Streven. Jaargang 74
(2007)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 603]
| |
Cees Willemsen
| |
Poëzieanalyse en praktische taalverwerving‘Van de literatuurcolleges van professor Van der Eng begreep ik aanvankelijk niets. Hij legde ons een poëem voor van Poesjkin en van Byron, waarbij wij de overeenkomsten en de verschillen moesten duiden. Wij kenden Russisch noch Engels, althans niet het Engels van Byron. Van der Eng was een erudiet man, maar beslist geen didacticus. Hij was een geleerde die ik pas leerde waarderen toen ik in mijn doctoraalfase met een kleine groep studenten een werkgroep verhaalanalyse bij hem volgde. Van zijn vrouw Jeanne van der Eng-Liedmeier, een voormalig lera- | |
[pagina 604]
| |
res klassieke talen, kregen we in het derde jaar moderne Russische letterkunde, dus van na de revolutie. Ze was heel helder, een zeer pientere dame die uitstekend lesgaf. Hoe bijzonder haar colleges waren, ontdekte ik toen we met een groep studenten in 1972 voor het eerst op studiereis naar de Sovjet-Unie gingen. Toen een hoogleraar die zich uitgaf als specialist van de Sovjetliteratuur ons vroeg wat we van de moderne Russische literatuur gelezen hadden, noemden we in onze naïviteit de favorieten van Van der Eng-Liedmeier: Pilnjak, Zamjatin, Chlebnikov, Babel en Achmatova. De man verbleekte en riep verbouwereerd uit: “Wat zijn dat voor schrijvers, die ken ik helemaal niet.” In de doctoraalfase spraken vooral de colleges en werkgroepen van Kees Verheul me erg aan. Hij gaf poëzieanalyse en behandelde de achttiende-eeuwse odes van Derzjavin, de negentiende-eeuwse dichters Tjoetsjev en Poesjkin, en later ook de twintigste-eeuwer Brodsky die hij toen net ontdekt had. Verheul nam nooit tentamens af en je was vrij zijn colleges of werkgroepen al of niet te bezoeken, maar ik sloeg er geen enkele over. Na mijn afstuderen ging ik voor een halfjaar naar Leningrad, waar ik verder wilde gaan met mijn studie van de Russische grammatica. Maar de Russen pakken alles historisch aan en zo moest ik van mijn begeleider beginnen bij de bestudering van de achttiende-eeuwer Lomonosov, de aartsvader van de Russische taalkunde. Moderne theorieën en veldwerk waren uit den boze, dus ik heb er nauwelijks iets gedaan. Ik richtte me liever op praktische taalverwerving, want ik merkte algauw dat ik me nauwelijks verstaanbaar kon maken tegenover de schichtige Russen, die elk contact met buitenlanders meden.’ | |
Vertaaltheorie en -Praktijk‘Er zaten met mij meerdere Nederlandse studenten in Leningrad, onder wie Gerard Kruisman, die een jaar of wat vóór mij met de studie Russisch was begonnen. Hij heeft mijn interesse voor de vertaaltheorie gewekt, toen een nog nauwelijks ontwikkeld vakgebied. De Russen hadden er weliswaar behoorlijk veel over geschreven, maar vooral vanuit praktisch oogpunt: waar je op moet letten tijdens het vertalen. In het Westen was de benadering juist erg theoretisch, meer in de richting van de semiotiek. Als vertaler heb je daar niet zoveel aan. Vandaar dat ik toen ben gaan zoeken naar een symbiose van een praktische bruikbare handleiding binnen een theoretisch verantwoord raamwerk. Maar eerst moest ik na mijn afstuderen zien dat ik aan de kost kwam. Ik had al tijdens mijn studie wat kleine dingetjes vertaald, plus een boek van Panin over zijn kampherinneringen, dat nooit verschenen is. Uitgeverij De Boekerij had het zonder het te lezen gekocht in de hausse rond de Goelag Archipel van Solzjenitsyn, die ze met veel succes hadden uitgegeven. | |
[pagina 605]
| |
Panin, een kennis van Solzjenitsyn, bleek nogal een opgewonden heerschap met een niet zo'n beste stijl en ik was nog te onervaren om daar al vertalende wat aan te schaven. Desondanks was het een goede oefening, waarvoor ik bovendien betaald kreeg, al was het natuurlijk jammer dat het boek niet verscheen. Mijn belangstelling voor het vertalen was er dus al tijdens mijn studie. Hoe slaag je erin een roman in een andere taal over te zetten, zodat er opnieuw iets moois ontstaat? Na mijn afstuderen kreeg ik een boek van Maksimov ter vertaling aangeboden via Jozien Driessen, de dochter van Karel van het Reve. Ze verrichtte allerlei hand- en spandiensten voor haar vader in verband met de Alexander Herzenstichting en had veel contacten met uitgeverijen. Nadat ik een proefvertaling had gemaakt van een hoofdstuk uit In quarantaine mocht ik eraan beginnen. Het verscheen in 1975 en is enige malen herdruktGa naar eind[2]. De vertaling van Maksimov was overigens een lastige klus vanwege diens veelvuldig gebruik van spreektaal. Ik heb er nogal eens - vooral - Russinnen voor moeten raadplegen hier in Amsterdam, want je kon in die dagen nog geen mensen in Rusland bellen of er zelfs maar over corresponderen.’ | |
De letter P in Utrecht‘Voor wat betreft woordenboeken was ik aangewezen op het bekende woordenboek Russisch-Duits van Langenscheidt, de Sovjetuitgave Russisch-Nederlands van J. Pierot en ook nog dat oude woordenboek van de Russische immigrant Boris Raptschinsky, maar dat kon ik alleen in de bibliotheek raadplegen. Verder gebruikte ik bij voorkeur allerlei Russische verklarende woordenboeken, zoals de achttiendelige uitgave van de Academie van Wetenschappen. Professor A.H. van den Baar was destijds in Utrecht bezig met zijn Groot Nederlands-Russisch woordenboek. Hij zocht medewerkers, en in het kader van een project voor werkloze academici werd mij een jaarcontract aangeboden. Ik kreeg de letter P toegewezen, een redelijk overzichtelijke letter, later heb ik er ook nog een stukje van de N bijgedaan. Het was een leuke maar ook pijnlijke klus. Een woordenboek wordt voornamelijk samengesteld aan de hand van andere woordenboeken en die Russische hebben vaak van zulke kleine priegellettertjes, dat ze zeer gaan doen aan je ogen. En contact met Russen hadden we dus niet, behalve met gastdocenten Russische spreekvaardigheid die elk jaar naar Utrecht kwamen. Van den Baar wist ze altijd te strikken voor zijn woordenboek, maar bijzonder gemotiveerd waren ze niet. Vervolgens kreeg ik een aanstelling als docent Russische taalkunde en taalvaardigheid aan de Universiteit van Utrecht. Wat betreft mijn eigen taalvaardigheid, tot na mijn afstuderen las ik zo langzaam Russisch, dat ik de voorkeur gaf aan vertalingen. Romans van honderden of | |
[pagina 606]
| |
een duizendtal bladzijden in het origineel lezen was niet te doen. Tijdens onze studie lazen we daarom voor de literatuurtentamens meestal vertalingen en ook wel uittreksels, want we moesten heel veel lezen.’ | |
Promotie in Leiden‘Ik ging grammatica geven aan de eerste- en tweedejaars. Het was de bedoeling dat ik zou promoveren bij Van den Baar, maar die zag eigenlijk niet zoveel in mijn studie over de vertaalwetenschap. Hij had in feite alleen interesse in zijn woordenboek en in paleografie. Op dat moment bewoog de discussie over vertalen zich nog steeds op het semiotische vlak. Daarbuiten waren er alleen van die praktische handleidinkjes. Ik besloot me te baseren op een aantal Russische theoretici die een soort tussenweg hadden gekozen. Maar het schoot allemaal niet zo op. Tot ik begin jaren tachtig van De Arbeiderspers het verzoek kreeg om in de reeks Synthese, met vooral boekjes over boeken, iets over vertalen te brengen. Ze wilden die serie uitbreiden, en omdat ik al eens een artikel had geschreven over vertalen, kwamen ze bij mij. Het was bestemd voor een breed publiek en mocht in geen geval iets proefschriftachtig worden. Zo durfde ik eindelijk eens eenvoudig te schrijven, me louter baserend op Russische auteurs en eigen materiaal. Voor mijn vertaalvoorbeelden kon ik natuurlijk geen Russische teksten nemen, die las niemand. Daarom koos ik vooral Engelse en soms wat Duitse en Franse voorbeelden. Verder pluisde ik allerlei vertalingen na, om aan de hand van karakteristieke zinnen of fouten mijn werkwijze toe te lichten. Ik ben natuurlijk geen anglist en mede daarom zocht ik een kritische meelezer. Nu ben ik vanaf de middelbare school bevriend met Jozien Driessen en omdat zij met dit soort klussen ervaring en op dat moment ook tijd had, vroeg ik haar. Toen ze me het manuscript teruggaf, zei ze: “Ik heb iets gedaan waarvan ik niet weet of je dat zo leuk vindt, ik heb het mijn vader laten lezen. Hij, Karel, vindt dat je er je proefschrift van moet maken.” Dat was natuurlijk een curieus advies, maar goed, ik heb er een hoofdstuk aan toegevoegd, flink wat voetnoten bij gedaan en links en rechts wat zaken veranderd, en zo ben ik bij Karel van het Reve gepromoveerd. Hij herkende zich in mijn verhaal, volgens hem het eerste normale boek over vertalen. Wetenschappelijk verantwoord en tegelijk zinvol en leesbaar. Van het Reve was ten tijde van mijn promotie in 1988 al bijna vijf jaar met emeritaat, dus ik was net op tijdGa naar eind[3].’ | |
Van het Reve versus Timmer‘Ik heb me in mijn proefschrift niet of nauwelijks ingelaten met de polemiek over vertalen tussen vooral Van het Reve en Timmer. Aan het eind | |
[pagina 607]
| |
zeg ik wel iets over een passage in De mantel van Gogol, waar ik drie vertalingen vergelijk, die van Aleida Schot, Charles B. Timmer en Marko Fondse. Het ging mij hier om het verschijnsel van de herhaling. In het algemeen wordt het in de West-Europese talen, dus ook in het Nederlands, lelijk gevonden om hetzelfde woord binnen een of enkele alinea's te herhalen. Nu gebruikte Gogol in dit voorbeeld de herhaling als stijlmiddel om een komisch effect te bereiken. Gogol heeft het in de bewuste passage binnen een bestek van enkele regels zes keer over ‘een belangrijk figuur’, om aan het eind het antoniem ‘onbelangrijke figuur’ te kunnen gebruiken. De man wordt nergens met zijn naam, of met ‘hij’ of met ‘de man’ aangeduid, maar dus steeds met ‘een belangrijk figuur’. Dit heeft natuurlijk een geweldig effect, dat in de vertalingen van Timmer en Fondse verloren gaat doordat ze voor ‘een belangrijk figuur’ synoniemen gebruiken zoals ‘invloedrijk’ en ‘vooraanstaand’. Maar daarmee komen ze in de problemen bij het antoniem, wantje kunt niet zeggen ‘oninvloedrijk’ of ‘onvooraanstaand’, en daarom moeten zij hun toevlucht nemen tot omschrijvingen als ‘helemaal geen invloedrijk personage’ en ‘een figuur van het zoveelste plan’. Maar zo'n omschrijving is natuurlijk veel minder pregnant dan één enkel woord. De laconieke formulering van Gogol gaat zo verloren. Dus wat ze aan uitdrukkingskracht winnen door een expressiever equivalent te gebruiken, verliezen ze dubbel en dwars door het aantal herhalingen te verminderen, waardoor de antinomie aan het eind - die juist de grap is van deze passage - verwatertGa naar eind[4]. Ik ben misschien wel enigszins beïnvloed door de kritiek van Karel van het Reve op Timmers exuberante vertaalpraxis, maar los daarvan kan ik deze kritiek wel onderschrijvenGa naar eind[5]. Mijn proefschrift, of liever gezegd de handelsuitgave van Vertalen wat er staat, is goed ontvangen en nog steeds verplichte kost op de vertalersopleidingen. Tussen Maksimov en mijn proefschrift heb ik niet veel meer vertaald. Ik deed nog wel een interessant project met mijn studenten, namelijk een lang gedicht van Brodsky, ‘Hommage aan Jalta’, later opgenomen in de bundel De herfstkreet van de havikGa naar eind[6].’ | |
De vrucht van een bezuiniging‘Inmiddels was in 1987 de studie Russisch aan de Utrechtse universiteit opgeheven. Er kwam toen een studierichting Algemene Letteren waarbij de studenten in hun eerste jaar een vreemde taal moesten kiezen als bijvak. Zo werd Russisch op bijvakniveau gehandhaafd en bleef ik in deeltijd universitair docent in Utrecht. Achteraf gezien pakte dit voor mij persoonlijk niet slecht uit, want daardoor kon ik naast mijn werk gaan vertalen. Bovendien mocht ik voortaan behalve taalvaardigheid | |
[pagina 608]
| |
ook colleges Russische literatuur geven. Wat het vertaalwerk betreft, daar rolde ik bijna als vanzelf in. Als eerste kwam mijn oud-docent Kees Verheul met de vraag of ik wilde meewerken aan de genoemde Brodskyvertaling. Brodsky had zojuist de Nobelprijs voor literatuur [1987] gekregen. Ik had dus al de vertaling achter de hand die ik samen met mijn studenten had gemaakt en daar heb ik er nog een aantal aan toegevoegd. Zo pikte ik mijn oude vertaalstiel weer op. Tegelijkertijd werd ik door het veelvuldig gebruik van Nederlandse vertalingen voor mijn studenten Algemene Letterkunde veel alerter op het niveau en de aanwezigheid van Nederlandse vertalingen. Na het Brodsky-project kwam Uitgeverij Veen naar me toe met de vraag of ik iemand wist voor een nieuwe vertaling van Dode zielen van Gogol. Ze herdrukten tot op dat moment nog de vooroorlogse van Siegfried van Praag. Nou, dat wilde ik zelf wel doen. Ze kenden mij onder meer vanwege mijn jurylidmaatschap van de Nijhoff Vertaalprijs. Hier was ik eigenlijk niet zozeer ingekomen vanwege mijn proefschrift, want dat was toen nog niet gepubliceerd, als wel dankzij Marko Fondse. Deze jury bestaat altijd uit een mix van vertalers en mensen uit de academische wereld en omdat ik een aantal artikelen over de problematiek van het vertalen op mijn naam had staan, werd ik gevraagd. Ik heb er veel profijt van gehad. Dankzij mijn werk voor de jury kon ik uniek materiaal verzamelen voor mijn proefschrift, omdat het een van de weinige fora in Nederland is, waar diepgaand over vertalen wordt gediscussieerd. Zo kregen we veel, vaak zeer grondige beoordelingsrapporten binnen van externe deskundigen over vertalingen op onze shortlist. Na Dode zielen vertaalde ik Oblomov van Ivan Gontsjarov, een andere negentiende-eeuwse klassieker, verder verhalen van Pilnjak en Charms en moderne romans zoals De lijnen van het lot, of het kistje van Milasjevitsj van Mark Charitonov, De vrolijke soldaat van Astafjev en Underground, of Een held van onze tijd van Vladimir Makanin. De laatste paar jaar voor mijn Dostojevski-vertaling bracht ik twee nonfictiewerken uit van Lev Tolstoj: Mijn biecht en Mijn kleine evangelie: korte uiteenzetting van de boeken der vier evangelisten.’ | |
Meertaligheid en parodie‘Wij leerden aan de universiteit het negentiende-eeuwse klassieke Russisch van Toergenjev en Tolstoj, een heel andere taal dan die van Dostojevski en Gogol. Toergenjevs taal is als een strijkkwartet, een fijntjes op elkaar afgestemde taal. Een stilist. Die ervaring had je ook wanneer je als student Tolstoj ging lezen. Je herkende alles en dat zal zeker ook voor Van het Reve gegolden hebben. Je moest af en toe een woord opzoeken, maar de zinsbouw, de grammaticale constructies, het gebruik van de naamvallen, dat was vertrouwd. Dit was ook zo bij Toergenjev | |
[pagina 609]
| |
en in iets mindere mate Tsjechov. Maar de moderne Russen schrijven een totaal andere taal en dat gold al voor Dostojevski. Wanneer je hem gaat lezen en je hebt een aantal jaren Russisch gestudeerd, weet je niet wat je overkomt. Zeker een derde van wat je leest begrijp je niet, veel woorden ken je niet, de zinsconstructies zijn heel anders. Kortom, heel vreemd Russisch. Dostojevski zat heel dicht bij de spreektaal. De Russische literaire taal is nogal kunstmatig, gevormd door Karamzin en Poesjkin uit het kerkslavisch, het Frans én de spreektaal. Gewone mensen spraken heel anders, hoewel van Poesjkin wordt gezegd dat hij de spreektaal in de literatuur heeft geïntroduceerd. Onder invloed van Karamzin is de woordvolgorde van het literaire Russisch min of meer geënt op het Frans, totaal anders dan het normale Russisch en dat hebben zijn literaire nazaten overgenomen. Behalve Gogol en Dostojevski dus, daarom zijn zij zo moeilijk te lezen en te vertalen. Gogol kreeg in zijn tijd de kritiek dat hij over zulke platte dingen schreef als de lijflucht van zijn bediende of de snotpegel van een koetsier. Veel Russen verklaren Gogols afwijking van de standaardtaal en zijn vrijmoedig woordgebruik door het feit dat hij zich op de rand van het Russisch bewoog - hij was een Oekraïner - en het Russisch bovendien als literaire taal nog niet was uitgekristalliseerd. Bij Dostojevski was dit laatste dus al wel het geval, maar hij rekte de grenzen van zijn taal voortdurend op. Ik zou Dode zielen misschien nu anders vertalen, maar eigenlijk zou dit door een Vlaming moeten gebeuren, namelijk op de grens of liever nog buiten de grenzen van het ABN. Ik ben met het ABN opgegroeid en heb het plat bij Dostojevski zo'n beetje uit mijn duim moeten zuigen, althans, ik heb daar geen onderzoek naar gedaan. Zo laat ik Vader Ferapont, de kluizenaar, in het vierde boek ‘Emoties’ (blz. 206) zeggen: ‘Krek. Wat mot ik met dat brood van hun, dat mot ik helemaal niet, geef mij maar het bos, daar benne paddestoelen en bessen zat, maar hun hier zitten aan hun brood gebakken, en derhalve ook aan de duivel. Zeggen de heidenen tegenswoordig niet dat vasten nergens goed voor is?’ Dostojevski was echt met taal bezig. Behalve dat hij zijn personages een eigen taal laat spreken, consequent afwijkend van de gangbare, beschaafde taal, gebaseerd op het literaire Russisch, is hij ook erg parodistisch, Dat ontdekte ik tijdens het vertalen aan De broers Karamazov. Hij imiteert steeds verschillende soorten taalgebruik. Zo parodieert hij via een bijfiguur in De broers Karamazov Toergenjev. Dat kan hij heel goed, maar dat werd tot voor kort door niemand onderkend. Hij had natuurlijk ook vier jaar in een kamp gezeten en als soldaat gediend in Kazachstan, waar hij allerlei talen had leren kennen. Ook zijn zogenaamde wijdlopigheid zie ik vooral als een vorm van parodie. Een vorm van ouwehoeren dus, | |
[pagina 610]
| |
maar altijd functioneel. De broers Karamazov begint bijvoorbeeld met een ik-verteller, een man uit een provinciestadje, met een taalgebruik dat alle kenmerken vertoont van zo'n ouwehoer. Maar dat is dus de verteller, niet Dostojevski. “Nu ik aan het levensverhaal van mijn held, Aleksej Fjodorovitsj Karamazov, begin, voel ik mij enigszins onzeker. En wel hierom: hoewel ik Aleksej Fjodorovitsj mijn held noem, weet ik zelf maar al te goed dat hij absoluut geen groot man is, en daarom voorzie ik onvermijdelijke vragen als: wat is er zo opmerkelijk aan Aleksej Fjodorovitsj dat u hem tot held hebt gekozen? Wat heeft hij voor bijzonders gedaan? Waardoor is hij bekend en wie kent hem? Waarom moet ik, lezer, mijn tijd verspillen met het bestuderen van de feiten uit zijn leven?” ‘Nu ik een begin maak met de levensbeschrijving van mijn held, Aleksej Fjodorowitsj Karamazow, verkeer ik in een zekere verlegenheid. Ik mag Aleksej Fjodorowitsj dan wel mijn held noemen, ik weet zelf maar al te goed dat hij beslist geen groot mens is en daarom voorzie ik onvermijdelijke vragen in de trant van: wat is er aan uw Aleksej Fjodorowitsj zo bijzonder, dat u hem als uw hoofdpersoon heeft gekozen? Wat heeft hij dan wel allemaal verricht? Bij wie en waardoor is hij bekend? Waarom moet ik, lezer, mijn tijd verspillen met het bestuderen van de feiten van zijn leven?’ ‘Nu ik een begin maak met de levensbeschrijving van mijn held, Aleksej Fjodorowitsj Karamazow, sta ik voor een paar moeilijkheden. Want ofschoon ik Aleksej Fjodorowitsj mijn held noem, weet ik dat hij verre van een groot mens is en daarom voorzie ik onvermijdelijke vragen in de trant van: wat is er eigenlijk voor bijzonders aan uw Aleksej Fjodorowitsj, waarom hebt u hem als held uitverkoren? Wat heeft hij voor belangrijke dingen gedaan? Waardoor en bij wie is hij bekend? Waarom moet ik, lezer, mijn tijd verdoen door kennis te nemen van de gebeurtenissen uit zijn leven?’ Natuurlijk zie je in zijn oudere werk wel eens sporen van haast vanwege het halen van deadlines, omdat zijn werk in feuilletonvorm in kranten verscheen en hij in tegenstelling tot Tolstoj en Toergenjev een broodschrijver was. Maar in De broers Karamazov merk je daar niets van. Het is stilistisch veel beter dan Dostojevski's vroege werk. Maar dat komt natuurlijk ook doordat hij tijdens het schrijven aan zijn laatste grote roman | |
[pagina 611]
| |
geen last meer had van geldzorgen. Het boek heeft een hele losse structuur, maar hij zal nooit een bijfiguur vergeten en de lijnen die hij in het begin uitzet, blijft hij volgen. Ook de personages zijn consequent getekend, inclusief hun taalgebruik. Tolstoj schrijft ook een heel natuurlijk Russisch, maar altijd een Russisch van de betere kringen, de adel in feite. Echt plat kom je bij hem nooit tegen. Dostojevski houdt ervan allerlei maskers op te zetten in zijn werk. Dit was een enorme verassing voor me, want ik was geen Dostojevskikenner. Dus toen Uitgeverij Van Oorschot bij me kwam voor zijn Russische Bibliotheek, heb ik wel even geaarzeld. Je levert je ten slotte toch - parttime - drie jaar uit aan zo'n roman. Maar het is natuurlijk wel een van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur. Uiteindelijk heb ik dankzij een beurs van het Fonds voor de Letteren nog een halfjaar fulltime kunnen vertalen. Toen ik eenmaal begon, ontdekte ik pas hoe veeltalig deze roman was. Dat kwam absoluut niet terug in de bestaande vertalingen, ook niet in de Engelse en de Duitse die ik ken. Ik werd bij dit inzicht natuurlijk geholpen door de wetenschappelijke literatuur over De broers Karamazov. Vooral The Karamazov companion. Commentary on the genesis, language and style of Dostoevsky's novel van Victor Terras bleek een onmisbaar naslagwerk, dat bijna regel voor regel de roman becommentarieert en wijst waar je op moet letten. Ook de wetenschappelijke uitgave van Dostojevski's werken, die vanaf 1972 bij Uitgeverij Nauka in Rusland verschijnt, bevat tal van nuttige aantekeningen en verwijzingen. Verder had ik in tegenstelling tot mijn Nederlandse voorgangers het groot Russisch-Nederlands woordenboek van Honselaar tot mijn beschikking, een zeer degelijk en wetenschappelijk verantwoord naslagwerk, met speciale aandacht voor het negentiende-eeuwse (literaire) Russisch. Jan van der Eng en Marko Fondse hadden al deze hulpmiddelen nog niet. Toch viel Fondses vertalingGa naar eind[8] me wat tegen. Hij volgt voornamelijk Van der Eng en maakt het stilistisch af en toe wat vlotter, leuker. Maar hij laat Van der Eng niet los. Bovendien vertaalt ook hij de gedichten in het boek niet rijmend. Fondse heeft wel op bescheiden schaal geprobeerd iets van die meertaligheid te laten doorklinken.’ | |
Eerbiedige oppervlakkigheid en andere paradoxen‘Tot voor een paar decennia bestond er nog een enorme eerbied voor dit soort meesterwerken uit de wereldliteratuur. Je moest het daarom zo sec mogelijk houden, en dat betekende vaak dat men aan de oppervlakte van de betekenis van woorden bleef. Dat een schrijver als Dostojevski allerlei stilistische registers opentrok, kom je in die oudere vertalingen niet tegen en evenmin bij de andere auteurs in de Russische Bibliotheek. Wat mijn voorgangers bij Dostojevski bijvoorbeeld niet zagen, was zijn | |
[pagina 612]
| |
ironie. Neem de titel van boek 1. Van der Eng en alle anderen vertalen deze als: ‘Geschiedenis van een gezin’ of ‘Geschiedenis van een familie’ of ‘Familiegeschiedenis’. Maar in het Russisch staat er niet gewoon ‘familie’, daar is het verkleinwoord gebruikt dat een nogal negatieve betekenis heeft. Omdat het Nederlandse verkleinwoord ‘gezinnetje’ of ‘familietje’ geen negatieve bijsmaak kent, heb ik ervan gemaakt: ‘Geschiedenis van een rare familie’. Misschien zagen ze het soms wel, maar waren ze van mening dat die onderliggende betekenis, die nuances in een vertaling niet waren weer te geven. Pas de laatste twintig, vijfentwintig jaar durven vertalers zich juist op die diepere betekenislaag te richten. Zoals Boland Poesjkin niet langer vertaalde als de aartsvader van de Russische literatuur, dus heel plechtstatig, maar juist als de briljante, vaak snaakse jongeling. Van der Engs Nederlands is dus niet zozeer verouderd, maar we hebben nu een heel andere kijk op vertalen. Voor Nederlanders is Dostojevski's roman in mijn vertaling in zekere zin eigentijdser, toegankelijker geworden. Voor de Russen daarentegen, die hem natuurlijk blijven lezen in het oorspronkelijke, negentiende-eeuwse Russisch, wordt Dostojevski's taal steeds vreemder. De Russische spreektaal is namelijk evenveel veranderd als het Nederlands in dezelfde periode, terwijl de schrijftaal een stuk minder is veranderd dan bij ons. Ik heb overwogen om in mijn vertaling rekening te houden met de toenemende afstand tot het origineel, door mijn taal te archaïseren. Maar dat is heel moeilijk omdat ik dat Nederlands niet beheers. Ik heb wel geprobeerd om het niet al te modieus te laten klinken. Het blijft altijd schipperen tussen een niet te archaïsch en een niet te modern taalgebruik. Het lastigste was in dit verband het tiende hoofdstuk in De broers Karamazov, getiteld ‘De jongens’, waarin Dostojevski probeert de taal weer te geven zoals kinderen die destijds sprakenGa naar eind[9]. Dat is natuurlijk totaal anders dan kinderen nu spreken, maar stel dat ik een eigentijds jongerenjargon zou hebben gebruikt, dan is dat over tien jaar weer verouderd. Daarom koos ik voor een wat neutralere toon, wat ik bij de vertaling van een moderne roman beslist niet gedaan zou hebben. Een archaïserende toon was in dit verband natuurlijk helemaal uit den boze omdat kinderen zo nooit spreken. Oudere Nederlandse vertalingen brachten me ook niet dichter tot een oplossing. Ik heb wel gekeken in contemporaine voorbeelden, bijvoorbeeld in Theo Thijssens Kees de jongen, al is dat van wat later datum, maar daarin bleken nauwelijks dialogen te zitten.’ | |
Religieuze thema's en een atheïstische vertaler‘Dostojevski wordt door veel westerse lezers beschouwd als de incarnatie van de Russische ziel. Hij geeft een breed panorama van de Russi- | |
[pagina 613]
| |
sche mentale wereld uit zijn tijd, maar of hij daardoor nog steeds herkenbaar is voor de hedendaagse Rus waag ik te betwijfelen. Toen ik in de jaren zeventig en tachtig in de Sovjet-Unie kwam, was hij wel de favoriet van de Russische intelligentsia, maar dat had ook van doen met het feit dat hij vanwege zijn religieus-filosofische problematiek min of meer persona non grata was voor de Sovjets. Negeren konden ze hem niet, maar die prachtige wetenschappelijke uitgave van zijn werken misleidde in zoverre dat die bijna nergens te krijgen was. Zo heb ik zelf mijn editie destijds in de voormalige DDR op de kop kunnen tikken. Ik heb weinig tot niets met religie. Ik ben ook areligieus opgevoed. Ik mis dus een natuurlijke Bijbelkennis zoals een Maarten 't Hart bezit. Ook bij Van der Eng zie je dat hij als katholiek niet echt met de Bijbel is opgegroeid, waardoor hij wel eens de plank misslaatGa naar eind[10]. Gelukkig had ik Terras, en in Utrecht Wil van den Bercken, die me behoedde voor fouten tegen de orthodoxe liturgie en andere religieuze en kerkelijke zaken. Aanvankelijk keek ik op tegen mijn voorgangers en wilde ik hen nogal eens raadplegen, maar dan kom je er al snel achter dat je daar niet mee verder moet gaan, want dat kost gewoon veel te veel tijd. Het meest heb ik de Penguinvertaling The brothers Karamazov gebruikt van David McDuff uit 1993. Inmiddels heb ik een lijstje met kleine fouten opgesteld die in de tweede druk, die binnenkort verschijnt, hersteld moeten worden. Echte vertaalblunders heb ik nog niet gevonden, maar eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik daar ook nog niet naar heb gezocht. Overigens levert Dostojevski op één punt de vertaler minder problemen op dan zijn Russische collega's. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Tolstoj is hij geen beschrijver. Om Dostojevski te vertalen heb je dus niet zo'n uitgebreide encyclopedische kennis nodig. Het zijn vooral ideeënromans met thema's die eigenlijk nauwelijks tijdgebonden zijn, waardoor hij ook voor elke nieuwe generatie herkenbaar blijft. Alleen zijn taalgebruik klinkt dus zeker voor Russen nogal verouderd. Ik heb daar in mijn vertaling tot op zekere hoogte rekening mee gehouden. Dostojevski gebruikt graag van die rare deelwoorden, bijvoorbeeld uit de mond van Smerdjakov. Ik laat hem ergens - wanneer hij deftig wil spreken - zeggen ‘in oogmerk nemende’. Dat is natuurlijk fout, maar ik heb dat bewust zo geformuleerd in plaats van een aantal van die onvertaalbare, archaïsche deelwoorden. Toen ik De broers Karamazov af had, was ik naar de mening toegegroeid dat ik de grootste roman uit de Russische literatuurgeschiedenis, misschien zelfs wel uit de wereldliteratuur, had vertaald. Onlangs heb ik de vertaling van Kinderjaren van Tolstoj afgerond. Ik heb echt met bewondering zitten vertalen. Hoe speelt hij het klaar om met zo weinig middelen zo'n zeggingskracht te bereiken, die subtiliteiten...’ |
|