Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1014]
| |
ForumDe macht van de verbeeldingIn mijn herinnering is de relatie tussen macht en verbeelding voor het eerst expliciet ter sprake gekomen aan het eind van de jaren zestig. In de strubbelingen van toen, naar de raddraaiers nogal heroïsch betiteld als studentenrevoltes, veroverde de slogan ‘de verbeelding aan de macht’ de straten, van daaruit de media, om zich voor een tijdje vast te zetten in de hoofden van velen die, ter legitimatie van de opkomende jeugdcultuur, flirtten met alternatieve visies op van alles en nog wat: seks, bezit, autoriteit, orde, bewustzijn, discipline. De slogan was dubbelzinnig. Enerzijds een constatering: de heersende machtsstructuren en hun vertegenwoordigers zijn doortrokken van en worden overeind gehouden door inbeelding. Ze lijken heel wat, m.n. in eigen ogen, maar ze stellen niets voor. Ze staan mijlenver van het werkelijke leven, van de mensen van vlees en bloed en van de bronnen waaruit vitale geschiedenis opborrelt. Het zijn gemummificeerde resten van voorbije tijden, m.n. die van het absolutisme. Het wordt hoog tijd ze op te ruimen. Op dit punt draaide de slogan van constatering naar programma: er moet een nieuwe omgang met en structurering van de macht worden ontwikkeld, die niet van de arrogantie van de inbeelding, maar van de inspiratie van frisse verbeelding is doortrokken. Het milieu van de macht moet weer het rijk worden van de fantasie, waar mensen hun dromen durven dromen en hun visioenen koesteren. Bij die interpretatie sloot onlangs, wat onverwacht, onze huidige minister-president zich aan. Sinds de troonrede van 2006 en de presentatie van de begroting voor 2007 zijn de overheidsdienaren eropuit Nederland uit een dipje, in elk geval een wat gelaten tot depressieve stemming te trekken. We hebben inderdaad wat harde jaren achter de rug. De jaren van het zuur. Maar die zijn voorbij. Het gaat | |
[pagina 1015]
| |
erg goed met ons land. De jaren van het zoet. Dus moeten we ook weer optimistisch durven zijn, royaal en ‘joyeus’. We moeten niet wegkruipen in veronderstelde grauwheid en kleinheid maar ons openlijk durven koesteren in onze dromen van voorspoed en grootheid. ‘Als in de tijden van de VOC’, riep de MP bijna extatisch uit. In het parlement leidde dat tot een verbouwereerd gegiechel, dat snel overging in een homerisch gelach: zelfs de hardnekkigste dromers in 's lands vergaderzaal dromen zelden van de VOC. Inderdaad een Hollandse successtory. Maar wel een met, onderkoeld gesteld, nogal wat donkere randjes. In dat opzicht had JP beter een toespeling kunnen maken op de collectieve mythe van de Gouden Eeuw in het algemeen. Anderzijds, er zit iets ontwapenend eerlijks in de gekozen (of spontaan ingevallen) invalshoek. Een verwijzing naar de Gouden Eeuw roept het beeld op van een kant-en-klare luxueuze schaal vol blozende vruchten, eventueel met in één daarvan, naar goed zeventiende-eeuws gebruik, een klein gaatje met een worm erin. De verwijzing naar de VOC verwijst explicieter ook naar de volle prijs die voor die rijke vruchten betaald is. De prijs aan inzet en inspanning, aan harde arbeid en avontuurlijke ondernemingen. De prijs ook aan verdrukking en uitbuiting, aan oorlog en geweld. Niet zomaar een periode die de verbeelding aanjaagt met trotse visioenen. De parolen van 1968 zijn tamelijk snel door de geschiedenis ingehaald. Ook zelf heb ik mij nog ingezet voor democratisering en inspraak, om ten slotte terecht te komen op instituten waarin de inspraakorganen vrijwel allemaal zijn opgeheven; te weinigen waren te motiveren om er zitting in te nemen. Het rumoer van toen is niet helemaal vergeefs geweest: de schijn van inspraak wordt nog hoog gehouden, de democratische sfeer wordt gekoesterd en de autoriteiten pogen zo weinig mogelijk autoritair over te komen. Maar zeker op dat laatste punt is de situatie tamelijk dubbelzinnig. Er is een golf van ‘no nonsense’ door de gelederen van bestuurders en managers gespoeld en velen zitten even strak in hun doelstellingen als in hun pak en in hun aanpak. In alle maatschappelijke geledingen lopen nog wel wat types rond in slonzige spijkerbroeken en met geitenwollen sokken. Maar de jonge en veelbelovende managers en consultants van nu dragen doorgaans prachtige stropdassen en zitten keurig in de kleren. Enkel sommige politici wensen nog niet met die trends mee te doen. Alsof ze vijfendertig jaar geleden leven. Die gebleken weerbarstigheid van de geschiedenis bewijst met terugwerkende kracht het genie van de jonge revolutionairen van toen. Wat slim om er een motto in te hameren dat zo dubbelzinnig is en zowel de constatering inhoudt dat macht en machthebbers verstrikt kunnen raken in verkalkte inbeelding, als het programma dat macht en machthebbers wil aansluiten op stromen van levende verbeeldingskracht. Is het vanwege hun/onze jeugdige onbezonnenheid, dat het niet mogelijk is gebleken zo veel goede wil, zo veel veranderingsdrift, zo veel enthousiasme en ongeduld te gieten in | |
[pagina 1016]
| |
houdbare en te realiseren politieke doelen? Maar er was in elk geval wel een scherpe intuïtie met betrekking tot de ambivalentie van de macht, zoals die aan het licht komt in haar enerzijds ontmaskerende, anderzijds stimulerende relatie met de verbeelding. Verbeelding hoeft natuurlijk niet om te slaan in inbeelding, met de bijhorende arrogantie, kortzichtigheid en koppigheid. Maar als dat wel gebeurt, komt aan het licht dat het bij machthebbers vaak gaat om reuzen op lemen voeten, ten diepste gekweld door twijfel en onmacht. Ik heb mij er altijd over verbaasd hoe gelaten en betrekkelijk snel de Nederlandse regenten in die roerige jaren hun regenteske trekken aflegden. Alsof ze er zelf ook nooit in geloofd hadden en blij waren dat ze het nu opgestoken briesje aan konden wakkeren tot een zuiverende, ook hen van hun ballast bevrijdende storm. Ondertussen bleven ze wel goed in de gaten houden dat boven uiteindelijk boven bleef en ze de vingers in de pap hielden waar ze die altijd in hadden gehad. Een collega vertelde mij ontroerd, herinneringen ophalend aan die jaren, hoe ze een hele middag in de bezette aula hadden gescandeerd ‘Van Boven naar onderen’. Uiteindelijk had de genoemde Van Boven toch maar mooi concessies moeten doen. Ik kon hem melden dat ik die mijnheer Van Boven ook kende en wel omdat hij nu, jaren later, een van de invloedrijkste en machtigste mannen in ons gewest was. De revolutie van 1968 ging te snel en te gemakkelijk. Dat alleen al wijst erop dat het niet echt een revolutie was. Echte inbeelding is hardnekkig en hardleers. Je kunt er enkele buitenlagen van afpellen maar je dringt zelden door tot de kern. Die krijg je er niet onder met een middagje scanderen in een aula. Zeker niet als de ingebeelden er ook nog eens blij om kunnen zijn dat hun versteende maskers verbrijzeld worden en ze weer wat vrijer kunnen ademhalen. Maar ondertussen houden ze vast wat ze vast hebben. Wat er ook verandert, eigenlijk verandert er niets. Niet ten onrechte constateert de volksmond dat inbeelding zoiets is als een plank voor je kop; het dringt niet eens tot je door dat er iets moet veranderen, al klinken de geluiden terzake nog zo urgent en indringend. Dat het uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk is gebleken het programma, dat het parool ook is, uit te voeren, zegt iets over de aard van de macht én over die van de verbeelding. Je kunt je nog wel indenken dat verbeelding zich ook in het bereik van de macht ontplooit tot creatieve fantasie, met open oog voor mogelijkheden en kansen en een fijnzinnig gevoel voor effectieve aanpak en motiverende uitvoering. Maar juist in verband met macht en machthebbers is dat moeilijk aan te wijzen en ben je spontaan geneigd die gedachten te mooi te vinden om waar te zijn. Ik schrijf dat op het einde van een regeerperiode die er prat op gaat Nederland fors vertimmerd te hebben om het opgewassen te maken tegen de toekomst en het zijn rol te laten spelen in de globalisering. Ben ik sceptisch over die verbouwing? Eerlijk gezegd: vooralsnog wel. Ik vrees dat er van niet veel meer sprake is dan van tamelijk oppervlakkige esthetische operaties. Misschien is dat | |
[pagina 1017]
| |
maar goed ook. Misschien is de grootste fout van de jaren zestig wel de droom geweest dat het heilzaam voor ons land en zijn bewoners zou zijn, als de structuur van de macht volledig op zijn kop ging en als de machthebbers gewone mensen zouden worden, morgen of overmorgen afgewisseld door andere gewone mensen. Misschien heb je om zo'n ingewikkelde constructie als de moderne democratische en sociale rechtstaat, met haar ingenieuze patroon van intermediaire instellingen en diensten, met haar structuren van regelingen, relaties en voorzieningen, adequaat te kunnen beheren wel mensen nodig die, overeind gehouden door hun inbeelding, de blik op oneindig kunnen focussen. Zo star dat je wel moet gaan vermoeden dat ze een plank voor de kop hebben. In het programma dat macht en machthebbers weer wilde aansluiten op de heldere stromen van verbeelding en visioenen waren de verwachtingen hoog, te hoog gespannen. Ik vermoed dat we hier stuiten op een weeffout in de moderne staat. Om zichzelf te legitimeren moet hij de burgers werven met beloften die hij onmogelijk kan waarmaken Zo stelt hij zich, als monopoliehouder van het geweld, garant voor onze veiligheid: lever uw knotsen, pistolen en messen maar in want u hebt ze niet meer nodig. Maar met een zekere regelmaat ontsnappen er pathologische gevangenen, die van hun langere of kortere vrijheid misbruik maken om te verkrachten en te moorden. Zo zou de verschrikkelijke brand in het cellencomplex op Schiphol aangestookt kunnen zijn door een van de gedetineerden. Voor de bij die brand te betreuren elf doden wordt politieke verantwoordelijkheid genomen; twee ministers treden af. Maar willen wel de deur pas achter zich dicht trekken, als ze eerst de vraag het parlement in hebben kunnen slingeren of de verantwoordelijkheid die de staat hier naar zich toegetrokken heeft - die is hem niet in de schoot geworpen - nog wel te dragen is. Zo zet de staat zich ook in voor onze welvaart en rechtvaardigt zij voortdurend besluiten en beslissingen met het motief, dat die de welvaart van allen ten goede komen. Is het dan verwonderlijk dat zij die het hard te halen hebben ontevreden en opstandig worden? Als er zo veel gedaan wordt voor het vergroten van de koek, hoe komt het dan dat hun portie nog altijd zo miniscuul is? Zo legt de staat, terecht wat mij betreft, in zijn presentatie veel nadruk op de rechten van de burgers, op hun waardigheid en mondigheid. Maar waarom klinkt op de straat dan steeds vaker de roep om respect, m.n. bij wat losgeslagen jongeren uit allochtone milieus en naechoënd in de rapnummers die door onze ether dreunen. En in deze dagen presenteren macht en machthebbers zich in het kader van de verkiezingsstrijd met de belofte dat ons een faire maar spannende campagne te wachten staat, met waarschijnlijk een close finish. Daarmee beloven zij, zich opwerpend tot concurrenten van spannende detectives en enerverende realitysoaps op televisie, een spanning en sensatie die alle verbeelding tart, regelrecht topamusement. Weten ze dan niet wat voor een verwend publiek wij ondertussen geworden zijn? Willens | |
[pagina 1018]
| |
en wetens lopen zij het risico dat wij niet geamuseerd zijn en verveeld kiezen voor een andere zender, voor de zoveelste keer teleurgesteld in de politiek. De kloof tussen burger en politiek: ongetwijfeld is die er. De vraag is of dat erg is. En of dat aan de politiek ligt of aan de burgers? Omdat hun verwachtingen te hoog gespannen zijn. Voor een belangrijk deel mede omdat de politiek wordt beheerst door mensen die eind jaren zestig universiteiten hebben bezet om in de aula te gaan scanderen ‘Van Boven naar onderen’. Nu sloven zij zich dagelijks uit voor dromen over de ontplooiing van de persoon en de ontwikkeling van de samenleving. Die dragen het zaad van teleurstelling en frustratie in zich. Het is vragen om moeilijkheden. Maar je mag er ook niet aan denken dat de macht wordt overgelaten aan verkalkte cynici, die gevangen in hun inbeelding geen dromen meer hebben. Om over pathologische geweldplegers en paranoïde sociopaten, die enkel ziekelijke, destructieve dromen hebben nog maar te zwijgen. Democratie is een hachelijk avontuur. Uiteindelijk omdat macht een factor is en blijft waarin de grens tussen illusie en effectiviteit, tussen inbeelding en verbeelding, tussen werkzaamheid en geweld de grilligheid vertoont van een voortdurend in beweging zijnde vloedlijn. □ Pieter Anton van Gennip | |
De dinkytoybrugToen ik een klein meisje was en opgroeide in Arnhem, was daar een dinkytoybrug. Dinky toys, dat moet u weten, zijn natuurgetrouwe miniatuurautootjes. Mijn 2, 3, uiteindelijk 4 jongere broertjes en ik speelden er dag in dag uit mee - op het zeil, op de stoep, in het zand, in de regenplassen. Op een dag maakten vader, de broertjes en ik een ritje in onze eigen auto - de allereerste auto: een lichtgroene DAF. Dat was al een evenement op zich - maar opeens kregen we een nog grotere attractie in het vizier: een brug waarop piepkleine autootjes heen en weer reden, geluidloos, in een rustig tempo. Die fantastisch brug hadden we nooit eerder gezien - maar we herkenden hem meteen: thuis hadden we immers een modeltrein - mét miniatuurhuisjes, miniatuurbergen en een minibrug. ‘We zien een dinkytoybrug!!’, riepen wij. ‘Wij willen daarheen! ‘Vanmiddag kan dat niet’, zei onze vader, die er duidelijk ook bijzonder goede | |
[pagina 1019]
| |
zin van kreeg, ‘nu moeten we naar huis, we gaan een volgende keer, dat beloof ik’. Het duurde een tijd, het duurde nog een tijd, en menig keer zagen we de dinkytoybrug in de verte - zonder er naartoe te kunnen. Maar op een dag was het zover! We reden de straat uit, langs het park, de binnenstad in, langs de geheimzinnig zoevende trolleybussen - doelgericht op het wonder van die zelfrijdende miniatuurautootjes af! We komen dichterbij - nog dichterbij - of toch eigenlijk ook weer niet dichterbij - want: hé, dat is vreemd: de brug verandert van aanschijn! - wordt wat groter, nog groter, wordt te groot om nog dinkytoybrug te mogen heten, lijkt dan een heel gewone brug te zijn, maar wordt groter nog dan dat, wordt griezelig groot - zo groot dat hij als een metalen kasteel boven ons uittorent als we er met het kleine Dafje onderdoor rijden. We zijn verbijsterd, we voelen ons zwaar bekocht - maar raken al snel weer opgetogen omdat het wonder als het ware van richting verandert. Want even later rijden we over de brug, de brug die we nu ook herkennen. En we herkennen de rivier, de Rijn, en herinneren ons dat we die op weg naar onze neefjes en nichtjes in Limburg al vaker overgestoken zijn. Kijk - nu rijden we langs de enorme metalen pijlers - en meteen door ondervinding wijs geworden begrijpen we dat er nu andere kinderen zijn die vanuit de verte naar de brug kijken en roepen: ‘Kijk! een dinkytoybrug met een net-echt groen Dafje erop!’ Domme, nog niet ingewijde kinderen... Wij snapten dat natuurlijk meteen - wij begrijpen nu ook het piepkleine vliegtuigje in de lucht, en snappen dat het haantje op de toren van zichzelf een reuzenhaan is. Ook wel jammer eigenlijk - want de dinkytoybrug lijkt op slag verdwenen.
* * *
Het zal niet veel later geweest zijn, kort vóór mijn zevende verjaardag, dat vader en moeder mij op een avond bij zich riepen en zeiden: ‘We moeten je iets vertellen’. Zo serieus hadden ze niet vaak geklonken - en vreemd is ook dat ze me een chocolade figuurtje geven. Sinterklaas is al zeker een week geleden naar Spanje vertrokken. De mededeling die ze doen is schokkend: ‘Sinterklaas bestaat niet, je bent nu oud genoeg om dat te weten.’ Hoezo Sinterklaas bestaat niet!? Hij was hier pas geleden nog, hij is hier elk jaar, en hier: dit chocolade popje - kijk dan zelf... ‘Ja - kijk inderdaad zelf’, zeggen ze. ‘Denk eens na: heb je dat dan alle jaren geloofd? Dat iemand zo oud kan worden, dat hij over de daken rijdt, op een paard?! Dat hij alle kinderen van het land op één dag kadootjes kan brengen?’ Uiteraard heb ik dat geloofd! Zij zijn het toch zeker zelf die me dat hebben verteld - net zoals de juffrouw van de klas!? En hierin hebben mijn ogen en oren me toch nooit bedrogen? | |
[pagina 1020]
| |
Een wereldbeeld kantelt, een van de mooiste zekerheden in het leven valt weg, een gevoel van lichte paniek bekruipt me. En ik voel me betrapt, ik schaam me dood wanneer ik me realiseer dat ik dan kennelijk wel erg goedgelovig ben geweest. Laffe smaak, opeens, die holle nep-Piet... Maar vervolgens word ik kwaad: Laten ze zichzelf schamen! Mij voortdurend leren dat ik niet mag liegen, mij in de weken vóór Sinterklaas nog eens extra inpeperen: ‘Zwarte Piet ziet alles, het komt allemaal in het Grote Boek van de Sint’ - en dan zelf een potje lopen liegen, jaar in, jaar uit. En dan bovendien nog durven zeggen: ‘wel een beetje dom dat je ons al die jaren hebt geloofd!’ Oké - ik had me wel eens het hoofd gebroken over de hoge leeftijd van die Goedheiligman - maar juist die heiligheid maakte ook dat ik oprecht in hem geloofde.
Geloven is dan het woord niet eens. Ik heb nooit een moment aan hem getwijfeld, er was geen enkele reden tot achterdocht. En wat op geen enkele manier in twijfel hoeft worden getrokken - dat hoeft niet te worden bevraagd, dat hoeft niet onderzocht, daar zit immers niks achter. Niemand gelooft in Sinterklaas. Hij is het - of hij is het niet; dat heeft met geloven niets te maken.
‘Op het moment dat ze mij vertelden dat de Sint niet bestond’, vertelde mij jaren later mijn tweede broer, ‘dacht ik: “Dan zal God ook wel niet bestaan - en hield ik op in Hem te geloven.”’ Dát was een beetje dom: God had hij immers nooit gezien - niet in het echt, niet in vermomming, aan God had hij altijd al mogen twijfelen. Godlof ben ik zelf niet op dat onlogische idee gekomen; over God twijfel ik nog steeds. Maar mét die onthulling over Sinterklaas was er wel iets drastisch veranderd in mijn houding ten opzichte van mijn ouders. Tot dan toe waren zij de solide bemiddelaars tussen mij en de waarheid, nu begon die solide basis angstige barsten te vertonen.
* * *
Waarom was die schok bij de ‘dinkytoybrug-onthulling’ dan zo veel minder groot? Waarom hoefden bijvoorbeeld mijn broertjes en ik bij het zien van die ware brug niet te denken: ‘nu zal wel niets in de wereld meer zijn wat het leek?’ Precies omdat degene die tot dan toe de buffer was tussen onszelf en de werkelijkheid, onze vader, onze ouder, onze gids en leidsman, ons geleidelijk aan naar die waarheid had gebracht, ons had laten wennen aan het idee en ons de gelegenheid had gegeven zélf tot die conclusie te komen: die speelgroepbrug is éigenlijk, waarachtig, een échte brug. Bij die schokkende Sint-onthulling ging dat anders: hup! in één keer, onvoorbereid, werd ik uit het paradijs gegooid. En ik had geen enkele behoefte met die zogenaamde waarheid in te stemmen! Als zoiets gebeurt, staat er opeens veel meer op het spel. Dan wordt er plotseling iets onthuld waar je hele- | |
[pagina 1021]
| |
maal niet naar op zoek was en wat je nog helemaal niet waar wilt weten. Dan wordt er niet zozeer een waarheid onthuld, maar een notoire leugen ontmaskerd. Dan is de consequentie dat niet alleen de wereld van aanschijn verandert, maar dat jouw plaats en jouw rol in die wereld onverhoeds mee veranderen.
Je bent niet meer het goedgelovige, gehoorzame kind van je ouders, je bent op slag een potentiële rebel tegenover je leraar, de dokter, de rechter, de politieagent. En ook met God lijkje vanaf nu een appeltje te kunnen schillen. Ze kunnen je nog meer vertellen!
Maar ook die schrikwekkende mededeling over het niet-bestaan van Sinterklaas, verandert gaandeweg van kleur. Want onder dat zogenaamde niet-bestaan blijkt dan juist een wereld te liggen van verhalen over de werkelijkheid van kinderlijke wensen en pedagogische verlangens. Aan jou nu de vraag die verhalen levend te houden. Je hebt opeens inspraak in al die betekenissen - jij zult ze eens wat meer vertellen! Zodoende zijn ouders dan ook te prijzen om de manier waarop ze het eeuwenoude spel meespeelden en om het feit dat ze je die oerhollandse initiatierite lieten ondergaan. De Sint bestaat - de Sint bestaat niet - leve de Sint! - ga nu zelf met het verhaal aan de slag! En het is een leuk verhaal; een heel ander verhaal dan wanneer ze je bijvoorbeeld bij zich hadden geroepen en hadden gezegd: ‘We moeten je iets vertellen: “Papa, deze man, is eigenlijk jouw vader niet”’... Sinterklaas - en je vader - en God - en alle verhalen over God - en over je vader - en je moeder - en over jezelf zijn op vele manieren waar. Als zekerheden van het verstand, als aangelegenheden van het hart’. En zelden absoluut. Want als ik zin heb zie ik nog steeds die dinkytoybrug in Arnhem - en in Nijmegen net zo goed. □ Elianne Muller Voor het filosofisch café ‘Hoe absoluut is mijn waarheid?’, Café Trianon, Nijmegen, 4 april 2006.Ga naar eind[1] |