Streven. Jaargang 74
(2007)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Machteld Venken
| |
Het Lijfs, de Lijven en LijflandGa naar eind[2]De Lijven waren een vissersvolkje dat in de twaalfde eeuw om en nabij de vijftigduizend personen geteld moet hebben. Ze domineerden de Baltische kuststreek en de oevers van brede rivierlopen ten noordwesten en in het midden van het huidige Letland, nog voor er in de regio sprake was van enige officiële staatsvorm. Handel voerden de Lijven niet alleen met de omliggende Letse en Estse stammen, maar ook met Russische, Finse, Zweedse en Pruisische kooplui. Die situatie veranderde toen Duitse Zwaardridders in het begin van de dertiende eeuw in de regio de staat Lijfland stichtten. Oorlog, bezet- | |
[pagina 317]
| |
ting en gedwongen kerstening dreven de oorspronkelijke bevolking naar de buitengrenzen van Lijfland. Daarbij vestigde één groep zich aan de westelijke zijde van de Golf van Riga, terwijl een andere groep zich terugtrok in het onherbergzame bosrijke gebied rond de meer inlands gelegen Gaujastroom. Ondanks deze beschutte ligging kregen de Lijven in de daaropvolgende eeuwen veel ongewenst bezoek. Lijfland en omstreken werd halverwege de zestiende eeuw onder de voet gelopen door de op expansie beluste Russische tsaar Ivan de Verschrikkelijke, waarna het midden van het Balticum achtereenvolgens de Polen, de Zweden en opnieuw de Russen zag passeren. Zelfbestuur werd voor de Baltische regio pas mogelijk na het verlies van Duitsland en de Sovjet-Unie in de Eerste Wereldoorlog. Als gevolg van hun nederlaag werd de kaart van Midden-Europa grondig hertekend. De grootste verandering had te maken met de oprichting van een onafhankelijk Polen. Dat herrees na meer dan een eeuw verdeeld te zijn geweest onder Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen (na de eenmaking in 1871 van het Duitse keizerrijk). Haar territorium omvatte nu ook Vilnius, een groot deel van het huidige Wit-Rusland en West-Oekraïne. Tussen de immense Sovjet-Unie en het grote Polen in verschenen in het Balticum voor het eerst drie onafhankelijke ministaatjes: Estland, Letland en Litouwen. Letland verwierf net als haar Litouwse en Estse buur de onafhankelijkheid in 1918. De Letse staat liet daarop meteen in zijn eerste wetboeken vastleggen dat Letland een land was van zowel Letten als Lijven. Zo wilde het duidelijk maken dat de Letten én de Lijven als de oorspronkelijke bewoners van haar territorium beschouwd werden. Dit vormde de aanzet tot een beleid dat in de jaren twintig en dertig de Lijfse taal en cultuur actief ondersteunde en erin slaagde het Lijfs voor het eerst sinds eeuwen tot bloei te laten komen. Toch moet de omvang hiervan beperkt geweest zijn, want het aantal Lijven was tegen die tijd enorm teruggelopen. Zo had de Lijfse gemeenschap aan de Gauja zich door de eeuwen heen reeds volledig geassimileerd met de omliggende Letse bevolking. De kustgemeenschap daarentegen lag geïsoleerder en telde in het begin van de twintigste eeuw nog zo'n tweeduizend Lijven. In 1915 trok het Duitse leger echter dwars door deze Lijfse kustdorpjes heen en het schrok er niet voor terug om een deel van de bewoners te doden of uit elkaar te drijven. Niettemin legden de ongeveer vijftienhonderd resterende Lijven een opmerkelijke ideologische bedrijvigheid aan de dag. Zo ontstond er een Lijfse vereniging die niet alleen verschillende culturele activiteiten organiseerde, maar ook een eigen vlag voor de gemeenschap ontwierp. | |
[pagina 318]
| |
Drie verticale strepen in het groen, wit en blauw kwamen symbool te staan voor de alomtegenwoordige natuurelementen in de Lijfse kuststreek: het bos, het strand en de zee. Met hulp van de Finnen en Esten, die de linguïstische diversiteit van het Fins-Oegrisch wensten te bewaren, werd bovendien een eigen cultureel centrum opgericht. Deze initiatieven waren geen lang leven beschoren. De Tweede Wereldoorlog hield grondig huis in Letland. Sovjettroepen annexeerden het gebied in 1940, een jaar later namen de nazi's het bestuur van hen over, en tegen het einde van de oorlog kreeg Stalin er terug voet aan de grond. Men schat dat tijdens die bezettingen het aantal met de Sovjet-Unie en het aantal met de nazi's sympathiserende Letten ongeveer gelijk opliep. Het gevolg was een meedogenloze strijd van vijf jaar waarin om en nabij een half miljoen inwoners van Letland het leven lieten. Onder hen ook de bijna voltallige Joodse bevolking (tachtigduizend mensen). Aan het einde van de oorlog volgde er een grote emigratiegolf naar voornamelijk de Verenigde Staten, Canada en Australië. De ontvolking duurde voort onder het stalinistische Sovjetbewind. Maar liefst honderdtwintigduizend bewoners van Letland werden in de eerste jaren als collaborateurs van het Westen weggevoerd naar strafkampen in Siberië. Deze verschillende gebeurtenissen hadden in amper tien jaar tijd, van 1940 tot 1950, de populatie tot twee derde teruggebracht. Hun plaats werd ingenomen door een half miljoen Sovjetburgers, afkomstig uit zowel Rusland, Wit-Rusland als Oekraïne. De opname van het vooroorlogse, onafhankelijke Letland door de grote communistische buur leidde ertoe dat de Lijfse kuststreek de westelijke grens van de Sovjet-Unie werd. Om ontsnappingen langs de Baltische Zee naar het nabijgelegen Zweden te voorkomen, vestigde Stalin er een militaire Sovjetbasis en mochten de Lijfse vissers de zee niet meer op zonder een partijlid aan boord. De bevolking van enkele vissersdorpjes werd overgebracht naar grotere Letse steden, en de weinige Lijven die bleven werden tewerkgesteld in de plaatselijke viskolchoze. Voor sommige adolescente Lijven leidde dit tot vreemde situaties. Hun maritieme achtergrond bezorgde hun in de stad weliswaar meteen een vrijkaartje voor een opleiding tot zeekapitein gevolgd door een mooie carrière in de Sovjetmarine, ze konden op de vrijheid die ze op zee genoten aan wal geen aanspraak maken. Wanneer zij op vakantie kwamen en hun familieleden in de Lijfse kuststreek wensten te bezoeken, moesten ze tijdig een speciale toelating aanvragen. Die verleende hun enkel de toegang tot hun Lijfs geboortedorp, en niet tot het strand dat nauwelijks honderd meter verderop lag. Een speciale, met prikkeldraad omheinde strandzone konden ze louter bezoeken tijdens bepaalde uren onder begeleiding van veelal Kazakse Sovjetsoldaten. | |
[pagina 319]
| |
Ook cultureel stond de sterk ingekrompen Lijfse gemeenschap onder druk. De Sovjetautoriteiten verplichtten het Russisch en in mindere mate het Lets als spreektaal op alle openbare plaatsen en smoorden het plaatselijke Lijfse verenigingsleven in de kiem. Een gepensioneerde man vertelde me bijvoorbeeld dat hij en zijn broers zijn moeder en zijn grootmoeder met de vinger aanwezen en uitlachten wanneer die met elkaar Lijfs spraken - hij had op school geleerd had dat die taal maar niets was. Pas toen de Tweede Letse Republiek in 1991 een feit was, kon in kaart gebracht worden hoe het met het Lijfs ervoor stond. Men kwam tot de onthutsende vaststelling dat nauwelijks zestig oudere personen de taal nog machtig bleken te zijn en dat ze die bovendien enkel nog binnenshuis gebruikten. Hun nakomelingen, soms zelf al vijftig jaar oud, kenden de taal alleen uit oude volksverhalen of van horen spreken tijdens de kindertijdGa naar eind[3]. De geringheid en onzichtbaarheid van de bevolkingsgroep weerhield de Letse regering er echter niet van hen, net als in de Eerste Letse Republiek, te beschouwen als oorspronkelijke bewoners van het gebied. Hun eigenheid werd zelfs geëxpliciteerd door in de nieuwe Letse paspoorten specifiek melding te maken van hun Lijfse etniciteit. Iedereen die een Lijfse ouder of grootouder had, kon ervoor opteren die Lijfse achtergrond te laten vastleggen in zijn persoonsdocument. Het verzoek tot erkenning van de Lijfse etniciteit gaat dus uit van het individu. Ongeveer tweehonderdveertig personen zijn op dit voorstel ingegaan. Zij heten sindsdien officieel ‘Letten van Lijfse afkomst’. Dit leidt tot onlogische situaties waarin een man van rond de vijftig nu perfect als Lijf geregistreerd kan staan, terwijl zijn tweelingbroer gewoon Let is gebleven. De aparte vermelding van de Lijfse ‘etniciteit’ in het Lets paspoort kan niet eenvoudigweg verklaard worden vanuit een samenhorigheidsgebaar vanwege de Letse staat. De reden lijkt veeleer gezocht te moeten worden bij de minder gewenste minderheid op het Letse grondgebied: het Slavische allegaartje van Russen, Oekraïners en Wit-Russen. | |
Letland en zijn ‘Letse vreemdelingen’Het herrezen Letland zat vanaf het begin in zijn maag met het grote aantal Slaven op haar grondgebied. Met haar tweeënveertig procent was de Slavische bevolkingsgroep maar iets kleiner dan de Letse, die vijftig procent van de inwoners omvatte. Letland kampte en kampt dus met een reuzengroot minderhedenprobleem. Niet voornemens deze mensen de Letse nationaliteit te schenken, introduceerde het land een streng inburgeringsexamen. Deze proef kreeg navolging bij noorderbuur | |
[pagina 320]
| |
Estland, maar niet bij zuiderbuur Litouwen. Litouwen telde en telt immers een beduidend lager minderhedenpercentage (veertien procent). De aanwezigheid van bijvoorbeeld Russen ervaart men daar dan ook als minder problematischGa naar eind[4]. ‘Niet-etnische Letten’ kunnen sinds 1991 de Letse nationaliteit verkrijgen indien ze slagen voor een Letse taaltest en aantonen de nieuwe staatsstructuur en nationale wetgeving goed te begrijpen. Het Letse paspoort van hen die deze beproeving met succes doorstonden, bevat nog steeds een verwijzing naar de Slavische afkomst. Men wordt dus bijvoorbeeld ‘Let van Russische etniciteit’, of ‘Letse van Oekraïense afkomst’, maar nooit eenvoudigweg ‘Let’. Wie weigert deel te nemen aan het examen of niet slaagt, moet het paspoort van de Socialistische Sovjetrepubliek Letland inruilen voor een Lets vreemdelingenpaspoort, mag niet langer de grens van het kleine Letland over zonder visum en verliest stemrecht. Bij verkiezingen kunnen vanaf de jaren negentig trouwens enkel nog personen die het Lets machtig zijn een plaatsje in het Letse parlement bemachtigen. Vandaag geven Letse statistieken aan dat nog steeds ongeveer een half miljoen inwoners van Letland, ofwel meer dan een vijfde van de totale bevolking, een Lets vreemdelingenstatuut bezitGa naar eind[5]. Verscheidene internationale instellingen uit het voormalige Atlantische blok waren dan ook stomverbaasd toen ze naar aanleiding van Letlands kandidatuur voor lidmaatschap de taalwetgeving van het land onder de loep namen. Zo aanvaardde de Raad van Europa Letlands toetreding in 1995, maar eiste dat het land haar taalclausule voor volksvertegenwoordigers liet varen. Letland gaf hieraan pas zeven jaar later gehoor, toen de afschaffing van die clausule als voorwaarde werd gesteld voor de toetreding tot de Europese UnieGa naar eind[6]. In aanloop naar die Europese uitbreiding hoopten de ‘Letse vreemdelingen’, zoals ze volgens de nieuwe wetgeving heetten, in Brussel gehoor te vinden voor hun penibele situatie. Zij achtten het onmogelijk dat de Europese Unie een land in haar rangen zou opnemen met een dermate grote bevolkingsgroep waarvan het statuut zo ingrijpend veranderd was. Bijgevolg lag hun opkomst tijdens het referendum over de toetreding van Letland tot de Europese Unie in september 2003, toen ze wel mochten meestemmen, beduidend hoger dan dat van de Letten. Maar hun fiat voor de Europese gedachte heeft voor geen ommekeer kunnen zorgen: de Europese Unie heeft noch aan de Letse minderhedenwetgeving, noch aan de Letse taalpolitiek iets veranderd. Het doel van die wetgeving valt pas goed te begrijpen wanneer we de positie van het Lijfs in Letland naast die van het Russisch plaatsen. | |
[pagina 321]
| |
Het Lijfs (en het Russisch) in het Letse minderhedenbeleidHet Letse minderhedenbeleid lijkt erg duidelijk in haar opzet. Het juicht culturele diversiteit in Letland toe, op voorwaarde dat die niet ten koste gaat van de Letse taal en cultuur. Zo subsidieert het Letse ministerie van Sociale Integratie enerzijds het Jiddisch en Lijfs als keuzevak in enkele plaatselijke basisschooltjes, terwijl het anderzijds de eentalig Russische scholen verplicht minstens de helft van de lessen in het Lets aan te bieden. Met de ondersteuning van een bijna uitgestorven taal als het Lijfs anticipeert de Letse regering klaarblijkelijk op een mogelijk verwijt van Russischtaligen als zou de terugschroeving van het gebruik van het Russisch een maatregel zijn die van een gebrek aan linguïstische tolerantie getuigt. Dit geeft aan welke rol de weinig overgebleven Lijfssprekenden werkelijk voor het onafhankelijke Letland spelen. Zelf zijn ze allang niet talrijk genoeg meer om te kunnen ijveren voor bestaansrecht. Sinds een aantal jaren wordt hun dat recht nu gewoon in de schoot geworpen door de Letse staat. Het feit dat na een periode van net geen halve eeuw Sovjetoverheersing Lijfssprekenden nog steeds aanwezig zijn op het Letse grondgebied legitimeert namelijk aan de ene kant het oorspronkelijke etnisch diverse karakter van de Letse staat en verscherpt aan de andere kant het ongewenste karakter van de Slavische toeloop vijftig jaar geleden. Daarom ondersteunt de Letse regering sinds enkele jaren door middel van overheidssubsidies diverse Lijfse taal- en cultuurprojecten. Zo kun je in het Lijfse museum van het dorp Kolka de geschiedenis van het vissersvolkje volgen. De drijvende kracht achter dit museum, een ‘Let van Lijfse afkomst’, vertelde me hoe hij samen met enkele vrienden vlak na de val van het communisme een eenkamermuseumpje oprichtte. Inmiddels kan hij aanspraak maken op subsidies, waardoor hij de grootte van zijn geesteskind al heeft weten te verviervoudigen en bovendien over zowel een videorecorder als een cd-speler beschikt. Hij staat nu ook in contact met het overkoepelende Lijfse cultuurcentrum in Riga. Die instelling mikt op het verbreiden van de Lijfse geschiedenis onder zowel de Letse als internationale bevolking. Haar website bestaat momenteel enkel in het Lijfs en Lets, maar wordt binnenkort met een Engels (en niet met een Russisch) luik aangevuldGa naar eind[7]. Overheidssubsidies maken ook Lijfse taallessen aan de universiteit van Riga mogelijk. Twee jaar geleden startte zelfs een eerste doctoraatsstudent een onderzoek in de Lijfse linguïstiek. Deze man, Valts Ernštreits, dicht ook in het Lijfs en voorziet op die manier de oude taal van een modern vocabulaireGa naar eind[8]. Zijn enthousiasme heeft andere kunstenaars ertoe aangezet de traditionele cultuur in beeld te brengen. Eveneens met de steun van de Letse rege- | |
[pagina 322]
| |
ring verscheen er een artistiek fotoboek over de Lijfse kuststreek en kwam er een cd uit die aan oude Lijfse liedjes een nieuw leven gafGa naar eind[9]. Toch zijn niet alle overheidsinitiatieven die betrekking hebben op de Lijfse taal en cultuur zo succesvol. Zo lijkt het grootschalige project dat het historische grondgebied van de Lijven wil omvormen tot een gebied waarbinnen weer actief Lijfs gesproken zal kunnen worden, maar niet te slagen. Reeds vroeg in de jaren negentig van de vorige eeuw besloot de Letse regering de om en nabij zestig kilometer lange Lijfse kuststreek een beschermd statuut te geven. De ironie wil immers dat net de aanwezigheid van de militaire Sovjetbasis het gebied had gespaard van grootschalige toeristische bouwprojecten en de oorspronkelijke houten vissershuisjes, zij het in vervallen toestand, had bewaard. Eens gerestaureerd, konden deze woningen bij uitstek dienen om het authentieke, vooroorlogse plattelandsleven, dat elders in Letland het onderspit had moeten delven ten voordele van moderne Sovjetappartementsblokken, te illustreren. Het beschermde statuut gaf onder meer de mogelijkheid etnische Lijven positief te discrimineren bij de aankoop van onroerend goed in de regio. Ook ging het grootgrondbezit tegen om de opkoop van halve dorpen door één en dezelfde persoon te vermijden. Toen ik met een inwoner van het Lijfse dorpje Kosrags sprak, wist hij me te vertellen dat de concrete gevolgen van deze wet allesbehalve stroken met het doel dat ze beogen. Hoewel zijn dorpje intussen op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO staat, garandeert deze bescherming geenszins een probleemloze implementatie van het overheidsproject. Uitgerekend het feit dat de aankoop van land beperkt is tot maximaal één hectare, maakt dat het landgoed van zijn vader bij de verkoop opgesplitst moest worden en op de zo gecreëerde nieuwe percelen nieuwe huizen zullen worden gebouwd. De man had dat willen voorkomen door het landgoed over te dragen aan zijn kinderen, maar die bleken niet geïnteresseerd. Om je er permanent te vestigen is de streek immers niet aantrekkelijk. Als je als jongere niet in de visverwerking wilt, trek je naar de stad. Op die manier blijft de plattelandsvlucht duren en is de creatie van een actueel Lijfs territorium zo goed als onmogelijk. Wie koopt er dan wel onroerend goed in de Lijfse kuststreek? Dat zijn veelal rijke Letse stedelingen die op zoek zijn naar een rustig gelegen zomerverblijf. De daarnet aan het woord gelaten inwoner bijvoorbeeld verkocht zijn landgoed aan vier rijke Letse families uit Riga. Land is in de Lijfse kuststreek intussen zo in trek, dat de vraag de prijzen de lucht in gecatapulteerd heeft. En dat marktmechanisme weert de weinige Lijfse nakomelingen die nog wel een stukje grond hadden willen aankopen in hun geboortestreek. De wisselingen van eigenaar hebben ook het samenleven in het vissersdorpje Kosrags veranderd. Het contrast tussen de oude en nieuwe | |
[pagina 323]
| |
bewoners van het vissersdorpje is immens groot en de communicatie tussen hen uiterst gering. De oude bewoners, van wie er momenteel nog zes overschieten, verplaatsen zich per fiets, de nieuwe razen in sjieke 4 x 4's door de bossen. De oorspronkelijke bewoners vlechten zelf hun hekjes met twijgen uit het bos, de nieuwe bakenen hun terrein af met metershoge bijna massieve houten hekken, voorzien van een pas-opvoor-de-hondbord nog voor er op het stuk grond gebouwd wordt. De ouden bevolken het dorpje het hele jaar door, de nieuwen komen enkel in het zomerseizoen en organiseren dan luidruchtige barbecuefeesten die de oude bewoners uit hun slaap houden. Die nieuwe noden hebben ook effecten op het assortiment van de buurtwinkel in het dorpje verderop. Naast de broodnodige kruidenierswaren die de oude bewoners er al jarenlang kopen, vind je er nu ook luxeproducten zoals kant-enklare barbecuepakketten en dure cosmetica. Zo lijkt de hedendaagse situatie in de Lijfse kuststreek, ondanks de veelbelovende overheidsinitiatieven, de teloorgang van het Lijfs slechts te bespoedigen. Van natuurlijke overdracht door de opeenvolgende generaties heen is geen sprake. De creatie van een actueel Lijfs territorium waar de taal weer wortel zou kunnen schieten, is paradoxaal genoeg door het huidige beleid onmogelijk gemaakt. Vandaag trekken Lijfse nakomelingen liever weg uit de streek dan er zich te vestigen. Hun plaats wordt ingenomen door Letse zomertoeristen die wel willen genieten van de rustige natuur en het unieke uitzicht, maar de Lijfse zaak slechts aan de zijlijn volgen. Wel is de Letse regering erin geslaagd de modale Let te sensibiliseren voor de etnisch diverse geschiedenis van het Midden-Balticum. Het Lijfse gedachtegoed, mede ondersteund door de wetenschappelijke en artistieke initiatieven van de laatste jaren, is op die manier deel geworden van de Letse geschiedenis en heeft mee voor een accentverschuiving weg van het recente Sovjetverleden kunnen zorgen. En die nationale identiteitsconstructie was misschien wel de enige bedoeling. |
|