuze wetenschappelijke werk en de stemmingsjournalistiek. Of is Spanje nog te zeer gevangen in tegenstrijdige draaikolken om een evenwichtige synthese mogelijk te maken?
□ Jacques De Maere
Giles Tremlett, Spaanse spoken. Reizen door het verborgen verleden van een land. Vertaald door Els van der Pluym, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 511 blz., 24,90 euro, ISBN 978-90450-1338-1.
|
|