| |
| |
| |
Paul van den Boorn
Trans Siberië
Het wachten is op David. Alle buitenlanders hebben de enorme passagiersterminal op de kade van Nachodka verlaten en troepen samen op het perron van het station. Een groot gezelschap Amerikanen en een veel kleiner groepje losse reizigers: een Frans echtpaar, drie jongens uit Hamburg, vier Japanners, drie Zwitsers uit Basel, twee Australische meisjes en ik. Alleen David, de Nieuw-Zeelander, ontbreekt nog. We hebben elkaar leren kennen op de tweedaagse bootreis van Yokohama naar de Oost-Siberische havenplaats Nachodka, even ten noorden van Vladivostok. Het is begin juni 1982, onze zevendaagse treinreis met de Trans-Siberië Express begint bijna.
David, van huis uit elektricien, wilde wel eens wat van de wereld zien. Zijn eerste doel is Europa en hij wil er naartoe met de boot en de trein. Zoals iedereen in ons groepje. Zelf ben ik voor mijn werk in Zuid- Korea geweest en heb er drie weken vakantie aan vastgeknoopt. Na een week Japan stapte ik eergisteren in Yokohama aan boord van het Russische motorschip Baikal en voer langs de Japanse oostkust, tussen de grote eilanden Honshu en Hokkaido door, dwars over de Japanse Zee naar Oost-Siberië, naar het gebied dat de Russen in 1860 op de Chinezen veroverden en sindsdien Primorje (Kustprovincie) noemen. De bootreis was heerlijk. De voorjaarszon scheen volop en de zee was spiegelglad.
Na aankomst heeft de Sovjetgrenspolitie ons geïnspecteerd. Visa werden grondig nagezien en alle bagage moest worden uitgepakt, zodat de douaniers konden zoeken naar verboden en dus revisionistische artikelen. Zo zijn de Japanners hun reisatlasjes kwijtgeraakt, waar alle plaatsen in zowel Japans als Latijns schrift stonden weergegeven. We hadden er uitgebreid in zitten kijken op het dek van de Baikal, want de Japanners willen van iedereen weten waar hij of zij woont, zodat ze later langs kunnen komen. Met uitzondering van Nobuaki hebben zij allen | |
| |
aan de universiteit Engels gestudeerd. Zij gaan in Engeland hun spreekvaardigheid opvijzelen, en dat is maar goed ook, merken we. En nu zijn ze meteen hun atlasjes kwijt - hun houvast voor de geografie van Europa geconfisqueerd! Dat komt ervan als de vier Koerileneilandjes ten noorden van Hokkaido, die de Sovjet-Unie in de laatste maand van de Tweede Wereldoorlog bezette en nooit heeft teruggegeven, nog steeds staan vermeld als zijnde Japans grondgebied. Met name Nobuaki en Tadashi zijn behoorlijk aangeslagen. Hun eerste stap buiten Japan is hun slecht bekomen.
Eindelijk komt ook David uit de terminal. Breed grijnzend. Hij bleek seksblaadjes bij zich te hebben en zo'n beetje alle douaniers moesten ze persoonlijk komen inspecteren. Vervolgens heeft de man met de breedste pet de tijdschriften in beslag genomen.
| |
Chabarovsk
Een halfuur voor vertrek krijgen we toestemming de klaarstaande trein te betreden. Bij elke wagon blijkt een baboesjka te horen, een oudere vrouw die plaatsen toewijst en op verzoek uit haar samovar een heerlijk gratis kopje thee schenkt. De Amerikaanse groep stapt in de twee eerste wagons en alle losse buitenlanders zijn in de derde wagon ondergebracht, vier per slaapcoupé.
Stipt om acht uur 's avonds vertrekt de trein die ons van Nachodka naar Chabarovsk aan de Amoer zal brengen. We zitten nog niet in de echte Trans-Siberië Express. Die vertrekt uit Vladivostok en dat is - de Koude Oorlog woedt nog volop - een voor buitenlanders verboden stad. Nachodka, in feite een soort voorhaven van Vladivostok, is minder dan dertig jaar oud. De Nachodka-Chabarovsktrein rijdt alleen in opdracht van de staatstoeristenorganisatie Intoerist voor de veelal buitenlandse passagiers van de boot uit Japan. De reis voert 913 kilometer pal naar het noorden langs de Oessoeri, de grens met China. Dertien jaar eerder is hier flink gevochten tussen Chinese en Russische troepen, omdat beide landen het niet eens waren over het exacte verloop van de grens. Veel krijgen we niet te zien van het landschap van Primorje; spoedig gaat de zon onder. Baboesjka gebaart dat we ons voor het eten richting restauratiewagen moeten begeven, waar we ook de Georgische wijnen ontdekken die geschonken worden en die meteen goed smaken. Aangenaam verrast door het geringe bedrag dat we na afloop aan de chef-ober verschuldigd zijn, praten we nog wat na, bekijken de roebelbankbiljetten en -munten die we gewisseld hebben nog eens goed (er blijken zeer veel verschillende briefjes te bestaan) en zoeken dan onze couchette op. Geholpen door de wijn en het regelmatige geratel van de treinwielen valt iedereen spoedig in slaap.
| |
| |
Het landschap blijkt vooral te bestaan uit naaldbossen, afgewisseld met berken en hier en daar een weitje. Huizen zijn er bijna niet. Dat verandert pas als we na een ontbijt met veel spiegeleieren in de buurt van Chabarovsk komen, de hoofdstad van de Amoerprovincie. De stad die zo'n zeshonderdduizend inwoners telt, is gesticht in 1858 als Russische garnizoensplaats en genoemd naar Jerofei Chabarov, een van de eerste Russische ontdekkingsreizigers in Siberië in de zeventiende eeuw. Hier zullen we, na een overnachting in hotel Intoerist, in de ware Trans- Siberië Express stappen.
Bij allen die nog niet eerder in de Sovjet-Unie waren veroorzaken de 26 uur in Chabarovsk een kleine cultuurschok. Het lijkt alsof we vannacht de halve wereld zijn overgevlogen: we zitten nog steeds in Oost- Azië, dicht bij China, Japan en Korea, maar we lopen door een Oost- Europese stad met huizen in geelachtige tinten, afgezet met witte biezen. Soms is het geel vervangen door groen of lichtblauw. Ook de mensen zijn veelal Europees.
Dan zijn er onmiskenbaar de rijen voor sommige winkels. We kennen ze van de televisie, maar ze bestaan echt. Zoals overal in de Sovjet-Unie en haar satellietstaten vormen zich rijen potentiële klanten voor een winkel, wanneer een schaars product plotseling voorhanden blijkt. Zelfs door het gerucht dat er iets bijzonders te koop is, kan zo'n rij ontstaan. In de warenhuizen eenzelfde beeld voor bepaalde toonbanken, terwijl het elders bepaald stil is. Zo is er absoluut geen belangstelling voor grote schoolwandkaarten van de Sovjet-Unie en de wereld, klakkeloos op elkaar gegooid en vele gescheurd, die ik in de hoek van een warenhuis aantref. Onmiddellijk trekken ze mijn aandacht als geograaf, maar ik moet er niet aan denken de komende tien dagen een schoolwandkaart met me mee te moeten zeulen. Later zal ik, inmiddels dichter bij huis, meer van deze ‘bergen’ tegenkomen en ik arriveer uiteindelijk met zo'n kaart in mijn bagage.
Opmerkelijk zijn ook de kinderen die vragen om een balpen of een plastic winkelzakje, eventueel te ruilen tegen een speldje met de beeltenis van Lenin. Plastic tasjes van bekende westerse winkelketens die ik thuis vaak weiger omdat ik omkom in al dat plastic, blijken voor de gemiddelde Rus in Chabarovsk, en later in Irkoetsk, statussymbolen. En blijkbaar zijn Sovjetbalpennen van een dusdanig slechte kwaliteit dat elke westerse bic welkom is. Was ik twee weken eerder in het derdewereldland Zuid-Korea in een overvloed aan consumptiegoederen, zeker als het ging om pennen en andere prullaria, nu bevond ik me in een supermacht, de Sovjet-Unie, de leider van de tweede wereld, en werd ik op straat aangesproken of ik dingen te koop heb: alles is welkom, mijn camera, tas, trui, jas, jeansbroek. Iemand beleeft veel plezier aan het reiswekkertje, dat ik in Zuid-Korea voor een habbekrats gekocht heb.
| |
| |
Op het plein met een standbeeld voor de gevallen helden van Chabarovsk in de Tweede Wereldoorlog, kom ik terecht in een parade van de communistische jeugdbeweging, de Komsomol. Toespraken schallen over het plein en later worden driftig medailles uitgedeeld. Wonderlijk is ook de boottocht op de Amoer, eerst naar het zuiden, volgens een enkele woorden Engels sprekende matroos tot op één kilometer van de grens met China, en dan langs de stad naar het noorden, waar de Trans-Siberische spoorlijn over een kilometerslange brug de Amoer kruist en waar de horizon bepaald wordt door een gigantische energiecentrale die zwarte rook de blauwe hemel instuurt.
Vlak bij de aanlegsteiger van de boot zijn drukbevolkte strandjes, waar de inwoners van Chabarovsk genieten van het prachtige voorjaarsweer. De vanille-ijsjes die verkocht worden herinneren mij in alles aan mijn jeugd: van een lange staaf wordt een plakje afgesneden, dat tussen twee wafeltjes wordt gelegd - de heerlijke smaak doet de rest. In november 2005 moest ik aan deze scène terugdenken, toen het de inwoners van Chabarovsk tijdelijk werd verboden zelfs maar in de buurt van de Amoer te komen, omdat stroomopwaarts in de Chinese stad Jilin tonnen van het kankerverwekkende nitrobenzeen in de Songhua, een zijrivier, waren gevloeid. De drinkwatervoorziening van Chabarovsk werd stilgelegd totdat de tachtig kilometer lange gifdeken de stad was gepasseerd.
’s Avonds zien wij buitenlanders elkaar weer in het hotel en schuiven aan in het restaurant. We bestuderen de menukaart en maken onze keuze. Het duurt lang voordat het bedienend personeel tijd heeft onze bestelling op te nemen. Als een flink gebouwde serveerster zich eindelijk aan onze tafel meldt, vraagt ze: ‘Zijn jullie een groep of zijn jullie individuals?’ Wij geven aan dat wij individuals zijn, waarop ze zich omdraait en wegloopt. Ondertussen worden tafels om ons heen, zoals die van het Amerikaanse reisgezelschap, druk bediend. Na enige tijd geeft een nieuwe serveerster een teken dat we onze bestelling kunnen opgeven. Zoals dat ons als individualistische westerlingen betaamt, wil de een dit en de ander dat. Het gezicht van de serveerster staat op onweer. Plotseling grist ze de kaart uit handen van een van mijn tafelgenoten en wijst gedecideerd aan: dit is het voorgerecht, dat het hoofdgerecht en bij het toetje blijft de keuze beperkt tot fruit. En we moeten verder niet zeuren en als we het niet willen dan houdt het op. Verbijsterd kijken we elkaar aan en gaan aarzelend akkoord met haar voorstel. In alle hotels waar we logeren zullen we te maken krijgen met de hekel van Sovjetserveersters aan individuals, die allemaal wat anders willen. We beleven dat specifieke bestellingen voor eieren bij het ontbijt - roerei, gebakken, gekookt maar niet te hard, hard gekookt - bij uitservering zijn teruggebracht tot een spiegelei. Het gekke is dat op een gegeven moment de | |
| |
sfeer aan tafel omslaat en dat we vooraf inderdaad gaan proberen tot een gezamenlijke bestelling te komen, omdat die arme meisjes het anders niet aankunnen.
De vraag wat we na het avondeten nog kunnen doen in Chabarovsk, wordt snel beantwoord: het is dansen in het hotel met livemuziek. De danszaal valt niet mis te lopen, want de muziek is op een gegeven moment overal te horen. In groepjes kijken we bij de deur de kat uit de boom en besluiten dan naar binnen te gaan. De zaal is goed gevuld met Russische dames en heren, die zo te zien al heel wat flessen geleegd hebben. Er zijn ook opvallend veel tafels waar alleen stevig gebouwde Russische madammen zitten met grote boezems. We bestellen drank.
Vrijwel meteen worden we gegrepen door de gezellige sfeer en de goed spelende band. Russen blijken fanatieke dansers en als er te weinig mannen zijn, dansen de dames met elkaar. Maar niet voor lang. Vier rondborstige Russinnen stormen af op het ‘Japannerstafeltje’ en we zien onze verbouwereerde Japanse vrienden rondhossen met hun resoluut sturende Russische danspartners die bijna allemaal een kop groter zijn. Het duurt niet lang of ook wij zijn aan de beurt. Met Natasja, die mij wel ziet zitten en één voortand mist, dans ik tot in de kleine uurtjes.
| |
Door Oost-Siberië
De volgende ochtend heerst er een opgewonden sfeer. De echte Trans- Siberië Express zal ons in drie dagen en nachten naar Irkoetsk brengen, volgens het spoorboekje 3440 kilometer naar het westen. Op het station komt trein nummer één Rossija (Rusland) binnenrijden, Vladivostok- Moskou, precies volgens de dienstregeling. Vijf voor twee is het vertrek. Vanaf nu wordt het uiterste van ons tijdsbesef gevergd. In de trein is het namelijk vijf voor zeven 's ochtends. De Rossija houdt Moskoutijd aan, zeven tijdzones naar het westen. Dit gedoe zal ons zeker in de avonduren, wanneer de flessen Georgische wijn van hand tot hand gaan, het gevoel geven dat we in een soort aards ruimteschip zitten, losgezongen van plaats en tijd.
We steken de Amoer over en beginnen aan de lange reis om Mantsjoerije heen. Het is het ruigste gebied waar de Transsib doorheen rijdt. Zelfs nu, aan het eind van het voorjaar, kun je je voorstellen dat het hier's winters bar en boos moet zijn. Landbouwgrond is er bijna niet en tussen de naaldbossen schemeren kale rotsen. De spoorlijn is hier uit veiligheidsoverwegingen op een afstand van vijftig tot honderd kilometer van de grens met China gelegd, die over duizenden kilometers wordt gevormd door de Amoer.
Direct na de brug weet ik dat ik op stationsnamen moet letten. En inderdaad, ze staan niet alleen in cyrillisch schrift maar ook in He- | |
| |
breeuwse letters. Enige honderden kilometers rijden we door het Autonome Joodse Gebied Birobidzjan, ooit ingesteld door Stalin als veilig ver thuisland. Een succes is het nooit geworden: tot op heden hebben de Joden er altijd een kleine minderheid gevormd.
Om de twee à drie uur stoppen we in een station, meestal van een plaats waar niemand ooit van gehoord heeft. Op het perron staan vrouwen met melk, honing, brood en andere lokale voedingsproducten die gretig aftrek vinden bij onze Russische medepassagiers. Wij, uit het kapitalistische Westen, slaan druk aan het analyseren: de producten moeten van de kostgrondjes komen, waarop de arbeiders van de kolchozen (gecollectiviseerde boerderijen) en sovchozen (staatsboerderijen) mogen verbouwen wat ze willen. De lapjes grond beslaan drie procent van de landbouwgrond van de Sovjet-Unie, maar er komt meer dan de helft van de voedselproductie vandaan. Is die particuliere verkoop wel geoorloofd? We komen er niet uit.
Veel passagiers benutten de tussenstops om de benen te strekken. De baboesjka's zorgen wel dat we allemaal op tijd instappen, want soms zet de trein zich vrijwel onhoorbaar weer in beweging. Ook de Russen, vrijwel zonder uitzondering gekleed in trainingsbroek en makkelijke trui, gaan dan hun wagons weer in. We beseffen inmiddels dat we beschikken over aparte restauratiewagens en dat het onmogelijk is door te lopen van het ‘buitenlandse’ naar het ‘Russische’ deel van de trein. Vanaf de perrons kunnen we zien dat het in het Russische deel veel drukker is, dat er wagons met houten banken zijn maar, toegegeven, ook veel wagons die gelijk zijn aan de onze. Wat is het toch jammer dat we geen Russisch spreken en waarom spreken die Russen geen Engels, Frans of Duits? Ja, behalve dan die twee die in ‘ons’ deel van de trein zitten. Wat doen die daar eigenlijk? Moeten ze ons in de gaten houden? Zijn ze van de KGB? Het zijn in elk geval goede debaters inzake de voor- en nadelen van het communisme en het kapitalisme.
Eén keer is er op het perron opwinding: duidelijk beschonken mannen gebaren en schreeuwen zodra de trein stopt. Zij wijzen ons op een groot bord waarop oude koppen omringd zijn door leuzen in rode letters met veel uitroeptekens. Op het eerste gezicht eenzelfde bord als de propagandaborden die je overal ziet. Met vereende krachten ontcijferen we de cyrillische letters en ontdekken dat deze afgelegen plek het ballingsoord is geweest van de dekabristen, opstandige edelen en officieren uit het begin van de negentiende eeuw die de Russische samenleving wilden moderniseren en het bestuur democratiseren. Na hun opstand in 1825 werden zij naar Siberië verbannen.
Drie dagen en nachten rijdt de trein westwaarts. Was de eerste nacht in een couchette even wennen, de volgende slapen we op het geluid van de trein alsof we nooit anders hadden gekend. Met baboesjka treffen we | |
| |
een regeling dat we in één coupé de slaapbedden zelf wel klaarmaken. Daar kunnen we dan doorkletsen. Met Christiaan, uit Hamburg, over onze gezamenlijke hobby: treinen. Met Guy, de Fransman, die graag met me spreekt omdat ik als enige een beetje Frans ken. Hij geeft als overtuigd aanhanger van de Parti Socialiste veel af op het kapitalistische Westen, hoewel wij hem geregeld attenderen op vreemde zaken die wij in het arbeidersparadijs vanuit onze treinramen zien: ‘Guy, wat vind je van al die ontspoorde wagons die her en der langs de rails liggen? Ruimen ze die niet op? Dat is toch slecht voor het milieu!’ Waarop Guy losbarst in een lofzang op de punctualiteit van onze trein en ons wijst op de enorme moeilijkheden die de Sovjets ondervinden bij het op gang houden van het transport in zo'n immens land. ‘Guy, wat vind je van dat omheinde en streng bewaakte gebouwencomplex daar? Is dat geen gevangenis? Is dat een deel van de Goelag geweest?’ Waarop Guy cynisch repliceert: ‘Alsof je vanuit een West-Europese trein soms nooit een gevangenis ziet.’ Het leuke aan Guy is dat zijn socialistische principes snel verwateren naarmate hij 's avonds meer drank opheeft.
David, de Nieuw-Zeelander, heeft in Chabarovsk goedkoop een tas vol wodka ingeslagen en komt bijna niet van zijn slaapbank af.
| |
Irkoetsk en het Baikalmeer
Guy had gelijk: het is een opmerkelijke prestatie van de Sovjetspoorwegen dat een trein die al meer dan vierduizend kilometer onderweg is, precies op tijd het station Irkoetsk binnenrijdt. Om één uur's nachts stopt de Rossija in de misschien wel bekendste Siberische stad. De stationsklokken wijzen zes uur in de ochtend, de zon komt op.
We hebben allemaal uitgezien naar Irkoetsk, in 1652 gesticht aan de Angara, de rivier die het water van het Baikalmeer afvoert naar de Jenisej, die op haar beurt uitstroomt in de Noordelijke Ijszee. En de stad stelt ons niet teleur. Oude, robuuste van boomstammen gebouwde huizen, statige gebouwen van rond 1900 en moderne architectuur wisselen elkaar af. Er staat een mooie kerk uit 1710, van Christus Verlosser, die geen museum is geworden maar nog steeds dienstdoet als plaats van aanbidding, al is de deur op slot. Een andere, neogotische kerk fungeert als muziekzaal van het regionaal filharmonisch orkest. Er is een fraai operagebouw dat in Wenen niet zou misstaan en een curieus museum dat van alles uit de Baikalregio laat zien. Er is zelfs een autovrije winkelstraat.
Ons hotel, alweer Intoerist geheten, kijkt uit op de Angara. Aan de overkant ligt het immense station. Ik heb, net als in Chabarovsk, een ruime kamer ter beschikking. De minibar is een uit de kluiten gewassen witte koelkast, die pal voor het raam staat, een groot deel van het buiten- | |
| |
licht tegenhoudt en flink kabaal maakt. Op de badkamer functioneert alles prima, maar de tegelzetter die hier aan het werk is geweest, zou in het Westen meteen kunnen omzien naar een andere baan. Ongelooflijk hoe schots en scheef de tegels tegen de muren zitten. Merkwaardig zijn de dames achter een tafeltje vlak bij de lift en de trap. Op vertoon van je paspoort en later, als ze je kennen, het kaartje met het nummer van je kamer, krijg je je kamersleutel. Elke keer maken ze een aantekening in een groot boek.
Na een flinke middagwandeling hebben we een smakelijke avondmaaltijd in het hotel, waarbij we als individuals kunnen profiteren van onze ervaringen met de serveersters in Chabarovsk. Nog voor we het dessert op hebben, horen we dat ook in Intoerist Irkoetsk's avonds gedanst wordt op livemuziek.
Blijkbaar hebben de aanwezige Sovjetburgers iets te vieren. Overal wordt Russische champagne aangesproken. Steeds als de kurk met een knal van de fles springt, stijgt een groot gejuich op. Onwillekeurig kijken we de kurk na: het plafond van de zaal is bedekt met piepschuimen platen met daarin honderden kurken, vooral geconcentreerd boven de tafeltjes. In de loop van de avond blijkt dat het een sport is om de kurk met zo'n kracht te laten springen dat hij in het plafond blijft steken. Wie dat lukt, krijgt een nieuwe fles.
De volgende ochtend kunnen ook wij, de individuals, een excursie naar het Baikalmeer boeken. Het wordt een mooie tocht over door permafrost vervormde asfalt- en gravelwegen. Onderweg stoppen we na herhaaldelijk aandringen bij de gids niet alleen op de officiële pleisterplaats voor de lunch, maar ook in een piepklein dorpje. De charme van Christine, een blonde Zwitserse met het intrigerend zilveren knopje in haar neusvleugel, geeft de doorslag. Eenmaal buiten ervaren we een beetje hoe het leven moet zijn in een gehucht in het oneindige Siberië. De gedrongen houten huizen liggen in een lang lint langs de hoger gelegen weg en hebben zonder uitzondering een wat we nu ‘natuurlijke bloementuin’ zouden noemen voor het huis en een intensief bewerkte groentetuin erachter en ernaast. Overal is stilte. Hier en daar komen oude vrouwtjes en een paar verlegen kinderen kijken naar de buitenlanders. We bezoeken geamuseerd het enige winkeltje van het dorp. Het uithangbord Coop. Vino-Vodka blijkt het assortiment goed te beschrijven.
Prachtig is het uitzicht vanaf een heuveltop op de zuidpunt van het Baikalmeer. In de diepte ligt het dorpje Kultuk, met scherp afgetekend achter elk huis een grote tuin. Halverwege de helling aan de overzijde van het dal kunnen we over een afstand van kilometers de Trans-Siberische spoorlijn zien. Hier langs de zuidoever van het meer ligt het landschappelijk mooiste deel van de lijn met de enige tunnels. Helaas heb- | |
| |
ben wij daar niets van meegekregen, omdat het nacht was toen we er langsreden. We zien nu pas hoe druk de lijn is: bijna op zichtafstand van elkaar rijdt een onafzienbare stroom goederentreinen naar het oosten en het westen. Deze spoorlijn is de levensader van Siberië.
| |
Naar Moskou
Na twee dagen Irkoetsk valt onze groep uiteen. De Fransen, Duitsers, Zwitsers en het contingent Amerikanen gaan per vliegtuig naar de grootste hydro-elektrische centrale ter wereld in Bratsk. Vandaar vliegen ze naar Kasnojarsk (1087 kilometer westelijk van Irkoetsk) en nemen dan weer de trein naar Moskou. De Australische dames, David en drie Japanners stappen direct in de trein naar Moskou.
Slechts één Japanner, Nobuaki, en ik blijven nog een dag in de stad. Bij het speciale reisbureau in Amsterdam had ik te kennen gegeven dat ik graag in Novosibirsk wilde uitstappen. De medewerkster fronste haar wenkbrauwen, maar zou het voorleggen. Inderdaad kwam een week later het bericht dat de Sovjetambassade een bezoek aan Novosibirsk niet toestond. Omdat ik per se de hele reis per trein wilde maken, was de enige keuze meteen doorreizen naar Moskou of nog een dag langer in Irkoetsk blijven.
Nobuaki blijkt net als ik iets met railvervoer te hebben. Helaas is zijn Engels erg slecht. We verkennen per tram de buitenwijken van de stad. Vanuit de tergend langzaam rijdende trams, die zo rammelen dat we ons erover verbazen dat de ruiten in de sponningen blijven, zien we vooral troosteloze flatwijken. Het lijkt ons oneindig veel aangenamer in zo'n mooi oud houten huis te wonen, die we dicht bij het centrum hebben gezien. Als we's middags toe zijn aan een kopje koffie en dat niet in het hotel willen nuttigen, blijken cafés en lunchrooms een onbekend fenomeen. Na een lange zoektocht belanden we in de stationsrestauratie; bier en wodka zijn het enige wat we er kunnen krijgen.
Als de volgende dag om 6.15 uur (1.15 Moskoutijd) de Rossija vertrekt, is de wagon voor buitenlanders van het ons inmiddels bekend voorkomende treinhotel vrijwel leeg. We blijken met z'n vijven: Nobuaki, nog een Japanner die geen contact zoekt, Freia en Lars, en ik.
Freia en Lars zijn uit Peking gekomen. Met de Trans-Mongolië Express hebben ze een bezoek gebracht aan de Mongoolse hoofdstad Ulan Bator en zijn van daaruit naar Irkoetsk gereisd. Met hen deel ik het vierbeddencompartiment. Samen hebben we 5191 kilometer voor de boeg tot Moskou, waar we op dag vier zullen aankomen. Gedurende die tijd zijn we op elkaar aangewezen; de beide Japanners zonderen zich af, waarschijnlijk omdat ze er vreselijk tegenop zien Engels te moeten spreken. Gelukkig kunnen we het goed met elkaar vinden. Freia komt uit | |
| |
Beieren en Lars uit de buurt van Trondheim in Noorwegen. Ze wonen op Spitsbergen, in Longyearbyen, waar Lars werkt voor een Noors bedrijf dat de betrekkingen regelt met de Russen die op de eilandengroep een steenkoolmijn exploiteren. We brengen de dagen door met lezen, praten, eten, drinken en slapen. De Georgische wijn laten we ons goed smaken, bij de maaltijden in de verder lege restauratiewagen, en's avonds als de schemering uren aanhoudt. Freia vertelt veel over het leven op Spitsbergen. Lars zwijgt vooral, lacht wat en knikt instemmend. De maandenlange winternacht blijkt velen op het eiland zwaar te vallen. Ook Lars, lijkt me, want het is ongelooflijk hoeveel hij drinkt. Ze nodigen me uit om langs te komen. Helaas reageer ik niet alert genoeg op deze buitenkans, want Spitsbergen kun je alleen bezoeken op persoonlijke uitnodiging.
Was het landschap in Oost-Siberië al niet echt spectaculair, in de West- Siberische laagvlakte hoef je echt maar één keer per uur een blik naar buiten te werpen: eindeloos trekt de taiga, het naaldbomenbos, voorbij, en hier en daar wat akker en weiland. Het mooist zijn de momenten dat we over eindeloze bruggen de reusachtige Siberische rivieren oversteken: de Jenisej bij Krasnojarsk, de Tsjulym bij Atsjinsk, de Ob bij Novosibirsk en de Irtys bij Omsk. Op dag drie doen we Sverdlovsk aan (nu Jekaterinenburg) waar de laatste tsarenfamilie is vermoord. Als we het station uitrijden, weet ik dat Europa vlakbij is. Sverdlovsk ligt op de oostflank van het Oeralgebergte, de grens van Europa en Azië. De Oeral valt me tegen; de Ardennen zouden de kwalificatie ‘gebergte’ meer verdienen. Door een brede vallei meanderen we tussen de heuvels en in een flits zie ik het stenen zuiltje dat de grens tussen de continenten markeert. Een paar uur later stoppen we in Perm, de eerste Europese stad, gesloten voor buitenlanders. Nog 23 uur en dan zijn we in Moskou. Als we de volgende dag bij Jaroslavl de Wolga oversteken, hebben we de neiging met onze bagage bij de deur post te vatten. Het is immers nog maar vierenhalf uur!
| |
Moskou-Utrecht
Om vijf voor drie's middags, tien minuten eerder dan het spoorboekje aangeeft, rolt de Trans-Siberië Express Moskva Jaroslavskij vokzal binnen. De brede, onoverdekte perrons doen niet direct grootsteeds aan. Overal zitten plattelanders op grote hoeveelheden bagage te wachten tot hun trein vertrekt. Eenmaal buiten is het beeld anders: ik sta op een immens plein, waaraan nog twee stations liggen. Zo'n hectiek heb ik nog niet gezien in de Sovjet-Unie. Auto's en bussen rijden vierbaansdik alle kanten op. Ik duik een metrostation in, verbaas me over de bijzondere architectuur waarin dit gebouwd is met stucplafonds en kroonluchters, en | |
| |
kom boven bij Hotel Ukraïna, een suikertaart-wolkenkrabber aan de Moskva. Metro en hotel vertegenwoordigen de Stalinstijl, die voorafging aan de zakelijke hoogbouw die veel andere uitvalswegen van Moskou kenmerkt.
Ik heb de tijd tot de volgende dag halfzeven 's avonds. Eerst zoek ik mijn oude reismakkers op. Het wordt een hartelijk weerzien in hotel Metropol, waar bijna alle individuals aanwezig zijn en waar we elkaar vertellen wat we sinds Irkoetsk hebben meegemaakt. Belangrijk thema is het feit dat, anders dan in mijn trein, op twee dagen van Moskou de wijn op was. Dat was pas afzien!
We willen's avonds naar het Moskouse Staatscircus, maar volgens de baliemedewerkers van het hotel is de voorstelling uitverkocht. Individuals zijn echter niet voor één gat te vangen: we gaan op eigen gelegenheid naar het circus en kopen kaartjes aan het loket, zonder enig probleem, voor een derde van de prijs die het hotel had berekend. De voorstelling is zonder meer de moeite waard.
De volgende dag moet ik eerst mijn reis naar Utrecht bevestigen bij het bureau van Intourist. De loketmevrouw spreekt alleen Russisch en heeft vandaag echt geen zin om te werken. Om een duistere reden moet ik vijftig dollar bijbetalen, nee, geen roebels! Als ik in mijn tas naar dollars zoek, ziet ze het Russische atlasje dat ik bij een stationskiosk ergens onderweg gekocht heb. Opeens kent ze Engels: of ze dat eens mag inkijken. Ik toon haar het atlasje, waarin alle belangrijke Russische spoorlijnen staan afgebeeld met een overzicht van alle stations. Poeslief zegt ze dat zoiets handigs haar onbekend was en ze vraagt of ze het mag kopen, met roebels. Nu ben ik nors: geen sprake van.
Ik beleef een heerlijke dag. Het is prachtig weer, de koepels van het Kremlin glimmen in de zon. Ik bezoek het warenhuis Goem, loop over het Rode Plein met de bekende rij voor het Leninmausoleum, langs de imposante Kalinin Prospekt, het Poesjkintheater, het museum van de Basiliuskathedraal.
Veel te snel moet ik me melden aan het Wit-Russische station, waar de trein naar het Westen vertrekt. Met een hoofd vol indrukken rijd ik samen met Nobuaki en een vriendelijke man uit Minsk de avond in. We laten ons het eten weer goed smaken en proberen met elkaar te praten; het lukt nauwelijks. Als ik wakker word, staat de trein stil. We zijn in Brest, het grensstation met Polen. Zelfs van de 2540 kilometer die Moskou van Utrecht scheiden, liggen er elfhonderd in de Sovjet-Unie.
Na druk rangeren rijden we uiteindelijk een hal in. Onze wagon wordt door grote hefbomen van zijn draaistellen getild. Deze worden weggeduwd en van de andere kant komen andere draaistellen aangerold. Hier verandert het Russische breedspoor in het Europese normaalspoor. Als de wagon op zijn nieuwe wielen staat, kunnen we verder. Maar dat gaat | |
| |
niet zomaar. Een ‘mannelijke baboesjka’ neemt onze paspoorten in. De trein rijdt terug naar het stationsgebouw en we worden gesommeerd met onze bagage de trein te verlaten voor een grondige douanecontrole. De sfeer in de trein is lang niet zo ontspannen als in de Trans-Siberië Express. Pas tweeënhalf uur later mogen we Polen in. Als we een mooie stoomlocomotief willen fotograferen, verbiedt onze wagenbegeleider dat op barse toon.
De hele dag rijden we van oost naar west door het weidse Poolse laagland en komen door Warschau en Poznan. Onwillekeurig zoek ik in het westen van het land, de voormalige Pruisische provincies Pommeren en Silezië, naar Duits ogende gebouwen. Ik moet denken aan het boek over Europa van de geograaf Jean Gottman, die de Duits-Poolse laagvlakte ‘the tidal land’ noemde, omdat de grenzen er in de loop der eeuwen voortdurend verschoven.
Al na 684 kilometer komen we aan een nieuwe grens. Nu worden de landen in honderden kilometers gemeten in plaats van in duizenden en ik hoor een taal die ik meteen kan verstaan. De Grenzschutz betreedt de trein. ‘Willkommen in der Deutschen Demokratischen Republik.’ Ook hier inspectie en een halfuur oponthoud, terwijl het toch om een grens tussen socialistische broederstaten gaat. Zou het te maken hebben met de activiteiten van de Poolse vakbond Solidarnosc? Een uur later zijn we in Berlin Ostbahnhof. Het is middernacht. De wagenbegeleider neemt weer de paspoorten in, ‘dan kunnen we lekker doorslapen’ bij het passeren van de volgende grenzen. Vervolgens sluit hij alle binnen- en buitendeuren van onze wagon af. Op die manier kan West-Berlijn zonder uitvoerige grenscontroles worden gepasseerd. Vanuit de trein valt vooral het verschil in lichtintensiteit met het oostelijk deel van de stad op.
Voor de laatste keer maak ik mij op voor een nacht in de trein. Ik slaap vast en word wakker op de Veluwe, ergens tussen Apeldoorn en Amersfoort. Ik fris me op en drink mijn laatste Russische thee uit de samovar. De wagenbegeleider geeft me mijn paspoort terug en wenst me het beste. Ik neem afscheid van Nobuaki die via Hoek van Holland doorreist naar Londen. Hij zal later nog vaak op bezoek komen. Het is 8.27 uur en de Moskou-Hoek van Holland Express rijdt Utrecht Centraal binnen. Op het perron staat mijn vrouw, verwonderd dat ik na 11.984 treinkilometers exact op tijd thuiskom.
|
|