Streven. Jaargang 74
(2007)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 912]
| |
Bruno Segers
| |
Wat kenmerkt de westerse beschaving?De Franse filosoof en historicus Philippe NemoGa naar eind[4] publiceerde in 2004 met Qu'est-ce que l'Occident? een zeer interessant, compact en leesbaar boek, dat inmiddels in het Italiaans, Engels, Duits en Portugees vertaald is. | |
[pagina 913]
| |
Hij beschrijft wat ervoor gezorgd heeft dat de westerse beschaving geworden is wat ze nu is. Daarbij legt Nemo de klemtoon op het culturele aspect. Hij maakt geen onderscheid tussen de begrippen ‘cultuur’ en ‘beschaving’. Essentieel voor hem is dat het Westen géén specifiek volk of bevolkingsgroep is, maar een cultuur, gedragen door verschillende volkeren. In haar geschiedenis hebben mensen van verschillende etnische afkomst waarden overgenomen die hun oorspronkelijk vreemd waren. Denk aan de hellenisering van de Romeinen, de romanisering van de Galliërs, de kerstening van Europa en aan het christelijk Europa dat aansluiting zoekt bij het Romeinse recht en de Griekse wetenschap. Telkens hebben deze groepen een verwantschap overgenomen en doorgegeven die niet strookte met hun etnische afstamming. Voor Nemo is het ontstaan van de Europese cultuur, ondanks haar complexiteit, terug te brengen tot vijf essentiële gebeurtenissen: het uitvinden van de stad, de vrijheid, de wetenschap en de school door de Grieken; het uitvinden van het recht door Rome; de ethische en eschatologische revolutie van de Bijbel en de idee van vooruitgang; de ‘pauselijke revolutie’ van de elfde tot de dertiende eeuw; en tot slot de bevordering van de liberale democratie. Noch Griekenland noch Rome lijkt de vooruitgang uitdrukkelijk gewild te hebben. Hoewel de Grieks-Romeinse wereld de facto een aantal veranderingen heeft voortgebracht, waren die onbedoeld en gold vooruitgang niet als de normale weg van de mensheid. Als men ervan uitgaat dat de idee van vooruitgang deel uitmaakt van de westerse beschaving, dan moet die het gevolg zijn van een andere inbreng. De hypothese van Nemo is dat dit het joods-christelijk denken is. Volgens hem heeft daaruit de moraal van liefde en mededogen een ongekende gevoeligheid voor het menselijk lijden veroorzaakt. Dit heeft een geest van opstand teweeggebracht tegen de idee dat het kwaad behoorde tot de eeuwige orde van de dingen waarbij men zich moest neerleggen. Zo ontsprong de dynamiek van de historische vooruitgang. Vanwege het mededogen roept de Bijbelse ethiek op het kwaad en het lijden te bestrijden. Er wordt dan ook gebroken met een cyclische opvatting van de tijd ten gunste van de verwachting van een nieuwe toekomst die beter is dan het heden. Deze geest van verandering zal in de loop van de geschiedenis verschillende vormen aannemen: messianisme, millenarisme, utopisme en uiteindelijk geseculariseerde vormen ervan in de moderne vooruitgangsdoctrines. De Bijbelse oproep tot vreedzaamheid en rationaliteit kadert in een nieuwe ‘wereldvisie’ die van de elfde tot de dertiende eeuw onder impuls van de Roomse kerk tot stand kwam. De belangrijkste socioculturele gebeurtenis in het Europa van het einde van de elfde eeuw was de ‘Gregoriaanse hervorming’. De Amerikaanse historicus Harold J. Berman heeft | |
[pagina 914]
| |
voorgesteld hiervoor de naam ‘pauselijke revolutie’ te gebruikenGa naar eind[5]. ‘Pauselijk’ omdat ze niet alleen door Gregorius VII maar ook door andere pausen vóór en na hem gerealiseerd werd. ‘Revolutie’ omdat het hier gaat om meer dan een structurele hervorming van de Kerk en zal uitmonden in een reorganisatie van de kennis, waarden, wetten en instellingen van de Europese samenleving in haar geheel. In zijn Dictatus papae van 1075 verklaarde Gregorius VII dat hij het geestelijk én wereldlijk oppergezag bekleedde. Hij gebruikte die macht voor een aantal belangrijke maatregelen. Zo moest er nieuwe studie komen van het antieke Romeinse recht, dat in de vergeethoek was geraakt. Tot hiertoe werd het sociaal gedrag geregeld door enerzijds plaatselijk (Germaans) recht en wat elementen van het Romeins recht, anderzijds door de christelijke moraal. Er bestond weinig of geen verband tussen deze registers en het nieuwe cano-nieke recht bracht de elementen nu bij elkaar. Het Romeins recht werd gepolijst of ‘gechristianiseerd’, de soms weinig praktische of zelfs onleefbare christelijke moraal ‘gejuridiseerd’. Deze synthese bevorderde de toepassing van het recht op zichGa naar eind[6]. Aan de universiteiten, die in deze periode werden opgericht, floreerden overigens ook andere wetenschappen. Tussen de elfde en de dertiende eeuw kende Europa bovendien een sterke economische en demografische groei en begon het zich stilaan te onderscheiden van andere beschavingen. Vanuit welke mentale ingesteldheid werd de ‘pauselijke revolutie’ doorgevoerd? Er heerste een profetische intuïtie dat Christus niet terug naar deze wereld was gekeerd omdat die te slecht geworden was en de Kerk niets had gedaan ter verbetering. De christelijke mens moest dus de wereld veranderen en waardig maken om Christus opnieuw te ont-vangen. Hiervoor waren er aanpassingen nodig aan de theologie van Augustinus (354-430). Die had gesteld dat de menselijke natuur dermate door de zonde was aangetast dat alleen God hem door zijn genade kon redden. In de elfde eeuw herformuleerde Anselmus van Canterbury (1033-1109) deze traditionele zondeleer zo dat het menselijk handelen wel waarde kreeg en een louter contemplatief leven werd veroordeeld. Voor het bereiken van het ethische en eschatologische doel van de Bijbel is gebruik van de rede een morele plicht. Naast dat kennen impliceert de wereld veranderen handelend optreden. De valorisatie van het menselijk handelen zal zowel in het katholicisme als later in het protestantisme centraal blijven staan, waardoor het tot een breuk komt met het orthodoxe christendom. Orthodoxe theologen beschouwden het belang dat de westerse kerk hechtte aan het veranderen van deze wereld immers als een verzaking aan de bovennatuurlijke dimensie van het leven. Dit misverstand is de kern van de bekende passage in Dostojevski's Gebroeders Karamazov: de ‘legende van de grootinquisiteur’. | |
[pagina 915]
| |
Dostojevski confronteert hem, symbool voor het katholicisme, met Jezus die voorgesteld wordt als perfecte orthodox, zuivere liefde en heldhaftigheid. De grootinquisiteur is cynisch en vertegenwoordigt het politieke denken. Hij representeert de juridisch-politieke menselijke rede die voor Dostojevski materialistisch is en zonder zielGa naar eind[7]. Het blijft echter een misverstand: het aardse leven trachten te organiseren en verbeteren impliceert niet dat men niet meer in de hemel gelooft! Dit verschil in denken verklaart deels waarom de orthodoxe christenen minder ver zijn gegaan in economische en technische ontwikkeling: voor hen waren de menselijke rede en het menselijk handelen minder belangrijk. Ten slotte is het voor Nemo duidelijk dat de hernieuwde belangstelling voor recht en wetenschap voortvloeit uit een intellectuele ommekeer. Een aantal ‘oude’ teksten over recht en wetenschap was reeds bekend maar er werd niets mee gedaan omdat men er het nut niet van inzag. Pas vanaf de elfde en twaalfde eeuw ging men beseffen dat deze kennis zinvol en bruikbaar was. Het is dus verkeerd te stellen dat de vernieuwing van het westerse denken in deze periode alleen te danken is aan Arabische invloeden. Wel werd door Arabische tussenkomst een groot aantal ongekende manuscripten opnieuw in het Westen bekend, samen met originele Arabische bijdragen. Maar deze materiële elementen zijn minder belangrijk dan de toenmalige westerse geest die ze betekenisvol maakte. Nemo besluit: ‘Si la cause matérielle eût suffi, Galilée eût été Mongol’. De grote liberale en democratische hervormingen hebben uiteindelijk de moderne en seculiere westerse samenleving voortgebracht door het doel van de ‘pauselijke revolutie’ efficiënter na te streven: verbetering van de wereld. Dat dit een strijd voor ontvoogding betekende tegenover de religieuze machten is een andere belangrijke stap geweest in de westerse geschiedenis. | |
Een overwinning van de redeIn zijn boek The Victory of Reason. How Christianity led to Freedom, Capitalism, and Western Success vraagt Rodney Stark, professor sociologie en vergelijkende godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van Washington en sinds 2004 sociale wetenschappen aan de Baylor University: ‘how had nations that had arisen from barbarism and the rubble of fallen Rome so greatly surpassed the rest of the world’Ga naar eind[8]? De meest plausibele verklaring voor de westerse overheersing is volgens hem de opkomst van het kapitalisme, dat alléén in Europa ontstaan is en dat een ongekende toename van productiviteit en vooruitgang heeft veroorzaakt. Indien deze stelling juist is, waarom ontstond het kapitalisme dan enkel in Europa? Volgens Stark is de fundamentele basis, zowel voor het ontstaan van het kapitalisme als voor de westerse beschaving, een uitzonderlijk geloof in de rede. | |
[pagina 916]
| |
Het christelijk geloof werd sterk beïnvloed door de Griekse filosofie, die zelf overigens opmerkelijk weinig impact had op de Griekse religie. Vanaf het vroege christendom waren de kerkvaders ervan overtuigd dat de rede een gave Gods was, en een middel om het begrip van de openbaring en van de Schrift te vergroten. Het succes van het Westen is dus volgens Stark grotendeels het gevolg van het christendom, en dit niet alleen vanaf de protestantse Reformatie. Hij betwist ten stelligste de beroemde these van Max Weber dat het protestantisme, door zijn moraal van zelfdiscipline en hard werken, aan de basis ligt van het kapitalisme. Deze these komt volgens Stark voort uit een academisch antikatholicisme. Historici hebben deze opvatting allang verworpen, op grond van het eenvoudige feit dat de opkomst van het kapitalisme in Europa eeuwen voorafging aan het ontstaan van het protestantismeGa naar eind[9]. Alle kenmerken van het kapitalisme - zoals de individuele onderneming, het krediet, winst, speculatie - zijn vanaf het begin van de twaalfde eeuw aanwezig in de republieken Venetië, Genua en Firenze, van waaruit ze werden ingevoerd in Noord-Europa. De eerste voorbeelden van kapitalisme zijn zelfs te vinden in de grote christelijke kloostersGa naar eind[10]. Weber had het volgens Stark wel bij het rechte eind waar hij wees op het belang van religieuze ideeën bij de opkomst van het kapitalisme in Europa. Materiële voorwaarden waren namelijk ook aanwezig in China, Indië, Byzantium en de islamitische gebieden, maar nergens is het kapitalisme ontstaan, noch een morele visie die viel te verzoenen met een dynamisch economisch systeem. Twee elementen liggen aan de basis van de specifieke evolutie in Europa: rationele theologie en voldoende vrijheid. Theologie heeft een kwalijke reputatie bij veel westerse intellectuelen, zoals scholastiek vaak met steriliteit geassocieerd wordt. Niet bij Rodney Stark: ‘The Scholastics were fine scholars who founded Europe's great universities and launched the rise of Western science. As for theology, it has little in common with most religious thinking, being a sophisticated, highly rational discipline that is fully developed only in Christianity’Ga naar eind[11]. Theologie is voor Stark ‘formeel nadenken over God’ en impliceert een godsbeeld met onder meer bovennatuurlijke, bewuste en rationele kenmerken. Hij citeert uitspraken van Tertullianus (tweede eeuw) en Clemens van Alexandrië (derde eeuw) over het belang van de rede voor de christelijke GodGa naar eind[12]. Ook Augustinus en Thomas van Aquino beschouwden de rede als een van de middelen om beter inzicht te krijgen in Gods wil. Het ging in de theologie niet alleen om interpretaties van de Schrift, maar tevens om deductieve redeneringen die dikwijls noopten tot nieuwe leerstellingen. Natuurlijk waren er in die dagen geestelijken die daartegen gekant waren, maar zij staafden hun mening met... theologische argumenten. In het jodendom en in de islam wordt de Schrift in de eerste plaats benaderd als wetgeving. Stark beschouwt deze godsdiensten dan ook | |
[pagina 917]
| |
als ‘orthopraktische’ religies. Ze leggen de nadruk op de wet en het regelen van het sociale leven. Daartegenover is het christendom veeleer een ‘orthodoxe’ religie, omdat het het juiste geloof en de juiste theologie beklemtoont. Typische betwistingen in de joodse of islamitische wereld behelzen het probleem of een bepaalde activiteit of innovatie in overeenstemming is met de religieuze wetgeving (bijvoorbeeld of religieuze geschriften gedrukt mogen worden). Christelijke betwistingen gaan daarentegen vaak over de leer, zoals over de Drievuldigheid. Juridische interpretaties steunen dikwijls op precedenten en zijn daarom gericht op het verleden, terwijl pogingen om Gods natuur beter te begrijpen de mogelijkheid van vooruitgang of verbetering vooronderstellen. Het is dit geloof in vooruitgang dat het essentiële verschil maakt tussen het christendom en de andere grote religies. Alléén het christendom en de joodse religie beschouwen de geschiedenis niet als een eeuwig terugkerende cyclus of een onvermijdelijk verval. Een belangrijk element is ook dat Jezus van Nazareth, in tegenstelling tot Mozes of Mohammed, geen geschreven teksten heeft nagelaten die beschouwd konden worden als rechtstreeks van God komend. En omdat het Nieuwe Testament veeleer een anthologie is dan een eenheid van teksten, waren de kerkvaders vanaf het begin van het christendom verplicht na te denken over en te redeneren met een verzameling uitspraken die toegekend werden aan Jezus. De christelijke theologen moesten dus wel gebruikmaken van de rede en waren overtuigd dat ze hiermee tot een beter begrip van Gods wil konden komen. Dit vertrouwen verklaart Stark als volgt: ‘...because God is a rational being and the universe is his personal creation, it necessarily has a rational, lawful, stable structure, awaiting increased human comprehension. This was the key to many intellectual undertakings, among them the rise of science’Ga naar eind[13]. China, Indië, het oude Griekenland en Rome, de islamitische beschaving: alle hielden zich bezig met alchemie en astrologie, maar alleen in Europa ontwikkelden die zich tot scheikunde en astronomie. Hoe kan dat? Stark citeert filosoof Alfred North Whitehead die de christelijke theologie essentieel achtte voor het ontstaan van de wetenschap in het Westen. In het middeleeuwse denken zat nu eenmaal het onwrikbare geloof vervat dat er een geheim schuilt in de schepping, en dat dit ontsluierd kan worden. De middeleeuwse mens was overtuigd van de rationaliteit van God. God werd opgevat als de persoonlijke energie van Jahweh, verbonden met de rationaliteit van de Grieken. En deze God was de schepper van het heelalGa naar eind[14]. Volgens Whitehead was het godsbeeld van andere religies te onpersoonlijk of te irrationeel om wetenschap te kunnen voortbrengen. Het westerse vertrouwen in de rationaliteit van God en zijn schepping heeft volgens Stark ook de grote verwezenlijkingen van de zes- | |
[pagina 918]
| |
tiende en zeventiende eeuw geholpen. Evenals hun middeleeuwse voorgangers beschouwden Newton, Kepler en Galilei de schepping als een boek dat gelezen en begrepen moest worden. Deze religieuze opvatting was afwezig in landen en beschavingen die de potentie hadden een wetenschap te ontwikkelen, maar dit niet gedaan hebben. Waar het dan China betreft, heeft volgens Stark de Britse historicus Joseph Needham de verklaring in petto. Voor Chinese denkers heeft het universum altijd bestaan en is er geen reden aan te nemen dat het zou functioneren volgens rationele wetten, noch dat een fysische verklaring beter zou zijn dan een mystieke. Ze zochten verlichting, geen verklaringGa naar eind[15]. En in de islam vervolgens is het godsconcept de reden waarom wetenschap er zich niet ontwikkelde. Allah wordt beschouwd als een zeer actieve God die in de wereld ingrijpt als hij dit wenst, waardoor het formuleren van ‘natuurlijke wetten’ godslastering is die de vrijheid van Allahs handelen beperkt. De islam mist dus de overtuiging dat het universum functioneert volgens onveranderlijke wetten die God in zijn schepping heeft gelegd. Stark wijst tevens op het feit dat hoewel in de islamitische wereld de Griekse erfenis bestudeerd werd, ‘the possession of all of this enlightenment did not prompt much intellectual progress within Islam, let alone eventuate in Islamic science’Ga naar eind[16]. De islamitische wereld heeft in het verleden alleen succes geboekt op specifieke domeinen zoals geneeskunde en deelgebieden van de astronomie, waar die vooruitgang niet afhing van een algemeen theoretisch kader. Stark benadrukt dat de wetenschappelijke revolutie van de zestiende eeuw meer een ‘evolutie’ was dan een ‘revolutie’, en dat in de bloei van de wetenschap een proces culmineerde dat al eeuwen aan de gang was. Zo was Copernicus geen geïsoleerde denker; hij had gestudeerd aan de universiteiten van Krakau, Bologna, Padua en Ferrara. Er werd zoveel vooruitgang geboekt tijdens de zogenaamde ‘duistere Middeleeuwen’ dat Europa zich vanaf de dertiende eeuw kon onderscheiden van de rest van de wereld. Het christendom leerde dat vooruitgang normaal was en had nieuwe ontdekkingen en uitvindingen aangemoedigd. Dát was volgens Stark de ‘revolutie’. Als hij daarna ingaat op het kapitalisme, wijst hij erop dat het in christelijke gebieden die niet (meer) beschikten over de nodige vrijheid, niet kon ontstaan of zich handhaven. Bijvoorbeeld in de Vlaamse steden nam het kapitalisme een hoge vlucht, tot Spanje er de scepter begon te zwaaien. | |
Bij wijze van besluitDe boeken van Nemo en Stark verhelderen het ontstaan van de westerse beschaving, het eerste vanuit een vooral culturele, het tweede vanuit een meer economische invalshoek. Prikkelend is Nemo's stelling dat | |
[pagina 919]
| |
niet zozeer de herontdekking van een aantal geschriften via Arabische contacten als wel de intellectuele ommekeer in Europa in de elfde eeuw aan de basis lag van het opnieuw bestuderen van Griekse en Latijnse teksten over recht en wetenschap. Dat blijkt onrechtstreeks ook uit het feit dat de islamwereld zelf van deze kennis minder gebruik heeft gemaakt en geen vergelijkbare wetenschappelijke vooruitgang boekte. In de antiwesterse literatuur wordt deze achterstand vaak toegeschreven aan de kolonisatie. Maar dat volstaat niet als verklaring, zeker als men de successen van andere landen en regio's die ooit Europese kolonies waren, in ogenschouw neemt. Volgens Nemo ligt de reden in de verhouding tot de wereld die de islam voorschrijft en het type samenleving dat daaruit voortkomt. De elementen die Stark aanbrengt om het verschil tussen beide beschavingen te verklaren (het belang dat respectieve religies als gevolg van hun godsbeeld hechten aan rationaliteit) bevat wellicht een deel van het antwoord. Beide auteurs streven er vooral naar de krachtlijnen te laten zien, deelkritiek is zeker mogelijk. Zo was de verhouding tussen openbaring en Griekse filosofie in het vroege christendom niet altijd rimpelloos: filosofie gold vaak als de ‘dienstmaagd’ van het geloof. Voorts ageerden aan het einde van de Middeleeuwen conservatieve theologen heftig tegen wat zij zagen als een overdreven gewicht van de rede in het geloof. Ook bij gereformeerden kon er strijd zijn tussen aanhangers van een ‘voluntaristisch’ of ‘rationalistisch’ godsbeeld. Voor een juist begrip van het heden is het goed te weten vanuit welke achtergrond ideeën of gedachtestromingen ontstaan zijn, en wat daarvan de gevolgen (geweest) zijn. Maar ook secularisatie is een product van het Westen. Daarom is het in het huidige Europa niet belangrijk meer of iemand christelijk is of niet, noch of iemand een ‘product’ is van de westerse geschiedenis. Wel is het mijns inziens essentieel dat men waarden en instellingen aanvaardt die uit die geschiedenis zijn ontstaan. Ik deel dan ook Nemo's standpunt dat het Westen een cultuur is, gedragen door verschillende volkeren. Dit impliceert wel dat die cultuur inderdaad aanvaard wordt door de nieuwkomers. De Engelse filosoof Roger Scruton heeft er terecht op gewezen dat het voortbestaan van een samenleving afhangt van een gevoel van lidmaatschap onder de bevolking. Als dat wegvalt verdwijnt de grondslag voor het sociaal contract en worden sociale verplichtingen tijdelijk, problematisch en opzegbaarGa naar eind[17]. Het is verheugend te zien hoeveel mensen van verschillende afkomst in Europa aarden zonder noemenswaardige belemmeringen. Dat er vooral met moslims integratieproblemen bestaan lijkt te bevestigen dat deze problemen in de eerste plaats cultureel zijn. Samuel Huntington schrijft: ‘The French, however, are more culturist than racist in any strict sense. They have accepted black Africans who speak perfect French ...but they do not accept | |
[pagina 920]
| |
Muslim girls who wear headscarves in their schools’Ga naar eind[18]. Ik heb de indruk dat hetzelfde zich voordoet in België. Scruton staat hiervan perplex: ‘70% van ‘s wereld vluchtelingen [bestaat] uit moslims. Ze gaan weg uit de plaats waar hun religie de officiële doctrine is. Sterker nog, die vluchtelingen vluchten allemaal naar het Westen omdat ze inzien dat geen enkele andere plaats in staat is hun de mogelijkheden, vrijheden en persoonlijke veiligheid te verlenen waarvan ze de hoop opgegeven hebben ze thuis te vinden. Net zo bizar is het feit dat wanneer ze in het Westen aangekomen zijn vele van die moslimvluchtelingen een haat beginnen te ontwikkelen jegens de samenleving die hen omringt’Ga naar eind[19]. Bernard Lewis, emeritus professor aan de Universiteit van Princeton en specialist van het Midden-Oosten, bespreekt de redenen van deze vijandigheid uitvoerig in zijn boek The Crisis of IslamGa naar eind[20]. Hoewel de islam voor hem een van de grote wereldgodsdiensten is, stelt Lewis de vraag of deze een bedreiging vormt voor het Westen. Hij maakt een onderscheid tussen drie soorten moslims. Vooreerst zijn er diegenen die moslim blijven en elementen van hun cultuur behouden, maar gewonnen zijn voor onze democratische instellingen en levenswijze. Daarnaast zijn er diegenen die het Westen, en vooral de Verenigde Staten, openlijk aanduiden als de onverzoenbare vijand van de islam en de enige hindernis voor een triomf van Gods wil en wetGa naar eind[21]. Ten slotte zijn er diegenen die, hoewel zij vijandig staan tegenover het Westen, zich bewust zijn van diens macht, en een tijdelijke modus vivendi zoeken in afwachting van de ultieme strijd. Volgens Lewis zou het verstandig zijn deze drie soorten niet te verwarrenGa naar eind[22]. Kortom, het is onduidelijk of de meerderheid van de in het Westen aanwezige moslims zal opteren voor integratie en ‘lidmaatschap’ of voor een zelfgekozen isolement zoals de orthodoxe joden. Dit laatste zou betreurenswaardig en zelfs gevaarlijk zijn. Ik herhaal dat het hier over een keuze voor een cultuur en samenlevingsvorm gaat, niet over het uitsluiten van mensen op grond van hun afkomst. Zelf ben ik ervan overtuigd dat verschillen tussen mensen grotendeels te wijten zijn aan culturele en sociaalhistorische factoren. Zonder aan cultuurpessimisme te willen doen, ben ik bezorgd over het voortbestaan van onze cultuur omdat de band van lidmaatschap ook binnen de ‘autochtone’ bevolking geen vanzelfsprekendheid meer lijkt. De exponentieel toenemende individualisering en het gemis aan omgangsvormen, een overdreven economisme en consumentisme: ze zouden op termijn die band kunnen vernietigen. Een maatschappij die zich alleen richt op concurrentie en de bevrediging van materiële behoeften kan wel eens haar grond verliezen. Zoals de Franse filosoof André Comte-Sponville schrijft: ‘Notre société pourrait subsister, mais c'en serait fini de notre civilisation. Rappelons tout de même qu'on n'a jamais vu de société sans civilisation’Ga naar eind[23]. |
|