Streven. Jaargang 74
(2007)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 807]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 808]
| |
durend veranderde als gevolg van een samenspel van wisselende factoren als literaire smaak en politiek klimaat. Tekenend is dat tijdens de Koude Oorlog de meest verschillende politieke groeperingen - van conservatief tot trotskistisch - Orwell probeerden op te eisen als een van hen door zijn werk selectief te lezen. Conservatieven beriepen zich bijvoorbeeld op Orwells anticommunisme en negeerden het feit dat hij zich uitdrukkelijk socialist noemde; trotskisten waardeerden de kritiek die Orwell op Stalin had en negeerden het feit dat hij in Animal Farm evenmin positief is over Trotski. Maar algemeen gedeeld wordt dus de waardering voor Orwell als essayist. Hij schreef klassiek geworden essays over auteurs als Charles Dickens, Henry Miller, Arthur Koestler en W.B. YeatsGa naar eind[2]; over politieke onderwerpen als nationalisme, de atoombom en de mogelijkheden en onmogelijkheden van het socialisme in EngelandGa naar eind[3]; over zijn jeugd en zijn jaren als verkoper in een boekenzaakGa naar eind[4]; en over de Engelse natuur en cultuur, zoals over de pad in de lente, de juiste manier om thee te zetten en de ideale pubGa naar eind[5]. | |
Literaire ontwikkelingIn Motihari (India), waar zijn vader als ambtenaar werkzaam was in het koloniale bestuur, werd George Orwell geboren als Eric Arthur Blair. Hij groeide op in Engeland, in Henley aan de Thames, waar zijn moeder zich in 1904 vestigde met de kinderen - Orwell had twee zussen. Bijgevolg zag hij zijn vader tot aan diens pensionering alleen tijdens diens vakanties in het vaderland. Hij werd, zoals zoveel Engelse jongens van zijn generatie en maatschappelijke achtergrond, al op jonge leeftijd naar een kostschool gestuurd. Vanwege zijn goede schoolprestaties kreeg hij een beurs om zijn opleiding te vervolgen aan het prestigieuze Eton. Na Eton ging Orwell niet studeren, maar hij koos, min of meer in de voetsporen van zijn vader, voor een loopbaan in de Imperial Police; hij werd gestationeerd in Birma. In 1927 keerde Orwell voor zijn eerste groot verlof terug, en eenmaal in Engeland besloot hij zijn baan per 1 januari 1928 op te zeggen. Hij was vastbesloten schrijver te worden; aanvankelijk leefde hij van het geld dat hij als politieman had kunnen sparen, en vervolgens had hij uiteenlopende baantjes om in zijn onderhoud te voorzien. Hij werkte onder meer als bordenwasser, als hopplukker, boekverkoper, oppas van verstandelijk gehandicapte kinderen, leraar en als uitbater van een dorpswinkel. Toen hij meer bekendheid kreeg, had hij vooral bijverdiensten door activiteiten die beter aansloten bij zijn literaire werkzaamheden, bijvoorbeeld als boekbespreker of redacteur. Zoals menige Engelse en Amerikaanse schrijver in de jaren twintig van de vorige eeuw, vestigde Orwell zich - in zijn geval in 1928 - in Parijs, dat toen niet alleen gold als de ‘hoofdstad’ van de avant-gardecul- | |
[pagina 809]
| |
tuur in de westerse wereld, maar waar bovendien het leven relatief goedkoop was. Hij schreef er verhalen en romans, die geen uitgever wilde publiceren en die de auteur daarom maar vernietigde. Wel slaagde hij erin enkele artikelen gepubliceerd te krijgen. De meeste van zijn ervaringen in Parijs verwerkte Orwell in zijn eerste boek, Down and Out in Paris and London (1933). Het beschrijft ook zijn belevenissen als zwerver in Londen en omgeving - Orwell trok in die tijd geregeld enkele dagen op met zwervers om hun manier van leven te leren kennen en te kunnen beschrijven. Bij het verschijnen van zijn debuut koos de schrijver ‘George Orwell’ als pseudoniem - eerdere artikelen en essays had hij gepubliceerd onder zijn eigen naam. Vanaf het midden van de jaren dertig maakte Orwell een politieke bewustwording door, in samenhang waarmee zijn werk van karakter veranderde. Deze ontwikkeling zette in met de reis die hij, op uitnodiging van de uitgever Victor Gollancz, maakte door gebieden in het geïndustrialiseerde noorden van Engeland die het zwaarst waren getroffen door de economische depressie, om een reportage te schrijven over het leven van de bevolking in deze regio. Resultaat was The Road to Wigan Pier (1937) - een aanklacht tegen de omstandigheden waarin de bevolking moest zien te overleven én tegen het onvermogen van de Labourpartij verbetering in het lot van de arbeiders te brengen. Aan het einde van dit boek verwijst Orwell naar het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in 1936. Hij reisde als oorlogsverslaggever naar Spanje af. Eenmaal ter plekke sloot hij zich niet aan bij de Internationale Brigade, zoals het overgrote deel van de buitenlandse vrijwilligers, hij vervoegde zich vrijwel onmiddellijk bij de POUM, een linkse militie die wel aan Republikeinse zijde vocht maar zich distantieerde van de communistische partij. Van zijn ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog doet Orwell verslag in het indringende Homage to Catalonia (1938), waarin onder meer bijna klinisch staat opgetekend hoe het is om door de keel te worden geschoten, zoals hem overkwam. Homage to Catalonia wordt nog altijd beschouwd als een van de belangrijkste getuigenissen over de Spaanse Burgeroorlog. In The Road to Wigan Pier en Homage to Catalonia vertelt Orwell hoe hij onder invloed van wat hij in het noorden van Engeland en tijdens de Spaanse Burgeroorlog meemaakte een overtuigd socialist werd - maar één die een uitgesproken tegenstander was van het internationale, door Stalin geleide communisme. Orwell wist zeker dat het ‘echte’ socialisme dat hij in Spanje had leren kennen doelbewust op gezag van Stalin door de communisten naar de ondergang was geleid, omdat dit meer in overeenstemming was met de nationale belangen van de Sovjet-Unie. Vanaf zijn verblijf in Spanje kenmerkt het werk van Orwell zich door een grote aandacht voor nationale en internationale politieke ontwikkelingen; hij | |
[pagina 810]
| |
hij kiest daarbij onvoorwaardelijk voor het socialisme en tegen het stalinistische communisme. Hij kreeg een welhaast paranoïde angst voor het communisme, zozeer zelfs dat hij in mei 1949, in zijn laatste levensjaar, een lijst opstelde van mensen - journalisten en schrijvers - die hij ervan verdacht ‘crypto-communist’ of fellowtraveller te zijn. Deze lijst overhandigde hij aan een bevriende medewerkster van een onderafdeling van de Britse geheime dienst. Dit Information Research Department was verantwoordelijk voor anticommunistische propaganda, en men moest er, volgens Orwell, voor waken mensen op deze lijst in te zetten voor dergelijke propagandaGa naar eind[6]. In samenhang met zijn politieke bewustwording vanaf het midden van de jaren dertig veranderden Orwells opvattingen over zijn rol als schrijver. In 1946 vatte hij in het essay ‘Why I write’ samen hoe naar zijn eigen mening de ontwikkeling moest worden begrepen die hij had doorgemaakt sinds zijn bezoek aan het noorden van Engeland ten tijde van de Grote Depressie: ‘Wat ik het meest heb willen doen gedurende de afgelopen tien jaar is van schrijven over politiek een kunst maken.’Ga naar eind[7] In een ander essay omschreef Orwell literatuur ‘als een poging, het standpunt van zijn tijdgenoten te beïnvloeden door ervaringen vast te leggen’Ga naar eind[8]. Naar aanleiding van deze uitspraken hebben verschillende critici geprobeerd te laten zien hoe 1984, als voorbeeld van schrijven over politiek als (vorm van) kunst, inderdaad wortelt in de ervaringen van de auteur. Zo zouden het gebouw en de omstandigheden waarin hoofdpersoon Winston Smith verkeert een tamelijk getrouwe beschrijving zijn van het kantoor waarin Orwell tijdens de Tweede Wereldoorlog als programmamaker voor de BBC werkte. Het zich voortdurend bespied en gecontroleerd weten, een dominant thema in het boek, zou teruggaan op de ervaringen van de schrijver op zijn kostschool, waar niets wat hij misdeed onopgemerkt bleef - niet toevallig schreef Orwell over zijn kostschooljaren het essay ‘Such, such were the joys’ in dezelfde tijd als 1984. En Julia, de geliefde van Winston Smith, zou de uiterlijke verschijning hebben van Sonia Brownell, met wie Orwell vier jaar na het overlijden van zijn eerste vrouw Eileen O'Shaughnessy en slechts drie maanden voor zijn eigen dood, in het huwelijk trad - reden waarom de publiciste Hilary Spurling haar biografische schets van Sonia Brownell de titel The Girl from the Fiction DepartmentGa naar eind[9] gaf, immers de manier waarop Julia in 1984 aanvankelijk, voordat zij en Winston een verhouding krijgen, wordt aangeduid. | |
‘Hoe de armen sterven’In verschillende van Orwells essays is het verband tussen schrijven over politiek als (vorm van) kunst, met als uitgangspunt zijn eigen ervaringen, veel directer aanwijsbaar dan in 1984. Misschien wel het meest in- | |
[pagina 811]
| |
dringende voorbeeld is ‘How the poor die’, dat in 1946 voor het eerst verscheen - al heeft Orwell er waarschijnlijk vanaf het begin van de jaren veertig aan gewerkt. In dit essay beschrijft hij een van de meest memorabele ervaringen van zijn verblijf in Parijs: de opname, vanwege een longontsteking, in februari 1929, in een ziekenhuis, Hôpital Cochin, door hem aangeduid als ‘Hôpital X’. Hôpital Cochin, in de rue du Faubourg Saint-Jacques in het veertiende arrondissement, was in 1780 opgericht door Jacques-Denis Cochin (1726-1783), pastoor van Saint-Jacques-du-Haut-Pas. Na zijn benoeming, in 1766, tot pastoor van deze parochie die deels in het vijfde, deels in het veertiende arrissondement lag, had Cochin alleen nog oog voor het geestelijke en lichamelijke welzijn van zijn parochianen. In dat kader nam hij het initiatief tot oprichting van het ziekenhuis, waarvoor hij ook het startkapitaal schonk. Dit diende eerst en vooral een toevluchtsoord te zijn voor de veelal arme bewoners van zijn parochie. Heette het ziekenhuis aanvankelijk ‘Hôpital Saint-Jacques-du-Haut-Pas’, na het overlijden van Cochin kreeg het al snel zijn naam. Vanaf 1849 tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw viel het ziekenhuis organisatorisch onder de Administration générale de l'Assistance Publique, een onafhankelijke gemeentelijke instelling in Parijs, die verantwoordelijk was voor de volksgezondheid en het sociale beleid in de stad. Vanwege de groeiende industrialisatie, de sterke bevolkingsgroei en de trek naar de steden werd deze Administration geconfronteerd met alle maatschappelijke problemen die samenhangen met armoede. Tot 1941, toen door middel van een nieuwe wet de gezondheidszorg in Frankrijk een ingrijpende reorganisatie onderging, werden in de ziekenhuizen die onder de Administration générale de l'Assistance Publique vielen alleen die patiënten opgenomen, van wie het inkomen onder een bepaald niveau lag. De behandeling in deze ziekenhuizen was kosteloos. Ze speelden daarnaast een belangrijke rol in de opleiding van artsen en verplegend personeel die in Parijs studeerden: zij liepen er stage. ‘How the poor die’ moet enerzijds worden begrepen tegen de achtergrond van het ziekenhuis voor de armen dat Hôpital Cochin was in de tijd dat Orwell er werd opgenomen; en anderzijds tegen de biografische achtergrond van de beginnende schrijver die Orwell toen was versus die van de schrijver die hij inmiddels was geworden. Aan het begin schildert Orwell de ziekenzaal, waar hij wordt ondergebracht: Het was een lange, nogal lage, slecht verlichte ruimte, vol met mompelende stemmen en met drie rijen bedden verrassend dicht bij elkaar. Er hing een bedompte lucht, van uitwerpselen en toch zoetig. Terwijl ik ging liggen zag ik op het bed bijna tegenover me een kleine, rond- | |
[pagina 812]
| |
geschouderde man met zandkleurig haar halfnaakt zitten, terwijl een dokter en een student een of andere vreemde behandeling op hem uitoefenden. Eerst haalde de dokter uit zijn zwarte tas een dozijn kleine glazen zoals wijnglazen, vervolgens streek de student in ieder glas een lucifer af om de lucht weg te zuigen, vervolgens werd het glas haastig op de rug of borst van de man geplaatst en het vacuüm trok een grote gele blaar. Pas na enkele ogenblikken besefte ik wat zij met hem deden. Het was iets wat ‘koppen’ heet, een behandeling waarover men kan lezen in oude medische handboeken maar waarvan ik tot dan vagelijk had gedacht als een van de dingen die men met paarden doetGa naar eind[10]. Toch moet Orwell dezelfde behandeling ondergaan: Maar het volgende moment kwamen de dokter en de student naar mijn bed, hesen me overeind en begonnen, zonder een woord, dezelfde set glazen die op geen enkele manier gesteriliseerd was, op mij te gebruiken. De weinige zwakke protesten die ik uitte brachten niet meer reactie dan wanneer ik een dier was geweest. Ik was erg onder de indruk van de onpersoonlijke wijze waarop de twee mannen met mij aan de gang gingen. Ik was nooit eerder in de fondspatiëntenzaalGa naar eind[11] van een ziekenhuis geweest, en het was mijn eerste ervaring met doktoren die je behandelen zonder met je te spreken of, op een menselijke manier, notie van je te nemen. In mijn geval brachten ze slechts zes glazen aan, maar naderhand prikten ze de blaren door en brachten de glazen opnieuw aan. Nu trok ieder glas een volle dessertlepel met donkergekleurd bloedGa naar eind[12]. Zo kenschetst Orwell al aan het begin van zijn essay het ziekenhuis als gedateerd, onderkomen en overvol. De behandeling komt evenzeer ouderwets over. Bovendien heerst er een volkomen gebrek aan hygiëne: het instrumentarium waarmee de ene patiënt is behandeld wordt meteen gebruikt voor een ander. Wat het meeste indruk op Orwell maakt, is dat hij door de arts en diens assistent niet als individu wordt behandeld, maar als een geval. Wel kreeg hij tenminste een behandeling - het was geenszins uitzonderlijk dat de behandelend arts aan patiënten in Hôpital Cochin dagen achtereen geen enkele aandacht gaf: [...] over het algemeen kreeg je weinig behandeling, noch goed noch slecht, tenzij je op een interessante of instructieve manier ziek was. Om vijf uur ‘s morgens deden de zusters een ronde, wekten de patiënten en namen hun temperatuur op, maar wasten hen niet. Wanneer je goed genoeg was, waste je jezelf, anders was je afhankelijk van de vriendelijkheid van een ambulante patiënt. Over het algemeen waren het ook patiënten die de bedflessen wegdroegen en de akelige ondersteek, bijgenaamd | |
[pagina 813]
| |
la casserole. Om acht uur kwam het ontbijt, zoals in het leger la soupe genoemd. Het was ook soep, een dunne groentesoep waarin slijmerige brokken brood ronddreven. Later op de dag maakte de grote, plechtstatige dokter met zijn zwarte baard de ronde, met een assistent en een groep studenten op zijn hielen, maar er lagen er ongeveer zestig van ons in de zaal en het was duidelijk dat hij ook nog andere zalen moest bezoeken. Er waren bedden waaraan hij dag in, dag uit voorbij ging, soms achtervolgd door smekende kreten. Maar had je, anderzijds, een aandoening waarmee de studenten zich vertrouwd wilden maken, dan kreeg je meer dan voldoende aandachtGa naar eind[13]. Na enkele dagen bedrust was Orwell wat hersteld en kreeg meer belangstelling voor zijn omgeving. Hij bekeek de zaal waarin hij lag aandachtiger en constateerde dat de bedden zo dicht bij elkaar stonden dat hij zijn buurman gemakkelijk zou kunnen aanraken. Daardoor werden de patiënten, of zij wilden of niet, heel direct geconfronteerd met wat andere patiënten moesten doormaken. In Hôpital Cochin heerste, kortom, een volledig gebrek aan privacy. Het viel Orwell op dat patiënten met uiteenlopende aandoeningen in dezelfde zaal lagen, en hij hoopte maar dat patiënten met besmettelijke ziektes niet ook in deze zaal waren ondergebracht. Dan beschrijft hij het overlijden van een medepatiënt op de zaal, de gebeurtenis waaraan het essay zijn titel ontleent: Op een morgen maakte mijn buurman de schoenmaker mij wakker, aan mijn kussen trekkend nog voor de zusters kwamen. ‘Numéro 57!’ - hij zwaaide zijn handen boven zijn hoofd. Er was genoeg licht in de zaal om bij te kunnen zien. Ik kon ouwe Numéro 57 krom op zijn zij zien liggen, zijn gezicht uitstekend over de rand van het bed, en in mijn richting. Hij was ergens die nacht gestorven, niemand wist hoe laat. Toen de zusters kwamen hoorden zij het nieuws van zijn dood onverschillig aan en gingen aan de slag. Na lange tijd, een uur of meer, kwamen twee andere zusters naast elkaar als soldaten binnen marcheren, met luid klossen van klompen, en knoopten het lijk in lakens, maar het werd pas na enige tijd weggehaaldGa naar eind[14]. Orwell wijst zo opnieuw op de gebrekkige omgang met de patiënten, zonder enige vorm van wat tegenwoordig ‘stervensbegeleiding’ heet. De patiënt die kwam te sterven werd ‘s nachts aan zijn lot overgelaten, zozeer dat hij onopgemerkt kon overlijden. De omgang met de overledene, die men aanvankelijk laat liggen zoals hij is gestorven, was wel zeer schrijnend en respectloos. Ook ontbrak iedere consideratie met de andere patiënten, die van dit alles getuige moesten zijn. Orwell vergelijkt dit met | |
[pagina 814]
| |
een Engels ziekenhuis, waar hij een sterfgeval meemaakte - maar waar het verplegend personeel zo snel en discreet optrad dat sommige patiënten niet eens merkten dat er op hun afdeling iemand was overleden. In het vervolg van zijn essay neemt Orwell geleidelijk afstand van wat hij zelf in Hôpital Cochin meemaakte, en plaatst die ervaringen in een breder perspectief: Ik twijfel er niet aan dat Hôpital X zelfs toen niet kenmerkend was voor Franse ziekenhuizen. Maar de patiënten, vrijwel allemaal arbeiders, waren verrassend gelaten. Sommigen onder hen leken de omstandigheden haast comfortabel te vinden, want tenminste twee van hen waren behoeftige simulanten die dit een goede manier vonden om de winter door te komen. De zusters stonden dit oogluikend toe, omdat de simulanten zichzelf nuttig maakten door karweitjes op te knappen. Maar de houding van de meerderheid was: natuurlijk is dit een waardeloze plek, maar wat verwacht je anders? Het leek hen niet vreemd dat je om vijf uur werd gewekt en dan drie uur moest wachten om de dag te beginnen met waterige soep, of dat mensen stierven zonder iemand aan hun bed, of zelfs dat de kans op medische verzorging daarvan afhing of je de aandacht van de dokter wist te trekken als hij langskwam. Volgens hun overlevering waren ziekenhuizen nu eenmaal zo. Als je ernstig ziek bent en als je te arm bent om thuis te worden behandeld, dan moet je naar het ziekenhuis, en eenmaal daar krijg je te kampen met hardvochtigheid en ongemak, net als in het legerGa naar eind[15]. Deze uiterst negatieve opvatting over het ziekenhuiswezen herkent Orwell uit de negentiende-eeuwse literatuur: ook daarin immers wordt vaak een zeer negatief beeld van ziekenhuizen geschetst. Niet zelden worden ze vergeleken met gevangenissen; volgens deze opvatting is ‘een ziekenhuis [...] een plaats vol vuil, marteling en dood, een soort wachtkamer voor het graf. Niemand die niet min of meer wanhopig was, zou erover hebben gedacht voor een behandeling naar een dergelijke plek te gaan.’Ga naar eind[16] Aldus was het ziekenhuis voor arbeiders niet, zoals tegenwoordig, eerst en vooral een plaats die genezing kon bieden, maar een noodzakelijk kwaad dat zo mogelijk moest worden gemeden. Voor wie er noodgedwongen moest verblijven, was dat een ervaring die moest worden ondergaan en doorstaan - maar per definitie een nare ervaring. Orwell is geneigd deze afwerende houding tegenover het ziekenhuiswezen te rechtvaardigen. Met name het moeten overlijden tussen vreemden beschrijft hij als iets wat erg schrijnend is: Het is verre van mij te klagen over de behandeling die ik in welk Engels ziekenhuis ook heb ondergaan, maar ik weet dat het een gezond instinct | |
[pagina 815]
| |
is dat mensen waarschuwt zo mogelijk uit ziekenhuizen weg te blijven, in het bijzonder uit de fondspatiëntenzaal. Wat ook de wettelijke toestand moge zijn, het staat buiten kijf dat je veel minder zeggenschap over je eigen behandeling hebt, veel minder zekerheid dat er geen frivole experimenten op je worden uitgeprobeerd wanneer het een geval is van ‘aanvaard de discipline of ga eruit’. [...] Hoe groot de vriendelijkheid en efficiëntie ook zijn, bij ieder overlijden in een ziekenhuis zal er een of ander wreed, smerig detail zijn, te klein misschien om te vertellen maar verschrikkelijk pijnlijke herinneringen achterlatend, als gevolg van de haast, de drukte, het onpersoonlijke van een plaats waar iedere dag mensen tussen vreemden stervenGa naar eind[17]. | |
Besluit‘How the poor die’ is bij uitstek een voorbeeld van een tekst waaruit de literatuuropvatting spreekt die Orwell vanaf het midden van de jaren dertig voorstond: literatuur ‘als een poging, het standpunt van zijn tijdgenoten te beïnvloeden door ervaringen vast te leggen’. Ook weerspiegelt dit essay het streven ‘van schrijven over politiek een kunst [te] maken’. Orwell probeert inderdaad het standpunt van zijn tijdgenoten te beïnvloeden door een beschrijving van zijn opname in een Parijs ziekenhuis. Juist omdat hij in het tweede gedeelte van ‘How the poor die’ zijn eigen ervaringen in een breder perspectief plaatst, is deze tekst geen autobiografisch (geïnspireerd) verhaal, maar een essay. Empirisch komt hij tot het inzicht dat het ziekenhuis een plaats is die moet worden gemeden: men kan beter snel sterven (liefst voor de aftakeling echt heeft ingezet) dan wegkwijnen in de naargeestige omgeving van een ziekenhuis. Een vergelijkbare, negatieve visie op het ziekenhuis treft hij aan bij arbeiders die met hem in het Parijse Hôpital Cochin liggen - en hij verwijst naar negentiende-eeuwse literatuur, waaruit dezelfde opvatting spreekt. Zo geeft hij zijn eigen inzicht een bredere geldigheid. De politieke dimensie is in dit essay vooral impliciet aanwezig, maar daarom niet minder belangrijk. Orwell beschrijft het lot van de ‘armen’ - zoals de titel van het essay wil - en laat uitkomen dat wie rijker is ook in de gezondheidszorg beter af is. Zonder het uitdrukkelijk uit te spreken, maakt Orwell duidelijk dat hij dit kwalijk vindt: een goede gezondheidszorg zou voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Daarmee is dit essay een voorbeeld van niet mis te verstane maatschappijkritiek - voor Orwell is het een kwestie van gewoon fatsoen, dat in een samenleving iedereen, ongeacht de hoogte van zijn inkomen, recht heeft op een goede gezondheidszorg. Orwell zag het ware socialisme dan ook als een samenleving waarin mensen fatsoenlijk met elkaar omgingen, waarin inkomensverschillen | |
[pagina 816]
| |
werden getemperd, waarin de omgang tussen individuen niet werd bepaald door hun sociale afkomst, en waarin publieke voorzieningen als gezondheidszorg en onderwijs van goed niveau voor iedereen toegankelijk waren. Dit was het socialisme dat hij had ervaren in het Barcelona van de Spaanse Burgeroorlog, waar bijvoorbeeld de obers in restaurants op voet van gelijkheid omgingen met hun klanten, en niet het onderdanige, zelfs kruiperige gedrag vertoonden dat zo kenmerkend was voor Londense obers. Meer hield het socialisme voor Orwell niet in. Hij was wars van ingewikkelde theoretische beschouwingen die door socialisten werden aangevoerd ter rechtvaardiging van hun opstelling, en helemaal van ideologische scherpslijperij waarmee verschillende richtingen binnen het socialisme elkaar bestreden in hun streven naar een zuivere vorm van socialisme. Het ging hem uiteindelijk om niet meer dan onderlinge solidariteit tussen de leden van zijn samenleving. Zo wordt de beschrijving van het lot van de arbeiders, die verstoken blijven van een goede gezondheidszorg omdat hun inkomen niet hoog genoeg is, een argument voor het socialisme dat Orwell voorstond. Een van de meest interessante aspecten van ‘How the poor die’ is dat de auteur zijn ervaringen zo indringend weet te verwoorden, dat dit essay, ruim zestig jaar na de eerste publicatie, nog altijd een grote zeggingskracht heeft. Sterker, nu door de sluipenderwijs ingevoerde privatisering in de gezondheidszorg opnieuw een tweedeling dreigt te ontstaan waarbij de beste gezondheidszorg blijft voorbehouden aan wie het kan betalen, lijkt ‘How the poor die’ louter aan belang te winnen. Orwell hield niet alleen zijn tijdgenoten, maar ook zijn toekomstige lezers voor dat een dergelijke tweedeling getuigt van een gebrek aan beschaving. |
|