Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 845]
| |
PodiumPolitiek theater, nu ook mét kwaliteitHij was medeoprichter van het Nederlandse gezelschap Tg Monk, maar intussen werkt hij solo aan MightySociety, een tiendelige reeks theatervoorstellingen over actuele thema's. Eric Devroedt is ambitieus en zelfverzekerd, maar het belangrijkste is dat hij zich ontwikkeld heeft tot een toneelschrijver met maturiteit.
Van moderne beeldende kunst verwacht niemand dat ze zich verhoudt tot de maatschappelijke en politieke realiteit. Voor theater ligt dat anders. Dat resulteert doorgaans in twee soorten theater. Ofwel de opvoering van een gecanoniseerde tekst, met in de regie accidentele verwijzingen naar de actualiteit, zoals bijvoorbeeld: Hamlet in battledress. Ofwel nieuwe stukken van jonge makers waarin gefilosofeerd wordt over engagement, bijvoorbeeld De Queeste, van het gelijknamige gezelschap. Optie één is volgens sommigen gratuit, optie twee trappelt te vaak ter plaatse. In De Queeste, een theatertekst van Paul Pourveur, worstelen de personages met de vraag hoe ze zich kunnen engageren. Een relevante vraag, maar aan het einde van het stuk weten we maar één ding: dat die vraag in de éénentwintigste eeuw moeilijk te beantwoorden is. Tg Monk heeft een lange weg afgelegd op zoek naar goede maatschappijkritische en/of geëngageerde stukken. Hun satirische stukken schoten soms hun doel voorbij. In Fâst, een tekst die Oscar Van Woensel (Dood Paard) schreef voor Tg Monk, zien we bijvoorbeeld zes mensen die hun ziel verkocht hebben voor het geld. Ze werken in een vastgoedbedrijfje (‘fâstgoed’) waar ze de hele dag beschaafd zuipen en af en toe een huis kopen of verkopen. Wat er nu precies ver- of gekocht moet worden, wordt al eens vergeten. Het is niet belangrijk; het | |
[pagina 846]
| |
geld stroomt sowieso binnen. Gevoelsen contactarmoede, identiteitsverlies, decadentie - de thema's zijn een beetje voorspelbaar en de personages zijn zo karikaturaal dat je niet meer weet wie er nu eigenlijk op de korrel genomen wordt. Zo verliest elke sneer zijn scherpte. Intussen is Tg Monk beter geworden. In het voorjaar was in Herotiek te zien hoe je het probleem van engagement kunt theatraliseren zonder te blijven steken in ijl, idealistisch gebabbel. Vroeger was protesteren gemakkelijk, vinden de personages in Herotiek. Je stelde een daad, bijvoorbeeld een misdaad, en daarna beriep je je op het communisme, het maoïsme, of nog iets anders. De drie hébben een daad gesteld: hun gijzelaar, een projectontwikkelaar, zit al drie dagen opgesloten in de aanpalende kamer. En al drie dagen zwoegen zij op een persbericht. Of een manifest. Of een mix van beide. Ze krijgen maar niet adequaat verwoord wat ze willen in ruil voor zijn vrijlating. Althans niet zonder te vervallen in zweverigheid. Zijn ze progressief, of toch maar rechts? En hoe kun je die termen nog gebruiken zonder een ironische knipoog? Dat is al lang niet slecht als uitgangspunt, maar het stuk krijgt pas echt allure als de projectontwikkelaar z'n kamertje verlaat en met de gijzelnemers begint te spelen. Hij ondergraaft hun infantiele theorietjes, surrogaten voor echte ideologieën.
Herotiek was een goed stuk, een volgende stap in de evolutie van het gezelschap. Maar oud-Monk-lid Eric Devroedt heeft intussen de lat een heel stuk hoger gelegd. Met het ambitieuze MightySociety heeft hij een totaalproject van geëngageerd theater gecreeerd. MightySociety is een reeks voorstellingen rond actuele thema's. Om het concept soepel genoeg te houden, zijn die niet concreet ingevuld, maar in de eerste drie afleveringen lagen racisme, terrorisme, keuzevrijheid en de media op de ontleedtafel. Elke voorstelling wordt gevolgd door een ‘sideshow’, een debat in het decor, met mensen die vanuit hun beroep iets interessants weten te zeggen over het onderwerp van het stuk dat ze net zagen. In de Monty in Antwerpen, bijvoorbeeld, zat sociologe Nadia Fadil op de sofa. Zij werkt aan de KU Leuven aan een doctoraatsonderzoek over de islamitische religiositeit bij moslims in België. Dat Devroedt het project structureel goed heeft doordacht, blijkt ook uit de combinatie van afleveringen twee en drie. Die worden gelijktijdig gespeeld: deel twee in een hotel, deel drie in een theater. In het hotel zit Ibrahim K., tot de islam bekeerd Nederlander én terrorist, te wachten tot het tien uur wordt en hij zich, met een bom in zijn rugzak, naar zijn doelwit zal begeven. Dat doelwit is de Turks-Nederlandse Aygül, controversieel columniste, in wiens huiskamer deel drie zich afspeelt. Naar het einde toe lopen de stukken in elkaar over - daar kom ik straks nog op terug.
MightySociety 3 is een exuberante komedie, met in de hoofdrollen Aygül, haar minnaar Sven (die pornowebsites beheert) en hun vrienden Nathalie en Martijn. De sfeer is om meerdere rede- | |
[pagina 847]
| |
nen gespannen. De roemruchte terrorist Ibrahim K. heeft aangekondigd dat hij die avond om tien uur een aanslag zal plegen. De straten zijn leeg, iedereen wacht op de knal. Aygill weigert haar leven te laten bepalen door een vage terreurdreiging. Ze organiseert een healing party. Helaas valt de opkomst tegen. Alleen Nathalie en Marlijn komen opdagen. Nathalie is eigenlijk ongewenst: deze geboren en getogen Nederlandse jonge vrouw heeft net de islam omhelsd en draagt een hoofddoek. Zo zit ze dan in de woonkamer van een columniste die bekendstaat om haar scherpe kritiek op de islam. En Sven heeft het moeilijk met zijn oude vriend Martijn, een ecologisch-idealistische dromer, die het iedereen naar de zin probeert te maken en dus door iedereen als vuil behandeld wordt. In het begin van het stuk legt Aygill haar weerzin jegens Nederlandse bekeerlingen voor aan Sven: AYGÜL: En zoals gezegd maakt die hoofddoek haar ook ontzettend lelijk. Ze krijgt er zo'n benauwd koppie van, vind je niet? Bij van die bruine meisjes kan het soms mooi staan - of de lelijkheid goed bedekken - maar bij die oer-Hollandse meiden vind ik het toch altijd even wennen. Even wennen in de zin dat ik er nooit aan wennen kan. De combinatie van een kledingstuk die [sic] onderdanigheid en devotie uitdraagt gecombineerd met de onmiskenbare oer-Hollandse grote bek: “ja, ik geloof in Allah, duh”. En als het daarbovenop ook nog gecombineerd wordt met één of ander dialect, wordt het helemaal stuitend. Als de moslima in kwestie naast een benauwd hoofd en een grote bek ook nog een Limburgs accent blijkt te hebben: “kijk, ik vind de islam gewoon keigaaf. Gewoon de verbondenheid enzo. De koran is echt ook een tof boek. En vijf keer per dag bidden is gewoon hartstikke leuk. Ik bedoel, je hebt gewoon vijf extra pauzes! En met Ramadan val je gewoon lekker af.” In de Monty wees Nadia Fadil erop dat journalisten en opiniemakers in een heel andere wereld vertoeven dan de mensen over wie zij schrijven. Veel van de meningen die in opiniestukken en columns vertolkt worden, hebben zich ‘losgebabbeld’ van de realiteit. Dat wordt in MightySociety 3 aan de kaak gesteld. Columniste Aygül ontving een tijdlang bedreigingen, maar dat is voorbij: ‘De poldermoejahedin heeft zijn interesse voor mij kennelijk verloren. Vroeger werd ik bedreigd. Ik kreeg mailtjes bij de vleet. [...] In hele powerpointpresentaties inclusief koranteksten werd mij zorgvuldig uitgelegd waarom ik persé [sic] zou moeten sterven. Maar de afgelopen maanden is het allemaal verminderd. [...] Ik heb mijn toon gematigd en je ziet wat ervan komt: je dondert meteen uit de top 10 van terreurtargets. Terwijl Afshin en Ayaan nog bovenaan staan | |
[pagina 848]
| |
bungel ik ergens rond nummer 45. Nog 44 zwaar bedreigden voor u.’ Het is niet dat Aygül een cynische feeks is. Haar papieren gevecht met de islam komt voort uit een heel persoonlijke angst, maar ze draait ook mee in een mediawereld waarin meningen je op de kaart kunnen zetten. Een vaste column met een goede baseline betekent een vast inkomen. Vandaar dat Nathalies komst zo ongewenst is: Aygül staat, in haar eigen woorden, ‘op het punt [...] om door te breken als opinieleider’. Nadia Fadil plaatste ook nog vraagtekens bij de zogenaamde polarisering van het integratiedebat: zij beweert slechts één pool te zien. De voorstanders van een harder, meer op conformeren gericht beleid zijn luid en duidelijk hoorbaar. Aan de andere kant blijft het redelijk stil. Aygül staat duidelijk voor de hoorbare pool; ergens verwijt ze Nathalie dat die ‘desintegreert’: ‘We doen zo ons best hele hordes weer een beetje te laten meedoen, maar wat doe jij: jij gaat precies de andere kant op. Die koranclub van jou is gewoon één grote desintegratiecursus’. Devroedt zet Nathalie in als Aygüls spiegelbeeld. Terwijl Aygül als Turkse de Nederlandse maatschappij huldigt als een paradijs van vrijheid, heeft Nathalie zich bekeerd omdat ze die zogenaamde vrijheid niet meer aankon. Het leidde in haar geval tot een opeenvolging van modegrillen, een verslaafdheid aan de waan van de dag én aan seks.
Het viel te verwachten dat Devroedt in MightySociety 2 een man van Arabische afkomst zou opvoeren, maar de islamterrorist Ibrahim K. is geboren en getogen Nederlander - net als Nathalie. Evert Hertmans is een heel gewoon mannetje, een tweederangsschrijver die toevallig op reis in contact is gekomen met de extremistische vriendjes van een meisje dat hij wel zag ziten. Bij zijn terugkeer in Nederland wordt hij opgewacht door Wim van de Geheime Dienst. Evert is gebombardeerd tot risicoburger. Van de weeromstuit begint Evert zich ook zo te gedragen. Het kost soms enige moeite, mee te gaan in de psychologische ontwikkeling die Devroedt zijn personage toedicht, maar na een tijdje kristalliseert een en ander zich uit. Wat je dan ziet, is een hoogstandje van ironie. Geheim agent Wim heeft Evert ingezet om, onder het pseudoniem Ibrahim K., tekeer te gaan tegen de permissieve Nederlandse samenleving. En de emir, een duistere figuur, zet Evert ertoe aan, rechtsradicale, anti-Arabische pamfletten te schrijven. Evert zit in een onmogelijke spreidstand: ‘HERTMANS: Soms voel ik mij zo schoon. Soms voel ik mij zo zuiver. Oh, mijn goede vriend Wim. Oh, zoete emir. Ik moet hen netjes in evenwicht houden. Ik ben verantwoordelijk. Niemand mag doorslaan. Niemand mag winnen. Het komt op mij aan. Ik tussen Wim en de emir. Ik bewaar de balans. Ik hou de wereld op zijn plaats.’ Aan de ene kant gefrustreerde, achtergestelde snotapen, aan de andere kant een geheim agent die koste wat het | |
[pagina 849]
| |
kost netwerken wil oprollen, die iedereen wil aanpassen aan zijn niveau van normaliteit. Het is een geluk dat Devroedt zijn wereldbeeld tempert met ironie, anders zou het onverteerbaar pessimistisch zijn. Aan het einde van het stuk blijkt Evert er toch niet toe in staat het evenwicht te bewaren. Hij zoekt weliswaar zijn doelwit op, maar kan zich niet opblazen: de acteur verlaat het hotel, wandelt over straat naar het theater, staat daar even op de scène van MightySociety 3 en keert dan terug naar het hotel. Zijn toekomst is heel onzeker, terwijl Aygül en haar vrienden weer ietsje dichter bij elkaar komen door hun wedervaren. Als extraatje heeft Devroedt het personage Nadzia bedacht: de Poolse huishoudster. Eerst is zij aan het werk in het appartement van Aygül, maar op een bepaald moment verontschuldigt zij zich bij haar bazin: ze moet gaan werken in het hotel. Daar zien we haar twee keer opduiken in Mighty-Society 2: ze brengt Evert zijn laatste avondmaal (maar het blijkt een foute bestelling) en komt de kamer oproepen nadat Evert die verlaten heeft. ‘NADZIA: Nadzia, Nadzia, zegt ze, wat doe je toch in dat enge land? / Mamunia, zeg ik, er zijn overal terroristen. Daarmee is er toch één personage in deze stukken dat niet wordt meegezogen door de hysterische angst voor terrorisme. De vrolijke buitenstaander, die alleen maar een beter leven wil dan in haar thuisland. Voor mij is dat het punt waarop Devroedt zich echt een gerijpt toneelschrijver toont. De sprankelende dialogen, de knappe opbouw van beide stukken, de knipoogjes naar klassiekers als Who's afraid of Virginia Woolf en Dangerous Liaisons - dat is allemaal al heel wat. Maar Nadzia onthult dat de personages geobsedeerd zijn door een conflict dat voor tachtig procent uit hysterie en paniekzaaierij bestaat. Dat is dus de manier om politiek theater te maken: met een scherpe pen, met verschillende standpunten en met dat ene standpunt dat de boel ondergraaft. Zodat de toeschouwer naar buiten gaat met een schuldig gevoel: ik heb me goed geamuseerd, maar wat is nu eigenlijk mijn positie? □ Mark Cloostermans Erik Devroedt, MightySociety 2 en 3. Het volgende deel van de serie gaat in het voorjaar van 2007 in première. www.mightysociety.nl. | |
[pagina 850]
| |
Vallen in het woord, woest en ledig
| |
[pagina 851]
| |
scherven van een onleesbaar gedicht. [...] Alsof niet achter de deur de materie / / met duizend handen de werkelijkheid schiep’ (in ‘Werkelijkheid’, blz. 44). In inkt gewassen wil de weerbarstige verhouding tussen de gesloten wereld van de (taalgerichte) dichter en de open wereld van de (taalloze) werkelijkheid nader verkennen. De ‘dingen’ worden tegen elkaar afgewogen en die afwegingen bezorgen de gedichten een onmiskenbaar dialectisch grondpatroon. Dat blijkt alleen al uit de samenstelling van de verschillende afdelingen/reeksen die zich contrapuntisch tot elkaar verhouden. Zo dialogeert de reeks ‘Zoveel gewicht’ met ‘Bevrijd uit de spiegel’, die op haar beurt te plaatsen valt tegenover de gedichten uit ‘Poëtisch gesproken’. De gedichten uit ‘Van gene zijde’ roepen spontaan die van ‘deze zijde’ op, zoals blijkt uit de slotafdeling ‘Anderzijds’. Ducal hanteert die antithetische structuur om met de grootst mogelijke nauwgezetheid zijn poëtisch project te overschouwen, te evalueren, te herformuleren. De bundel opent met de reeks ‘De oorsprong van de wereld’, waarin een geluidloze, voortalige en harmonieuze wereld aantreedt: ‘alle geluid is stilgezet / bevroren / in dit licht dat niet bestaat’ (in ‘Zondag’, blz. 10). Een slapende vrouw inspireert de dichter tot het volgende fraaie vers: ‘geluid blijft in de schaduw van de taal’ (in ‘Zoals zij slaapt’, blz. 12). Net als het vroegere werk zijn ook deze gedichten deels opgetrokken uit een eigenzinnig register met bijbelse inslag. Zo alludeert het openingsgedicht op de boodschap aan Maria en het latere verraad van Petrus: ‘het meisje met de hoge rug / draagt in haar schoot / een haan // [...] dan groeit een balk van zwevend goud / bewegingloos / tussen de hemel en haar schoot / / ik ben er niet / ik ben nog veilig / dood’. De geboorte (of menswording) draagt met andere woorden de kiem in zich van het kwaad, al houden ‘mist’ en ‘slagboom’ deze wereld voorlopig hermetisch gesloten. De afdeling ‘Zacht van vlees’ roept de ongedwongen, adamische toestand op van een ruraal bestaan waarin mens en dier als het ware hetzelfde ‘vlees’ vormen: ‘Zo begon het: eens in de stal / leerden wij onszelf vergeten, / niet bewegen, slapen en eten, / vlees te zijn tot de uiterste / / gram’ (in ‘Veeteelt’, blz. 16). Hetzelfde gedicht verklapt ook het geheim van de vroegere heilstaat: ‘En nergens een woord / om zichzelf aan te raken’ (blz. 17). Pas door de inkapseling van het hongerige vlees in de taal ontstaat het bewustzijn van de menselijke tragiek, het menselijk tekort. Zo ‘woelt’ het varken ‘in draf en drek / de taal op die wij / met gewassen handen schrijven’ (in ‘Het varken’, blz. 19). Als het ware parallel daarmee ‘woelt’ ‘de hand die gaat scheppen / nog betekenisloos in het voer’ (in ‘Bedrijf’, blz. 21). Hiermee is de toon gezet: alle andere reeksen gaan nader in op de verhouding tussen vlees / lichaam en (dichterlijke) taal, tussen het vroegere credo en het pas gewonnen poëticale geloof. Overigens krijgt datzelfde varken een ereplaats in een later gedicht, dat leest als een nieuwe ‘catechismus’, waarvan de begin- en slotverzen als volgt luiden: ‘Alleen het varken komt overal, / in de schedel, in de | |
[pagina 852]
| |
darmen / en op alle plaatsen. Wroetend / in oude verlangens, in afval. [...] Alleen het varken wroet rustig voort / op zoek naar de plek waar het hoort’ (blz. 45). Vanaf het eerste gedicht van de derde reeks (‘Zoveel gewicht’) worden oude en nieuwe inzichten aan elkaar getoetst. Als in een smidse wordt de taal opnieuw gemunt: ‘Vannacht hoorde ik met jouw oren. / Er klonk gehamer. Ergens in huis / werden woorden geslagen. / Ik proefde de angst in je mond. / / Iemand die buiten ons stond / telde op ijzeren vingers syllaben’ (in ‘Terreur’, blz. 24). Uitgerust met deze wrange taal van ijzer kan de ikfiguur de wereld wellicht tegemoet treden. In ieder geval zweert die het luchtledige idioom af waarmee hij ooit verzen maakte en wellicht ook zijn voorkeur voor ‘dichters bij wie de taal in het afwezige haakt, die een soort taalmagie hebben waardoor ze de dingen opladen met mysterie en betekenis’Ga naar eind[5]. De gewichtloze taal, die niet of nauwelijks naar het leven verwijst of de zwaarte ervan ontwijkt, heeft blijkbaar afgedaan. Deze vroegere poëtica, gekenmerkt door een hoge mate van anekdotiek en een strakke vormgevingGa naar eind[6], vat Ducal mooi samen in ‘Ballon’ (blz. 28):
Niet langer gebonden aan zijn matrijs
stijgt het woord op en begint te zeilen.
Er valt geen leven of liefde in aan te wijzen:
een ballon, onbemand, op wereldreis.
Stemloos geworden sta ik beneden,
al niet meer waarneembaar zonder verhaal,
verbaasd dat het woord uit zichzelf kan
bewegen.
Al weet ik ook zeker dat het weer daalt.
Misschien, in een tuin vol dames en heren
die, ingestapt, zullen zoeken naar mij
en eenmaal zover mij gewicht zullen geven,
zodat de ballon nooit meer stijgt.
‘De ballon’ die ‘nooit meer stijgt’ is een metafoor voor een taal die oog heeft voor de wetten van het vlees. Niet om er een marktbaar product van te maken, zoals spreekt uit de Lolo-gedichten, waarin ‘het dagelijks vlees’ dat is van ‘de vrouw met de borsten, het zuiver onmenselijke, droomgevormde / dat ik met verboden ogen had aangeraakt’ (blz. 35). Wél ‘om / / de liefste naar omlaag te halen, / naar de aarde en het vlees’ (in ‘Omlaag’, blz. 40). De dichter wil niet langer schrijven over een vrouw van taal, zoals voor hem ook Achterberg heeft gedaanGa naar eind[7], maar over een lichaam waarin een levend hart klopt en het volle leven resoneert. Het gedicht ‘Op aarde’ is wat dat betreft revelerend: ‘Uit de hoogte riep ik naar een lichaam / en het lichaam trok mij naar beneden. [... ] Dan stond in de sterren geschreven / alles wat ver is en héél schoon. / Gelukkig had ik een meisje om van te eten, / dat lachte de versregel dood’ (blz. 42). Ducal heeft zich, met de nodige zelfironie, naar de zichtbare werkelijkheid gewend, waarin dweperige poëzie door een tastbaar meisje dood kan worden gelachen. De dichter lijkt te beseffen dat een terugkeer naar ‘het romantisch vacuüm’ van vroeger uitgesloten is. Hij wijst daarbij nadrukkelijk de zo lang gekoesterde spiegelfunctie af van het gedicht: ‘Daar werd het opgeslokt en weer stom / bevrijd uit de spiegel / van eigen kunnen’ (in ‘Weer stom’, blz. 43). Of anders geformuleerd: ‘Ik heb dode | |
[pagina 853]
| |
woorden geruimd / om plaats te maken voor een gedicht, / een vrouw met grote ogen, / waarin ik mezelf / niet kan zien’ (in ‘Lente’, blz. 46). Ducal slaat de dichterlijke taal met verstomming, houdt lenteschoonmaak in de tuin van zijn gedichten, staat voorgoed met beide voeten op de grond: ‘Ooit wilde ik vliegen, / maar nu / / blijf ik hier’ (in ‘Lente’). Hij die als een naïeve Icarus ooit het verlangen koesterde boven de aarde uit te zweven, stelt nu in ‘Uit zuivere wanhoop’: ‘Door de tijd waarin ik leef aangetast / heb ik het woord achtergelaten / en mij aan de gangbare taal aangepast.’ (blz. 51). In overeenstemming met zijn al aangehaald pleidooi voor een poëzie waarin ‘maatschappelijke invloeden’ doorklinken, formuleert hij zijn ‘Poëtica’ uiteindelijk als volgt (blz. 53):
Er is geen poëzie in een te helder leven.
Op het behang is altijd een plek
die wacht op het vocht. Een vuile bek
zoekt in de laden naar onzegbaarheden.
Alles wat toonbaar is moet overgeschreven,
ieder gedicht gewassen in inkt
die blind van de moerassen zingt,
waarvan men ziende niets kan weten.
Er is geen poëzie in een te helder leven,
in zuivere spiegels is geen gat
waardoor men in de afgrond stapt
en in het woord valt, woest en ledig.
In deze verzen verwijst Ducal naar de ambivalentie van het leven, naar het besef van de gore kant, naar de onvermijdelijke onvolkomenheden. Poëzie staat haaks op het romantische ideaal van de volmaakte wereld, op de spiegelgladheid ervan. In poëzie gaat het om de ‘plek / die wacht op het vocht’, om het ‘gat’ in de spiegel. De dichter stapt door het gat heen, gaat in vrije val op zoek naar het woord dat het onzuivere, het onzegbare, het ‘afgrondelijke’ tot uitdrukking brengt. Wat het gedicht verder ook mag betekenen, het verheldert de bekentenis in ‘The road not taken’ dat poëzie ‘fundamenteel de weg van het leven, de werkelijkheid moet gaan’Ga naar eind[8]: ‘Ik koos de weg om gedichten te maken. / Hoe verder ik ging, hoe sterker de taal / / werd gezuiverd van tijdelijk streven, / hoe minder afval, hoe minder verspild. / Ik heb onderweg nooit echt moeten leven, / / en dat maakt het hele verschil’ (zie Naar de aarde, blz. 43). De reeksen ‘Poëtisch gesproken’ en ‘Anderzijds’ buigen zich over de existentiële en poëticale gevolgen van deze nieuwe houding voor de ikfiguur. Die stelt zich eens te meer allerlei vragen over/bij zijn dichterschap: ‘Is het mogelijk dat men een ander wordt / / door zich op te bergen als een paspoort / dat niet langer geldt? De spiegel / te mijden alsof men zich schaamt / voor zichzelf? Het gedicht te fouilleren / / als een verdacht element?’ (in ‘Een ander’, blz. 56). Het komt me voor dat Ducal in deze bundel een eind weegs is gegaan om het ‘gedicht van vroeger’ (blz. 61) als dusdanig te fouilleren. Hoewel hij de ironische zegging, genadeloze zelfanalyse en mythologische knipogen heeft behouden, gaat de dichter tegelijk de weg van alle vlees. De slotreeks bevat een aantal bespiegelende gedichten over de onmacht van de mens, en dus ook van de ikfi- | |
[pagina 854]
| |
guur. In teksten die zich inspireren op nieuwtestamentische scènes, suggereert de ikfiguur dat de menselijke zwakte mede het gevolg is van een te [2] hooggegrepen opdracht. In ‘Bij het lezen van Lucas’ wordt jezus rechtstreeks aangesproken op de onheilzame uitwerking van diens wonderen: ‘Misschien hadden wij dan / genoeg moed en mankracht / verzameld om zelf uit te werpen / de onreine geest / / die deze wereld verscheurt / en verplettert, schuimend / van onze onmacht, / opgezweept door onze vrees’ (blz. 66). Die ‘onreine geest’ is in ieder geval Ducals poëzie binnengeslopen, net als de dagelijkse doden die een ‘afgerond cijfer’ vormen in ‘onze verslagen en kranten’ (blz. 67). De bedwongen verontwaardiging die eruit spreekt, voegt een ethische dimensie toe aan zijn verzen. Er klinkt een opstandigheid in op die verwant lijkt met de kritische bevlogenheid in zijn (latere) opiniestukken en interviewsGa naar eind[9]. De slotwoorden van het slotgedicht ‘Revolutie’ verbeelden heel mooi op welke manier een voorlopige verzoening tussen poëzie en werkelijkheid te denken valt: ‘Een knaap roept daar iets tegenin / en steekt een krant in de hoogte. / Het heeft iets wanhopigs, maar toch / / het is een begin’ (blz. 69). De knaap kan uiteraard de embryonale ikfiguur zijn uit het openingsgedicht, maar ook de dichter zelf, die er niet voor terugschrikt zijn poëzie ‘in inkt te wassen’ en te beschouwen als een (wanhopige) daad van verzet. □ Yvan De Maesschalck Charles Ducal, In inkt gewassen, Atlas, Amsterdam, 2006, 70 blz., 15,00 euro, ISBN 90-450-1585-4. |
|