Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 994]
| |
Herman Simissen
| |
De achtergrond van The English HymnalHet verschijnen van The English Hymnal kan niet los worden gezien van bepaalde ontwikkelingen die de anglicaanse kerk in de negentiende eeuw | |
[pagina 995]
| |
had doorgemaakt. In de jaren dertig van die eeuw kwam binnen deze kerk een hervormingsbeweging op, de zogeheten Oxford Movement - zo genoemd omdat de beweging haar oorsprong had in verschillende colleges in Oxford. De Oxford Movement verzette zich tegen de toenemende secularisatie van de anglicaanse kerk, die door de Britse regeringen meer en meer als een ‘gewone’ staatsinstelling werd behandeld. De onmiddellijke aanleiding tot het ontstaan van de Oxford Movement was, in 1833, een wetsvoorstel in het Britse parlement om het aantal bisdommen in Ierland met tien te verminderen. Juist dit voorstel riep de principiële vraag op of de kerk moest worden beschouwd als een ‘gewone’ instelling die net als andere staatsinstellingen door politici kon worden bestuurd, of dat zij een instelling van goddelijke oorsprong was, met daarom een bijzondere status, waarin politici niet zomaar konden ingrijpen. Daarnaast was een herbezinning op de politieke en maatschappelijke functie van de kerk kenmerkend voor de Oxford Movement. Veel vertegenwoordigers ervan koesterden de overtuiging dat de kerk een belangrijke rol in de samenleving te vervullen had; voor hen was hun godsdienst niet op de eerste plaats een privézaak, maar juist een publieke aangelegenheid. Tal van anglicaanse priesters die zich door de Oxford Movement geïnspireerd wisten, richtten zich op sociaal werk in de sloppenwijken van de uitdijende steden in het industrialiserende Engeland. Hun kritiek op de armoede die het leven in deze slums beheerste was niet zelden uiterst fel - zij stonden dan ook aan de basis van publieke debatten over een rechtvaardiger verdeling van inkomens, over een verbetering van de werkomstandigheden van de arbeidersklasse, betere woningen met betaalbare huren, en over betere gezondheidszorg en bestrijding van de kindersterfte. Ideeën over een christelijk socialisme, die in de tweede helft van de negentiende eeuw opgang maakten in het Verenigd Koninkrijk, gingen voor een belangrijk deel terug op inspiratie vanuit de Oxford Movement. Een volgend kenmerk van deze beweging was de kritiek op de toenemende vrijzinnigheid in de theologie in de anglicaanse kerk. In hun zucht naar hervorming van dit aspect van de anglicaanse kerk, zochten de aanhangers van de Oxford Movement aansluiting bij doctrines van de katholieke kerk. In dit verband werd veel nadruk gelegd op de continuïteit die er volgens die aanhangers zou bestaan tussen de katholieke en de anglicaanse kerk. Velen van hen voelden zich dan ook sterker verwant met de kerk van Rome dan met de andere reformatorische kerken; verschillenden onder hen, onder wie prominenten als de latere kardinalen John Henry Newman (1801-1980) en Henry Edward Manning (1808-1892), gingen later zelfs over naar de katholieke kerk. Ook met betrekking tot de hervorming van de liturgie grepen de leden van de Oxford Movement terug op de traditie van de katholieke | |
[pagina 996]
| |
kerk. Dat betekende onder meer dat de wekelijkse eucharistieviering een centrale plaats in het geloofsleven kreeg, terwijl doorgaans - in overeenstemming met wat in de reformatorische kerken gebruikelijk was - de nadruk veeleer had gelegen op de verkondiging. In de vieringen zelf kwam de inspiratie vanuit de katholieke traditie direct tot uitdrukking in het dragen van misgewaden door de priesters, de verering van Maria en andere heiligen, en in het gebruik van wierook en kaarsen. Bovendien werd er tijdens de vieringen veel meer plaats ingeruimd voor muziek. Hoewel de ideeën van de Oxford Movement bepaald niet onomstreden waren en zelfs aanleiding vormden tot vaak hoog oplopende controverses, bleek de beweging toch invloedrijk: met name ook de ideeën ten aanzien van de hervorming van de liturgie vonden in de loop van de negentiende eeuw in brede kring ingang in de anglicaanse kerk. Met betrekking tot de grotere plaats die werd toegekend aan de muziek tijdens de vieringen deed zich een praktisch probleem voor. Waar kon passende, stemmige muziek worden gevonden, die door de kerkgangers kon worden meegezongen? Vanuit deze vraag werden rond het midden van de negentiende eeuw verschillende gezangenboeken uitgebracht, zoals The Hymnal Noted (1851), Hymns Ancient & Modern (1861), The People's Hymnal (1867) en The Hymnary (1870). Van deze liedboeken werd Hymns Ancient & Modern het meest gebruikt. Toen er aan het begin van de twintigste eeuw behoefte bleek te bestaan aan een meer eigentijds gezangenboek, werd in 1904 een geheel vernieuwde uitgave van dat laatste boek gepubliceerd. Maar deze editie werd sterk bekritiseerd: zij werd te ‘victoriaans’ genoemd, zowel wat tekst als muziek betreft te sentimenteel, te oppervlakkig en daarom tweederangs van kwaliteit, en een gemiste kans. Een van de meest uitgesproken critici van de nieuwe editie van Hymns Ancient & Modern was Percy Dearmer (1867-1936), sinds 1901 rector van St. Mary's, Primrose Hill, in Londen. Dearmer was afkomstig uit een kunstzinnig milieu, had ook zelf artistieke talenten, en bovendien een grote belangstelling voor de verschillende kunsten. Hij had in Oxford moderne geschiedenis gestudeerd voor hij werkzaam werd in de anglicaanse kerk. Dearmer stond in veel opzichten in de traditie van de Oxford Movement. Zo was ook hij ervan overtuigd dat de kerk een belangrijke maatschappelijke rol te vervullen had. Hij was van opvatting dat het christendom als godsdienst een keuze voor het socialisme inhield: het socialisme was, zo meende hij, de politieke beweging waarin de ethische waarden van het christendom het beste tot uitdrukking kwamen. Dearmer propageerde dan ook, in woord en geschrift, een christelijk geïnspireerd socialisme - hij was in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog een van de meest bekende vertegenwoordigers van deze beweging. | |
[pagina 997]
| |
Daarnaast zette Percy Dearmer zich, eveneens in de traditie van de Oxford Movement, in voor de hervorming van de anglicaanse liturgie. Maar anders dan eerdere vertegenwoordigers zocht hij daarvoor niet zozeer aansluiting bij de katholieke kerk, als wel bij wat in vroeger tijden, vóór de Reformatie, in Engeland in de kerk gebruikelijk was geweest - hij sprak in dit verband van ‘the English Use’. In 1899 publiceerde hij The Parson's Handbook, waarin hij onder meer zijn opvattingen over een authentiek Engelse liturgie ontwikkelde. Zijn boek was zeer invloedrijk - het werd liefst twaalf keer herdrukt. Een van de belangrijkste onderwerpen in het boek is de verhouding tussen godsdienst, en in het bijzonder de liturgie, en kunst. Kunst was voor Dearmer geen versiering van de liturgie, maar een wezenlijk deel van de eredienst; hij zette zich als geen ander in zijn tijd in voor een verbetering van de esthetische kwaliteit van de eredienst. Schilderijen en beeldhouwwerken in kerken, maar ook misgewaden dienden volgens Dearmer aan de hoogste artistieke normen te voldoen - en dat gold niet minder voor de teksten die werden gebruikt en de muziek die in de kerk ten gehore werd gebracht. Veel van de gezangen in de liedboeken in de anglicaanse kerk voldeden, aldus Dearmer, zowel wat tekst als muziek betreft geenszins aan die hoge artistieke normen. En de nieuwe editie van Hymns Ancient & Modern bracht daarin niet de zo vurig gehoopte verbetering. Juist om deze reden bracht Dearmer een groepje van gelijkgestemde geestelijken bijeen, met het doel een eigentijdse en artistiek verantwoorde aanvulling op de bestaande liedboeken samen te stellen. Maar al snel werd besloten, een geheel nieuw gezangenboek uit te brengen. In samenhang daarmee werd overeengekomen, naast Percy Dearmer - als eindredacteur voor de teksten - een eindredacteur voor de muziek aan te stellen. Dearmer won advies in bij twee bekenden: Cecil Sharp (1859-1924), een invloedrijk figuur in het Engelse muziekleven rond de eeuw-wisseling, die met name bekendheid had gekregen door het verzamelen van volksliedjes op het Engelse platteland, en Henry Scott Holland (1847-1918), een theoloog die als kanunnik aan St. Paul's Cathedral in Londen was verbonden, en die overigens soortgelijke ideeën als Dearmer koesterde over de rol van de kerk in de samenleving. Beiden deden - onafhankelijk van elkaar - dezelfde suggestie: de componist Ralph Vaughan Williams (1872-1958). Die suggestie was opmerkelijk: Vaughan Williams was in 1904 tweeëndertig jaar oud, en daarmee bepaald jong voor een dergelijke taak, en hij had ook nog geenszins de grote reputatie die hij later in zijn leven zou krijgen. Weliswaar had hij banden met de anglicaanse kerk - zijn vader was rector in Down Ampney in de Cottswolds toen Ralph Vaughan Williams werd geboren, en hijzelf was van 1895 tot 1899 organist geweest van St. Barnaby's, Pimlico, in Londen -, maar hij stond bekend als iemand wiens godsdienstige overtuigingen | |
[pagina 998]
| |
zich bewogen tussen uitgesproken atheïstisch en ‘vrolijk’ agnostischGa naar eind[2]. Desondanks volgde Dearmer de suggestie die hem werd gedaan, en hij nodigde Vaughan Williams uit de eindredactie van de muziek in de nieuwe gezangenbundel op zich te nemen. In een terugblik, op uitnodiging door de componist geschreven vijftig jaar na het verschijnen van The English Hymnal, geeft Vaughan Williams deze gebeurtenis als volgt weer: ‘Het moet in 1904 zijn geweest dat ik in mijn studeerkamer zat in Barton Street, Westminster, toen een taxi voorreed en een “meneer Dearmer” werd aangekondigd. Ik kende zijn naam vaag als een geestelijke die zwervers uitnodigde in zijn zitkamer te slapen, maar hij vroeg mij niet om in zijn zitkamer te komen slapen, noch bezocht hij mij vanwege zwervers. Hij kwam meteen ter zake, en vroeg me de muziek van een gezangenboek te redigeren. Ik bracht daar tegen in dat ik erg weinig van kerkgezangen wist, maar hij legde uit dat Cecil Sharp mijn naam had voorgesteld, en later ontdekte ik dat ook kanunnik Scott Holland mij als mogelijke redacteur had genoemd, en het laatste zetje werd gegeven toen ik begreep dat als ik de taak niet op mij nam, deze zou worden aangeboden aan een bekend kerkmusicus voor wiens muzikale ideeën ik weinig sympathie koesterde. Ik dacht er vierentwintig uur over na, en besloot toen het aanbod te aanvaarden [...].’Ga naar eind[3] Dearmer had Vaughan Williams voorgespiegeld dat de werkzaamheden ongeveer twee maanden in beslag zouden nemen Maar in eendrachtige samenwerking, geadviseerd door de commissie die Dearmer had gevormd en bijgestaan door een kring van medewerkers onder wie bijvoorbeeld de schrijver G.K. Chesterton (1874-1936), de dichter en vertaler Laurence Housman (1865-1959) en de componist Gustav Holst (1874-1934) - met wie Vaughan Williams nauw bevriend was -, werkten Dearmer en Vaughan Williams ruim twee jaar aan de nieuwe gezangenbundel. De samenwerking tussen beiden verliep zo goed dat zij nog ruim dertig jaar, tot aan het overlijden van Dearmer, werd voortgezet. Samen waren Dearmer en Vaughan Williams de eindverantwoordelijken voor nog drie grote uitgaven - Songs of Praise (1925), The Oxford Book of Carols (1928) en Songs of Praise Enlarged (1931) - en voor een tiental kleinere uitgaven. | |
Uitgangspunten en keuzesPercy Dearmer en Ralph Vaughan Williams schreven beiden een voorwoord bij The English Hymnal, waarin zij hun uitgangspunten uiteen | |
[pagina 999]
| |
zetten en de gemaakte keuzes verantwoordden. In zijn voorwoord schreef Dearmer: ‘The English Hymnal is een verzameling van de beste gezangen in de Engelse taal [...] een poging in één boek de meest waardige uitdrukkingen van al datgene dat valt binnen het Christelijk Geloof samen te brengen, van de ‘kerkvaders’ die de eerste schrijvers van gezangen waren tot hedendaagse exponenten van moderne aspiraties en idealen.’Ga naar eind[4] In een volgende passage klinkt de kritiek door op de bestaande gezangen-bundels - kritiek die de aanleiding vormde tot het initiatief tot The English Hymnal: ‘We hebben geprobeerd die feilen in de volkszang te herstellen die diep worden gevoeld door oplettende mensen; want de beste gezangen van het christendom zijn net zo vrij van egocentrisch sentimentalisme als de Bijbel, van de zwakte en onwaarachtigheid die inferieure producten kenmerken.’Ga naar eind[5] In zijn voorwoord herhaalde Vaughan Williams deze kritiek in nog sterkere bewoordingen: ‘[...] want, helaas, zijn veel van de hedendaagse melodieën die bekend zijn geworden en, waarschijnlijk omdat zij vertrouwd zijn, zelfs geliefd bij de gelovigen, nogal ongeschikt voor hun doel. Vaker wel dan niet zijn zij ronduit schadelijk voor degenen die ze zingen en horen.’Ga naar eind[6] Even verder voegt hij hieraan toe: ‘het zou niet langer, op welke plaats ook, waar moeten zijn dat de momenten die voor een kerkganger de meest verheven van de week zijn, gepaard gaan met muziek die niet zou worden goedgekeurd in welke plaats van wereldlijk vertier ook’Ga naar eind[7]. The English Hymnal zou daarom, zo schreef Ralph Vaughan Williams vijftig jaar later in zijn terugblik op het project, ‘een overzicht met de mooiste melodieën voor gezangen ter wereld’Ga naar eind[8] moeten zijn, en van iedere melodie zou de mooiste - niet noodzakelijk de oudste! - versie moeten worden opgenomen in het nieuwe liedboek. Wat voor een liedboek werd nu op grond van deze uitgangspunten samengesteld? The English Hymnal bevat 744 gezangen, en nog eens drieëntwintig in een appendix (waarover later meer). Het gezangenboek bestaat uit twaalf delen, waarvan het eerste - ‘The Christian Year’, gezangen bij de verschillende periodes en feesten in het kerkelijk jaar - met 173 gezangen het meest omvangrijke is. Andere delen zijn bijvoorbeeld gewijd aan de feestdagen van heiligen, aan de verschillende tij- | |
[pagina 1000]
| |
den van de dag en de seizoenen, aan de sacramenten, en aan bijzondere gelegenheden. Bij het selecteren van de teksten was Percy Dearmer zo streng mogelijk geweest: hij nam geen genoegen met goedbedoelde rijmelarijen van tweederangs dichters, maar hij wilde teksten die de toets van de literaire kritiek konden doorstaan. Net als bij zijn ideeën met betrekking tot de hervorming van de liturgie, greep hij ook bij het kiezen van de gezangen - onder meer - terug op wat in Engeland gebruikelijk was geweest in de tijd vóór de Reformatie. De Latijnse gezangen uit die tijd die in The English Hymnal werden opgenomen, werden opnieuw in het Engels vertaald, of bestaande vertalingen werden grondig herzien. Daarnaast werden teksten gekozen van dichters die tot de canon van de Engelse poëzie behoorden - bijvoorbeeld John Bunyan (1628-1688), George Herbert (1593-1633), en Christina Rosetti (1830-1894). In vergelijking met andere gezangenboeken is het percentage van teksten van auteurs die tot de Engelse literatuur worden gerekend, beduidend hoger. Als eindredacteur van de teksten in de bundel schroomde overigens Dearmer niet, teksten te wijzigen - ook niet als zij van gekende dichters waren! -, wanneer door dergelijke wijzigingen de tekst beter bij de muziek paste. Ook werden nieuwe teksten geschreven: in sommige gevallen vroeg Vaughan Williams om een tekst bij een bestaande melodie, en nodigde Dearmer een dichter uit een tekst te schrijven, of schreef hij zelf een tekst. Bij het kiezen van bestaande gezangen ten slotte lette Dearmer sterk op de tekst - als de tekst niet aan zijn criteria voldeed, werd het gezang niet opgenomen. Vanzelfsprekend is de keuze die uiteindelijk zo tot stand kwam ook en vooral een kwestie van smaak; Dearmer werd na het verschijnen van The English Hymnal juist ook geprezen om zijn goede smaak bij het kiezen en redigeren van de teksten. Ook de selectie van de gebruikte melodieën vertoont een aantal opmerkelijke kenmerken. In zijn voorwoord bij The English Hymnal geeft Vaughan Williams aan, uit welke muzikale tradities hij heeft geput bij het kiezen van de melodieën. Hij legde zichzelf daarbij weinig beperkingen op: hij koos muziek die hij stemmig, passend en, vooral, mooi vond, ongeacht waar die muziek vandaan kwam. Maar in zijn keuzes kunnen duidelijke accenten worden onderkend. Zo blijkt zijn voorliefde voor de muziek van Johann Sebastian Bach - die hij zijn hele leven als zijn favoriete componist beschouwde - daaruit, dat hij liefst drieëndertig melodieën van Bach uitkoos voor The English Hymnal. Daarnaast greep hij uitdrukkelijk terug op de Engelse muziekgeschiedenis. Hij maakte veelvuldig gebruik van melodieën van Engelse componisten uit de Tudor-tijd en uit de Restauratie, zoals Orlando Gibbons (1583-1625), Henry Purcell (1659-1695) en Thomas Tallis (1510-1585). Een revolutionaire vernieuwing in vergelijking met eerder verschenen liedboeken was | |
[pagina 1001]
| |
het gebruik van volksmuziek: Vaughan Williams koos ruim zestig melodieën van volksliedjes uit Engeland en Wales als melodie voor een kerkgezang. Maar hij zette zich af tegen een ander aspect van de Engelse muziekgeschiedenis: hij heeft vrijwel geen werk opgenomen van componisten uit de victoriaanse tijd. - Een aantal werken van componisten uit de victoriaanse tijd is, op aandrang van de commissie waarmee Dearmer en Vaughan Williams samenwerkten, opgenomen in de appendix bij The English Hymnal, vooral omdat deze gezangen volgens de commissie zo geliefd waren bij de gelovigen, dat zij alleen al om deze reden niet mochten ontbreken in het gezangenboek. Vaughan Williams ging pas na enige aandrang akkoord met deze oplossing; hij verwees veelal naar deze appendix als zijn ‘Chamber of Horrors’. - Ook is weinig werk opgenomen van buitenlandse componisten van na de achttiende eeuw: voor zover werk van moderne componisten is opgenomen, betreft het vrijwel uitsluitend Engelsen. Naast de talrijke arrangementen die hij schreef om van de gekozen melodieën stemmige kerkmuziek te maken die door de gelovigen kon worden meegezongen, componeerde Ralph Vaughan Williams zelf een vijftal nieuwe melodieën. De meest bekende daarvan - in de anglicaanse kerk nog altijd zeer geliefd - is Sine nomine, waarop doorgaans de tekst For all the saints wordt gezongen. In vergelijking met eerdere liedboeken is The English Hymnal, juist omdat Dearmer in de keuze van de teksten uitdrukkelijk teruggrijpt op ‘the English Use’ en op Engelse poëzie, en Vaughan Williams in de keuze van melodieën uitdrukkelijk op de Engelse muziekgeschiedenis, veel meer het product van de Engelse cultuur. Dit sluit nadrukkelijk aan bij het ideaal dat Percy Dearmer voor ogen stond: met zijn hervorming van de liturgie wilde hij immers een authentiek Engelse eredienst ontwikkelen. Maar bovendien sloot The English Hymnal aan bij het programma dat het uitgangspunt was van Ralph Vaughan Williams als componist. Hij wilde immers een Engels componist zijn wiens muziek wortelde in de Engelse cultuur - vanuit de diepe overtuiging dat een kunstwerk, dus ook een compositie, altijd ook een product van zijn tijd en zijn plaats is, en hoort te zijn. Hij verweet de generatie Engelse componisten vóór hem dat zij al te zeer het voorbeeld van eigentijdse buitenlandse, lees: Duitse, componisten volgden, en dat het hun muziek juist daardoor ontbrak aan de authenticiteit die een kenmerk is van waarachtige muziek en van waarachtige kunst. | |
‘Gevaarlijk katholiek’Bij verschijnen werd The English Hymnal in recensies hoog geprezen. Een kenmerkend voorbeeld is de bespreking in het blad The Academy: | |
[pagina 1002]
| |
‘De publicatie van dit boek is een gebeurtenis van meer dan gewoon belang, want het houdt een duidelijke vooruitgang in ten opzichte van alle eerdere pogingen, de Church of England te voorzien van een handboek voor gewijde gezangen [...]. De samenstellers van het nieuwe liedboek [...] hebben gezorgd voor een boek waarvan de kracht en afwisseling niet worden geëvenaard door welke andere verzameling ook. Zij moeten worden gelukgewenst, niet alleen vanwege de rijkdom en oorspronkelijkheid van hun onderneming, maar ook vanwege het buitengewoon hoge niveau dat zij in hun hele boek hebben gehandhaafd.’Ga naar eind[9] Ondanks meer van dergelijke lofprijzingen in de pers, was het nieuwe liedboek niet onomstreden. Vanuit de meer reformatorische vleugel van de anglicaanse kerk werden bezwaren aangevoerd tegen The English Hymnal: sommige van de teksten zouden strijdig zijn met de leer van de kerk. Met zijn Marialiederen en liederen over heiligen werd het liedboek door critici ‘gevaarlijk katholiek’ genoemd. De voornaamste woordvoerder van deze critici van het nieuwe gezangenboek was George Browne (1833-1930), bisschop van Bristol, die The English Hymnal in zijn diocees verbood. Hij verzette zich met name tegen ‘pogingen in de diensten van de Church of England, als gezangen versluierd, verzoeken namens ons gericht aan Heiligen’ in te voeren, hetgeen hij zag als een gevaar voor ‘ons contact met de ene ware Bemiddelaar tussen God en mens’Ga naar eind[10]. Vanzelfsprekend veroorzaakte dit verbod nogal wat commotie: nadat het werd uitgesproken werd Percy Dearmer binnen een paar dagen door negen kranten geïnterviewd. Dearmer reageerde met enige nonchalance op de kritiek op het liedboek, en op het verbod door bisschop Browne. Hij verklaarde dat een verbod op het gebruik van een liedboek hem strijdig leek met de geest van de Church of England, die immers nooit een index van verboden werken had gekend. Maar Oxford University Press, de uitgever van The English Hymnal, nam de zaak niet zo luchtig op: de uitgeverij vreesde dat bisschop Browne bijval zou krijgen, en dat als gevolg daarvan de verkoop van het nieuwe liedboek zou teruglopen. Dearmer zag het niet zo duister in, maar hij bleek het verkeerd te zien: George Browne kreeg steun van niemand minder dan de aartsbisschop van Canterbury, Randall Davidson (1848-1930). Oxford University Press drong daarop bij Dearmer en de commissie die hem had geadviseerd aan op een compromis: er zou een ‘geschoonde’ uitgave van The English Hymnal moeten worden uitgebracht, waaruit enkele van de meest gewraakte gezangen zouden moeten worden verwijderd. De uitgeverij wees Dearmer erop dat na de uitlatingen van de aartsbisschop de verkoop van het liedboek was teruggelopen van gemiddeld duizend per week tot gemiddeld tweehonderdvijftig per week, en dat er alle reden was de zaak ernstig te nemen. Na weken van drukke corres- | |
[pagina 1003]
| |
pondentie konden Dearmer en de zijnen in december 1906 inderdaad tot een dergelijk compromis worden bewogen: er zou een verkorte uitgave van The English Hymnal worden uitgebracht, waaruit vijf gezangen zouden worden weggelaten, terwijl van vier gezangen de tekst enigszins zou worden aangepast. Ook de critici van het nieuwe liedboek konden zich vinden in dit voorstel. Dearmer en de zijnen gingen niet in de laatste plaats akkoord met dit compromis omdat de verkorte uitgave van The English Hymnal niet in plaats van, maar naast de oorspronkelijke uitgave zou worden verkocht: beide edities zouden naast elkaar verkrijgbaar zijn. Het resultaat van alle verwikkelingen was dat de verkoop van de verkorte uitgave nooit echt van de grond kwam, terwijl de oorspronkelijke uitgave hoge verkoopcijfers haalde. | |
Ter afsluitingHonderd jaar na zijn verschijnen geldt The English Hymnal nog altijd als een unieke prestatie. Het succes van dit liedboek blijkt bijvoorbeeld daaruit, dat het tachtig jaar duurde voordat, in 1986, een herziene editie werd uitgebracht, The New English Hymnal, waarin ruimte was gemaakt voor een aantal nieuwe, eigentijdse gezangen door liederen uit de oorspronkelijke uitgave weg te laten. Maar klaarblijkelijk had The English Hymnal in de tussenliggende periode steeds voldaan - een uitzonderlijk lange periode voor een dergelijke uitgave. Wat verklaart nu het succes van The English Hymnal? In de beschouwingen die dit jaar zijn gepubliceerd worden verschillende factoren genoemd: de literaire kwaliteiten van Percy Dearmer en de medewerkers die hem terzijde stonden, de muzikale smaak van Ralph Vaughan Williams, en zelfs de vernieuwingen in de muzikale typografie die Oxford University Press in deze uitgave had geïntroduceerd. Maar wellicht moet de doorslaggevende factor worden gezocht in de samenwerking tussen Dearmer en Vaughan Williams, preciezer: in een karaktereigenschap die zij gemeen hadden, en die hun samenwerking stimuleerde. Beiden stonden bekend om hun open geest, om hun bereidheid kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe dingen te proberen. Waar de uitgevers van eerdere liedboeken bekend stonden om hun voorzichtigheid en behoudzucht, waren Dearmer en Vaughan Williams avontuurlijke geesten die niet bang waren om ongebaande wegen te gaan. Juist hun bereidheid tot vernieuwing zonder de traditie - die beiden, ieder op zijn eigen vlak, zeer goed kenden - geweld aan te doen, gaf The English Hymnal een levendigheid en frisheid die ook na honderd jaar nog te voelen is, en die mogelijk verklaart waarom dit liedboek zo werd gewaardeerd door tallozen - niet alleen in de anglicaanse kerk of in het Verenigd Koninkrijk maar ook daarbuiten. | |
[pagina 1004]
| |
Ralph Vaughan Williams keek, afgaande op de autobiografische schets die hij op verzoek van zijn uitgever schreef, met tevredenheid terug op zijn betrokkenheid bij de uitgave van The English Hymnal. Een van de aarzelingen die hij had gehad voordat hij het verzoek van Dearmer inwilligde, was dat de werkzaamheden aan het liedboek hem zouden kunnen afhouden van het schrijven van eigen composities, en dat dit zijn ontwikkeling als componist zou schaden: ‘Ik vroeg mij af of ik mijn tijd niet zou verspillen. Maar ik weet nu dat twee jaren in nauwe aanraking met sommige van de beste (en met sommige van de slechtste) melodieën ter wereld een betere muzikale opleiding vormden dan welk aantal sonates en fuga's ook.’Ga naar eind[11] En die aanraking met sommige van de mooiste melodieën ter wereld bleek een stimulans voor zijn eigen werk. Tijdens zijn werkzaamheden aan The English Hymnal had hij het werk van Thomas Tallis beter leren kennen. Een van de melodieën van Tallis, de Third Mode Melody, liet hem niet meer los; zij inspireerde hem tot zijn Fantasia on a Theme by Thomas Tallis (1910), een compositie die algemeen als zijn eerste meesterwerk wordt beschouwd, en die daarmee aan de basis stond van zijn reputatie als de grootste Engelse componist van de twintigste eeuw. |
|