Schmitt te parafraseren, kunnen zeggen dat de rede van Benedictus op de eerste plaats begrepen moet worden als een kritiek op een ‘anti-hellenisches Affekt’ dat de moderne tijd doortrekt, en niet pas in de antiwijsgerige wending van de theologie in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk al vanaf de laatmiddeleeuwse wijsbegeerte en theologie in de lijn van voluntarisme en nominalisme.
Anders dan Carl Schmitt is het ‘antihelleense affect’ van de moderniteit voor Benedictus geen reden om deze in haar geheel af te wijzen, veeleer integendeel: opvallend is het dat Benedictus zijn analyse van de moderne rationaliteit een zelfkritiek van de moderne rede noemt. Men moet al van slechte wil zijn om hierin slechts een retorische truc te zien. Of men de analyse van Benedictus nu deelt of niet, het staat vast dat hij met deze karakterisering onder de voorwaarden van de moderne rationaliteit wil spreken en denken. De moeilijkheden die het christelijk geloof heeft om zich onder de voorwaarden van de moderniteit door te zetten, worden door Benedictus niet langer uitsluitend aan de goddeloze moderne rationaliteit toegeschreven, maar worden ook, en zoals blijkt uit de tekst misschien zelfs vooral, in de ontwikkeling van het christelijke denken zelf gevonden. De zelfkritiek van de moderne rede is voor Benedictus een zelfkritiek van het christelijke denken, dat zich vanaf de late Middeleeuwen van het Griekse logos-denken begon te vervreemden. Daarbij kan men niet zeggen dat het hart van Benedictus eerder in Athene klopt dan in Jeruzalem. Voor hem gaat het in de strijd tussen Athene en Jeruzalem om een valse tegenstelling. Wie het christendom van zijn Griekse ‘inculturatie’ wil ontdoen, vindt geen ‘wezenlijk’ oorspronkelijk christendom. Daarbij zou men kunnen opmerken - dit om de zaak van Benedictus te versterken - dat ook het joodse denken zelf het Griekse logos-denken al in een zeer vroeg stadium heeft omarmd en er blijvend door getekend is. Men kan daarbij alleen al denken aan de Wijsheidsboeken of aan de indrukwekkende poging van Philo van Alexandrië om Grieks en joods denken te verzoenen. Dit terzijde, maar daarom niet minder belangrijk in het debat over het Griekse karakter van het christendom.
Maar wat is nu het probleem van deze voluntaristische vervreemding van het Griekse denken - die uiterst nadrukkelijk naar voren treedt in het debat over de genade in de vroegmoderne tijd, Erasmus en Luther? (Daarbij zou men kunnen zeggen dat de tekst van Benedictus geheel in de traditie van Erasmus gesitueerd kan worden). De stelling van Benedictus is: als het christelijke denken de in Griekenland ontdekte universele logos opgeeft, leidt dit ertoe dat nog slechts de positivistische rede aanspraak kan maken op universaliteit. Dat wil zeggen een maatstaf kan vertegenwoordigen die mensen bij elkaar brengt, ze met elkaar doet praten (logos als rede en woord) en daarmee ook vrede kan stichten. Het