verklaring voor de problemen die feministische theorieën hebben met het concept van het vrouwelijke. Ons onderzoek stelt ons in staat om de patriarchale valkuilen met succes te vermijden, met een authentiek model voor de constructie van vrouwelijke subjectiviteit zonder oedipale restricties. Dit model verbindt het kantiaanse sublieme met de gewraakte notie van aphanisis, zoals naar voren gebracht door E. Jones.
Het bakhtiniaans-freudiaans-kantiaans-nietzscheaanse netwerk maakt het ons mogelijk om de meest intrigerende inzichten van Derrida et alia te behouden en verder te ontwikkelen, inzichten die paradoxaal genoeg als enige het poststructuralistische bouwwerk kunnen slechten. Hetgeen betekent dat ons onderzoek de eerste consequent volgehouden kritiek op het poststructuralisme is, een kritiek die het ons mogelijk maakt om een volgende theoretische stap te zetten. Het tekstuele bewijsmateriaal dat onze inzichten ondersteunt is afkomstig uit zulke diverse bronnen als het detectiveverhaal (A. Christie, D. Sayers, R. Stout), What Maisie Knew en In the Cage van H. James, Gulliver's Travels van J. Swift, Lolita en ‘The Potato Elf’ van Nabokov, en Cranford van E. Gaskell.
Het is niet eenvoudig om vandaag de dag nog een studie te vinden die geen aanspraak maakt op een interdisciplinaire benadering. Maar zelfs wanneer die aanspraak meer is dan alleen een door marketing gemotiveerd etiket, komt interdisciplinariteit neer op oppervlakkigheid, op onvermogen om een kritische afstand te bewaren tot gevestigde leerstellingen. Het is duidelijk dat de impasse waarin theorie zich heden ten dage bevindt, hier zijn oorsprong vindt. Aan de andere kant maakt zelfs een schematische schets als de bovenstaande duidelijk dat ons onderzoek met recht aanspraak kan maken op een werkelijk interdisciplinaire benadering. Het voortdurend wisselen tussen verschillende gebieden ligt stevig verankerd in de opmerkelijke eruditie van de auteur, al temeer verrassend (en daarom het ondersteunen, dat wil zeggen erkennen waard) daar de auteur Rus van geboorte is, i.e. afkomstig is uit een traditioneel xenofoob en autarkisch land, zowel officieel als inofficieel. Voor Russische intellectuelen en hun collega's in de vakgroepen slavistiek in het Westen is hedendaagse theorievorming een enge boeman. Het is een paradoxale situatie: terwijl de aanzet tot de theoretische vooruitgang in de twintigste eeuw werd gegeven door mijn landgenoten (de formalisten, Roman Jakobson, om maar te zwijgen over Bakhtin), zijn op dit moment juist de vakgroepen slavistiek berucht om hun weerstand tegen theorie. Niet in de laatste plaats is dit boek daarom een poging om dit te verhelpen: na het werk van Bakhtin vormt onderhavige studie een eerste substantiële bijdrage van een Russische wetenschapper aan het internationale debat, een bijdrage die in originaliteit en kwaliteit het werk van Derrida zelf evenaart.
(vertaling Jack van der Weide)