Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
Elianne Muller
| |
‘Iemand die echt nodig is’Kort voor de overgang naar het derde millennium, in 1999, verscheen de roman Hart van glas van H.M. van den Brink. Het verhaal laat zich lezen als een parabel van onze tijd. De hoofdpersoon, Erik Loeff, een welvarend en succesvol projectontwikkelaar, begint zich gaande het verhaal ontheemd en volkomen overbodig te voelen. Aanvankelijk waren ‘het grondplan van de wereld’ en van zijn persoonlijk leven nog overzichtelijk, vertrouwd, veilig en: op de menselijke maat gebouwd. ‘Maar er kwam geen eind aan het bouwen’ in de nieuwbouwwijk waar hij opgroeit en waar maar geen eigen identiteit wil ontstaan. Nu, aan het einde van de eeuw, is het zijn droom een nieuw stadshart te ontwikkelen; een woon-, werk- en winkelcentrum dat bijna helemaal gebouwd zal zijn van glas. Zakelijk, helder, functioneel. Vorm die zich niet opdringt. Vorm zonder inhoud; bedoeld voor ‘consumenten, funshoppers, zoekers naar conveniance’. ‘Glas is het enige materiaal dat door zijn aanwezigheid afwezigheid kan suggereren’ wordt hem door de architect verteld. Het is zowel doorzichtig als ondoordringbaar. Maar ook geldt: glas is van het ene op het andere moment kapot; het heeft een | |
[pagina 788]
| |
‘zeer bijzonder bezwijkgedrag’. Geen voorteken, geen zichtbare spanning... De voortekenen van het bezwijken van de hoofdpersoon zelf zijn er echter wel degelijk. Die dienen zich aan in het jaar waarin het bouwproject op tegenwerking van de ‘instanties’ stuit en waarin Loeff een relatie aangaat met een mooie, jonge en ongenaakbare vrouw. Zij lijkt hem als haar speelgoed te beschouwen - zoals, andersom, hij haar ziet als zijn statussymbool. ‘Het wordt niet veilig, niet vertrouwd, er kan ieder moment een gevaarlijke wending komen [...] en dan kan het spel plotseling weer afgelopen zijn.’ In deze relatie is hij het zelf of zijn het zijn hart en zijn lichaam die ‘broos en hard’, en dus breekbaar worden. Dat zijn ongekende ervaringen voor een man die heilig gelooft in de maakbaarheid en beheersbaarheid van de wereld in al haar verschijningsvormen. En zoals het een rechtgeaard romanpersonage betaamt, begint hij te reflecteren over zijn steeds penibeler wordende situatie: ‘Wat blijft er eigenlijk van hem over wanneer hij er niet meer is? [...] Hij vindt het niet erg wanneer het decor van zijn leven samen met dat leven zelf verdwijnt. Het heeft wel iets moois. Iets van een wreed begrafenisritueel [...]. Maar terwijl hij zijn appartement rondkijkt overvalt hem een andere gedachte, een die hem wel degelijk verontrust. Wat als alles hem juist wel zou overleven, als hij in deze woning eigenlijk niet nodig is? [...] Hij probeert voor zichzelf een lijst te maken van alle machines en apparaten die, of hij nu leeft of dood is, gewoon hun werk zullen blijven doen. [...] Er is geen reden waarom hij geen e-mail zou blijven ontvangen, het is niet verontrustend dat zijn mobiele telefoon op de voicemail staat. [...] Hij blijft moeiteloos aanwezig in honderden databestanden, ook als hij allang dood is en begraven. Op een dag, maanden of jaren later, komt er iemand zijn voordeur binnen, een man waarvan het gezicht onzichtbaar is [...] en neemt zijn leven van hem over. / Loeff overdenkt dit en wenst plotseling dat de millenniumbug geen bedreigde diersoort was en dat de grote crash bij het begin van de nieuwe volgende eeuw echt gaat komen. Tabula rasa. De kans om helemaal opnieuw te beginnen en dan niet meer als een netwerk, als een personage dat bestaat uit over de hele wereld verspreide punten, maar als iemand die echt nodig is. Iemand die op één plek werkelijk wordt gemist.’ (blz. 165-166) De lezer, ondertussen, begrijpt dat het personage Loeff onontkoombaar zijn ondergang tegemoet gaat. Deze man, zijn wereld, het wereldbeeld dat hij zo lang gekoesterd heeft, zullen geen stand houden; ze zijn eenvoudigweg niet levensvatbaar meer. Hij zal niet meer thuiskomen op een veilige en vertrouwde plek, noch die voor een ander bereiden. | |
[pagina 789]
| |
Vernietiging van de menselijke pluraliteitWaarom ben ik eerst zo uitvoerig ingegaan op een eigentijdse roman terwijl ik het over Totalitarisme wil hebben, het vorig jaar in het Nederlands vertaalde magnum opus van Hannah ArendtGa naar eind[2]? Omdat deze man en deze (griezelig) herkenbare thematiek mij doen denken aan de ontmenselijking en de totalitaire tendensen die Arendt presenteert en analyseert in haar studie. Zo breng ik de teksten met elkaar in verband: de lezing van de ene (Arendts politiek-sociale, grotendeels ook filosofische, studie) vergroot aanmerkelijk het begrip van de andere (het fictieve verhaal, de moderne parabel) - en vice versa. In het verhaal van Van den Brink toont zich iets van wat Arendt in de inleiding op haar studie stelt: wij moeten inzicht verwerven in de door haar geconstateerde ‘[...] ergerlijke tegenstrijdigheid tussen de feitelijke macht en onmacht van de moderne mens wiens macht zo groot is dat hij als nooit tevoren, in staat is het bestaan van zijn eigen universum te bedreigen, en tegelijk het vermogen ontbeert om zinvol te leven in een wereld die hij op eigen kracht tot stand heeft gebracht.’ (blz. 40) En in bijna willekeurig gekozen pagina's stelt ze: ‘Overal spelen politieke, sociale en economische gebeurtenissen in een zwijgende samenzwering mee met totalitaire instrumenten, die ontworpen zijn om mensen overbodig te maken’ (blz. 292) (met als gevolg) ‘ontheemding op een nooit eerder geziene schaal en ontworteling van een nooit eerder geziene radicaliteit’ (blz. 39). Willekeurig gekozen, want bij herhaling hamert Arendt op het feit dat het totalitarisme met de ineenstorting van het nazisme en het bolsjewisme niet verdwenen is. ‘Wij staan voortdurend bloot aan het gevaar én de verleiding die het totalitarisme in zich draagt’, zegt ze met zoveel woorden. The Origins of Totalitarianism verscheen kort na de dood van Hitler en Stalin - de enige twee totalitaire heersers tot dan toe, in de optiek van Arendt. En ruim vijftig jaar later, niet lang vóór de herdenking van Arendts honderdste geboortedag (14 oktober 2006), is de tekst in Nederlandse vertaling uitgekomenGa naar eind[3]. Wat hebben deze figuren met die onbeduidende projectontwikkelaar te maken? Wat heeft de wereld van de mensen die onder totalitaire condities leefden te maken met de ontsporende, onvruchtbare, allengs onbewoonbaar wordende wereld van deze Erik Loeff? | |
[pagina 790]
| |
Overal sporenWie er op gaat letten, struikelt in literatuur en films, in de dagelijkse krantenberichten en journaals over de nu weer eens evident totalitaire uitwassen van moderne samenlevingen, dan weer over de kleine, ‘onschuldige’ tekenen ervan. Of, veel minder vaak (want: goed nieuws is geen nieuws...), over de berichten van mensen die zich, geregeld met succes, teweerstellen. Niet als nieuwe hemelbestormers, maar in kleinere en beter beheersbare kring. Verderop, wanneer ik de belangrijkste thema's uit Totalitarisme heb gepresenteerd, zal ik daarvan een voorbeeld geven uit de recente Nederlandse (politieke) geschiedenis. Welke totalitaire, of beter gezegd, in potentie totalitaire en daarmee in potentie wezenlijk onmenselijke trekken worden hier bedoeld? Het zijn die ontwikkelingen, mechanismen en structuren die mensen inwisselbaar maken. Die hen (ons) bijvoorbeeld reduceren tot louter consumenten of louter productiemiddel of stemvee; tot martelaar in de religieuze strijd, koopwaar in het seksuele verkeer, proefkonijn binnen de farmaceutische industrie. Die mechanismen dus, die mensen het gevoel (en in het extreme geval: de zekerheid) geven dat ze als zodanig onzichtbaar en anoniem zijn, terwijl ze zich ondertussen toch voortdurend geobserveerd weten, in het glazen huis dat de totalitaire staat voor hen inricht. Zichtbaar als object, onzichtbaar als subject; angstig doorzichtig én breekbaar, om in de beeldspraak van Hart van glas te blijven. Of, in de woorden van de beide vertalers van Arendts studie: ‘De almachtswaan van de totalitaire heerser, die gelooft dat alles mogelijk is, moet onvermijdelijk leiden tot de vernietiging van de menselijke pluraliteit en spontaniteit. Immers, de totalitaire heerser kan alleen de verhoopte almacht winnen door partij te kiezen voor de onpersoonlijke, onweerstaanbare krachten van de Natuur of de Geschiedenis. Zijn almachtswaan wordt niet vergezeld door een geloof in vrijheid en verantwoordelijkheid, maar pleegt verraad aan de menselijkheid, omdat ze de wereld uitlevert aan anonieme processen en krachten.’ (blz. 12-13) | |
Terreur als essentieWant, totalitarisme, leert Arendt, is (het permanente streven naar) totale beheersing van de werkelijkheid waarin mensen leven en nog zullen gaan leven. Met inbegrip van ieders persoonlijke geschiedenis, die, met terugwerkende kracht, binnen de ideologie geduid zal worden. Totalitarisme maakt het individu volledig ondergeschikt aan de ideologie van de staat en de waan van de (opper)heerser, aan wie de hoogste waarde toekomt. De totalitaire ideologie - die ‘logos van de idee’, niet van de feitelijke | |
[pagina 791]
| |
werkelijkheid - behelst een onweerlegbaar en tegelijkertijd ook uiterst wisselvallig beeld van ‘de’ werkelijkheid, die voortdurend op het procrustusbed van dat wereldbeeld wordt gelegd. Onmisbaar daarbij is de ongebreidelde inzet van terreur, van het angst (terror) en dood en verderf zaaien onder (feitelijke én vermeende) tegenstrevers en dwarsliggers. Arendt ontdekt, in haar bewonderenswaardig uitgebreide bronnen- en feitenonderzoek, terreur zelfs als de essentie van een totalitair regime. Het is de terreur die de bewegingswetten van de Natuur en van de Geschiedenis versneld in werkelijkheid moet omzetten: ‘Terreur verwerkelijkt de wet van de beweging; haar voornaamste doel is ervoor te zorgen dat de kracht van de natuur of van de geschiedenis vrijelijk door de mensheid heen kan razen. Daarmee staat het totalitarisme dus paradoxaal genoeg voor ‘reduceren-tot’ louter functies in een praktisch, zij het fictief doel. Voor gelijkschakeling en zo nodig gewelddadig elimineren van individuele, en dus morele en politieke verschillen. Binnen dit concept van de totalitaire staat, die zelf wezenlijk beweging zegt te zijn, is er bepaald geen behoefte aan (individuele) handelingsprincipes (‘principles of action’). Arendt noemt, in navolging van Montesquieu, ‘eer’ binnen de monarchie, ‘deugd’ binnen de republiek en ‘angst’ binnen de tirannie (blz. 331). Binnen het totalitarisme hebben deze houdingen en motivaties principieel geen doel en geen nut meer. Zolang echter het nagestreefde doel van het totalitarisme nog niet bereikt is (in feite dus: nooit), is er behoefte aan het handelingsprincipe van de rigide verdeling in ‘uitvoerders’ en ‘slachtoffers’ van de wetten van de natuur en de geschiedenis. Binnen dit systeem regeert weliswaar ook volop de angst, maar het is een ander soort angst, precies omdat elke mogelijkheid zich tegen de gevreesde gevaren te verzetten ontbreekt: er is, zogenaamd, geen willekeur meer. ‘De natuur zelf beslist’, stellen de machthebbers. Schuld en onschuld worden daarmee loze begrippen. | |
[pagina 792]
| |
De totalitaire heerser, het totalitaire systeem, heeft een megalomane idee voor ogen; een idee die letterlijk en figuurlijk (te) vergezocht is in tijd en ruimte: een utopie. In wezen een utopie, helaas - want in de nooit eindigende aanloop naar het feitelijk onbereikbare einddoel maakt het totalitarisme permanent vele slachtoffers. De persoon van de totalitaire heerser beschouwt, als we Arendts these aannemen, niet ‘slechts’ al zijn onderdanen en directe medewerkers als inwisselbaar, maar ook zichzelf. Hijzelf zal het bereiken van het ultieme doel waarop zijn politiek handelen gericht is immers niet meemaken: de totstandkoming van het ‘eindproduct’ een vernieuwde mensheidGa naar eind[4]. Maar in de aanloop naar de verwezenlijking is hij wel degene die ieder ander initiatief smoort en, om een uitspraak van Joop Den Uyl aan te halen, ‘geen ruimte biedt voor enig zelfstandig maatschappelijk gewas’. Het beangstigende is dus dat de totalitaire heersers zich beroepen op bovenmenselijke, buitenmaatschappelijke wetmatigheden, waarop tegenspraak noch nuancering vat hebben. Tenzij de almachtige ‘uitvoerder’ van de wet van de natuur of van de geschiedenis die nuancering of drastische (koers)wijziging zélf proclameert. Om zich in die bijna godgelijke positie te wurmen, moet hij echter wel iedere oppositie met wortel en tak uitroeien - maar dat kan en dat mag en het moet zelfs, want in de wet zélf ligt de volledige rechtvaardiging voor de terreur die ‘slechts logische vonnissen velt’. Ik geef een kort citaat uit Mein Kampf. Ook Hitler heeft, volgens eigen zeggen, de ‘wetten van de natuur en van de geschiedenis’ niet onmiddellijk onderkend. Er waren (immers) creaturen in zijn omgeving die zich eraan meenden te kunnen onttrekken, die een ander de indruk konden geven dat de natuur en de geschiedenis als het ware vals speelden... Maar hij, Adolf Hitler, doorzag die gewiekste opzet en zijn eigen, aanvankelijke blindheid: ‘Linz [de plaats waar Hitler opgroeide - EM] besaß nur sehr wenig Juden. Im Laufe der Jahrhunderte hatte sich ihr Äußeres europäisiert und war menschlich geworden; ja ich hielt sie sogar für Deutsche. Der Unsinn dieser Einbildung war mir wenig klar, weil ich das einzige Unterscheidungsmerkmal ja nur in der fremden Konfession erblickte’Ga naar eind[5]. Een ‘onzinnig, unsinnig, denkbeeld’, joden als menselijke wezens te beschouwen, ‘ja, zelfs als Duitsers’ - en lange tijd te menen dat alleen hun geloof ze van anderen onderscheidde. Onzinnig te denken dat dit mensentype deel uitmaakt van de ideale mens van de eindtijd... De individuele mens, die een waarde-op-zich vertegenwoordigtGa naar eind[6], die begiftigd is met verstand en geweten en in gemeenschap streeft naar zelfontplooiing is hier, en overal in Mein Kampf, volledig uit beeld verdwe- | |
[pagina 793]
| |
nen of uit het beeld geduwd. En enig inzicht in en respect voor de vigerende wetten binnen de Duitse samenleving lijkt niet meer aan de orde, ‘wettelijk’ en ‘rechtvaardig’ lijken één en hetzelfde te zijn; terreur zal het gerechtvaardigde instrument worden om de nieuwe doelen te bereiken. Het zijn deze tendensen die Hannah Arendt presenteert en analyseert in haar studie: ‘De totalitaire wettelijkheid, die de legaliteit tart en pretendeert zonder omwegen het rijk van de rechtvaardigheid op aarde te vestigen, voert de wet van de geschiedenis of de natuur uit, zonder die wet te vertalen in normen die bepalen wat juist en verkeerd is voor individueel gedrag. Ze past de wet onmiddellijk op de mensheid toe, zonder zich om het gedrag van de mensen te bekommeren. Als de wet van de natuur of de wet van de geschiedenis correct uitgevoerd wordt, dan kan men verwachten dat ze de mensheid als haar eindproduct produceert; en deze verwachting ligt ten grondslag aan de aanspraak van alle totalitaire regeringen op planetaire heerschappij. Het totalitaire beleid beweert de menselijke soort te transformeren tot een actieve en feilloze drager van een wet waaraan mensen zich anders slechts passief en schoorvoetend zouden onderwerpen.’ (blz. 322-323) | |
Radicale onmenselijkheidLaten we op zoek gaan naar het hart van Arendts betoog: haar inzicht in de onmenselijkheid die het totalitarisme radicaal in het leven roept: ‘Indien het totalitarisme getriomfeerd zou hebben, dan had dat gelijk gestaan met de vernietiging van de mensheid; waar het geheerst heeft, is het immers met deze vernietiging begonnen.’ (blz. 41) Dit stelt Hannah Arendt in haar voorwoord bij de eerste uitgave van Totalitarisme. Die uitspraak zou als een zucht van verlichting kunnen klinken, ware het niet dat zij inziet dat die triomf als zodanig nog heel wel denkbaar is. Maar met de ineenstorting van het Derde Rijk en met de dood van Stalin (en ook met de zekerheid dat Arendts eigen leven, sinds de vlucht naar Amerika in 1941, in veiliger vaarwater is beland) lijkt ook de tijd aangebroken stil te staan bij dit ongekende en in haar optiek geheel nieuwe fenomeen - ‘waarmee wij heel waarschijnlijk blijvend opgezadeld zitten, als met een mogelijkheid en een altijd aanwezig gevaar’ (blz. 350). Het is angstaanjagend de feiten onder ogen te zien en ze op onszelf, slachtoffers, medeplichtigen, daders te betrekken. Arendt weet dat, maar ze eist met zoveel woorden de moed om de confrontatie aan te gaan: | |
[pagina 794]
| |
‘Wie probeert te begrijpen, loochent het ongehoorde niet [...]. Begrijpen betekent dat men aandachtig, zonder vooringenomenheid, de confrontatie aangaat met, en weerstand biedt aan de werkelijkheid - wat die ook moge zijn.’ (blz. 41) Wat is dan die nieuwe werkelijkheid of: wat is dat ongehoorde, voorheen ongeziene fenomeen? Het is ‘[h]et Totalitarisme [als] de enige regeringsvorm waarmee in geen enkel opzicht te leven valt’ (blz. 49) en, als waarschijnlijk blijvend gevolg daarvan deal eerder aangehaalde ‘ontheemding op een nooit eerder geziene schaal en ontworteling van een nooit eerder geziene radicaliteit’ (blz. 39). Haar hele studie lijkt een onderbouwing van deze, voor Arendt stellige inzichten. Deze zinsneden vormen dan ook de vertrekpunten voor de beide vertalers van haar boek, Remi Peeters en Dirk De Schutter, en ook voor mij is dit inzicht-verkrijgen in de onleefbaarheid een heel belangrijke drijfveer. Maar hoezo: ‘Er valt niet mee te leven’? Er hebben toch miljoenen mensen geleefd - en er leven er gedurig nog binnen dat systeem? Arendt heeft immers gelijk gekregen met haar bewering dat de wereld voorlopig nog niet van het systeem en de eruit voortkomende fenomenen af is. Bedoeld wordt dat de totalitaire samenleving radicaal onmenselijk is. Onmenselijk, bezien vanuit zowel de objecten als de subjecten, oftewel vanuit iedere mens die in het totalitarisme verwikkeld is. Niet alleen vanuit het perspectief van de individuele ‘geslachtofferde’ mens en de gemeenschappen waarvan hij deel uitmaakt en waaraan hij vorm geeft, maar ook vanuit het standpunt van de totalitaire overheerser, de ‘dader’, degene die de zogenaamde vonnissen van de bewegingswetten moet voltrekken. Allen ontberen uiteindelijk zowel de open ruimte als de (zelf opgetrokken) beschermende schotten om hun vrijheid te ontplooien, om verantwoordelijkheid op te nemen en blijvend verantwoordelijkheid te dragen voor het eigen leven en dat van de medemens. Of om - in de woorden van Arendts leermeester Karl Jaspers - het louter Dasein tot Existenz te brengen. Dat is precies wat individuele mensen en gemeenschappen van mensen doen (en behoren te doen), dat is wat leven menselijk leven maakt. De mens dan, die binnen de totalitaire wereld het duidelijkst naar voren komt als slachtoffer, wordt onmenselijk behandeld of niet eens als mens beschouwd. De ander, de dader, gedraagt zich onmenselijk, omdat hij anderen niet als zijn gelijke, als mens-onder-de-mensen erkent of in ieder geval niet als zodanig behandelt. Maar de onmenselijkheid bereikt zijn angstaanjagende hoogtepunt wanneer beide categorieën volledig instemmen met deze beweging; wanneer iedereen er met zoveel woorden de logica, de geldigheid en de onontkoombaarheid van inziet, zichzelf on- | |
[pagina 795]
| |
derkent als gerechtvaardigd uitvoerder of slachtoffer van de blinde wet van de Geschiedenis of de Natuur. Hannah Arendt meent dat dat ook werkelijk gebeurt, en dat de onverwoestbaar geachte vrijheid die iedere mens op grond van zijn geboorte representeert, alleen nog voor enig oponthoud in het totalitaire project zal zorgen. Een laatste citaat waarin de kenmerken samenkomen: ‘[Het Totalitarisme] vervangt de grenzen en de communicatiekanalen tussen individuele mensen door een ijzeren band, die hen zo dicht op elkaar perst dat hun pluraliteit als het ware opgelost wordt in één mens van gigantische afmetingen. Het slopen van de omheiningen die de wetten tussen mensen optrekken [...] vernietigt zijn vrijheid als levende politieke realiteitGa naar eind[7]. [...] De totale terreur [...] kan wel vertraagd worden, en wordt haast onvermijdelijk ook vertraagd door de menselijke vrijheid, die zelfs totalitaire heersers niet kunnen ontkennen; want deze vrijheid [...] valt samen met het feit dat mensen geboren worden: elk mens is daarom een nieuw begin; met elk mens vangt de wereld als het ware opnieuw aan. Vanuit het totalitaire standpunt kan het feit dat mensen geboren worden en sterven alleen beschouwd worden als iets wat de hogere krachten op een vervelende manier stoort. [Zodoende is] de terreur de gehoorzame dienares van de natuurlijke of historische beweging.’ (blz. 329-330) Met deze beschouwingen is Arendts analyse gepresenteerd. Zichtbaar is dat Arendt haar belofte gestand doet en aan de zelfgestelde eis tegemoet komt: het kwaad van de ontmenselijking onbevreesd in het gezicht zien. Of ze dat steeds ‘zonder vooringenomenheid’ (blz. 41) doet, is echter de vraag. Zeker in het laatste hoofdstuk (‘Ideologie en terreur, een nieuwe regeringsvorm’) lijkt het dat zij de historische ontwikkelingen inzet ter ondersteuning van haar eigen project en dat ze conclusies trekt op grond van haar eigen vooronderstellingen. Tegelijkertijd - of: logischerwijze - is dit het hoofdstuk dat de lezer het sterkst aanzet tot nadenken over de eigen situatie en de eventueel al ondergane of bedreven totalitaire terreur. Zichtbaar is ook dat zij, in een verlangen naar duidelijkheid, eindeloos in herhaling valt. Zichtbaar is ten slotte, dat zij haar toevlucht moet nemen tot verregaande abstracties in de presentatie van het totalitarisme als zodanig en van de instrumenten die ten dienste staan van het systeem bij het bereiken van het doel. Hannah Arendt ontpopt zich in Totalitarisme weliswaar als een intens en geduldig onderzoeker, maar niet als een sterk, begrippelijk denker - en in die zin niet als een sterk filosoof. Arendt zelf was vaak geërgerd wanneer men haar filosoof noemde. Toch was zij dat wel degelijk - en niet alleen ‘van huis uit’ door studie en onderzoek en in de intensieve contacten met haar leermeesters, Martin Heidegger en (vooral) promotor Karl Jaspers. Problematisch is het, dat ze | |
[pagina 796]
| |
het accuraat filosoferen geregeld achterwege laat terwijl haar thesen daar om vragen. De vraag met name hoe zij de ontologische staat van de mens als een vrij en creatief wezen kan denken naast de praktische mogelijkheid die vrijheid door eigen mensenhanden ongedaan te maken (binnen één, hooguit twee generaties nog wel!), blijft onbeantwoord in Totalitarisme. In The Human Condition maakt zij dat verzuim deels goed, al past hier dan nog de kritische opmerking dat Arendt in beide studies ‘slechts’ een politieke theorie zegt te ontvouwen, terwijl ze wel degelijk ook een ethiek ontwerpt, een praktische filosofie die niet alleen reflecteert op en vraagt naar de pluriforme werkelijkheid, maar er ook (positief) op inwerkt. De filosoof Arendt zal met name schitteren wanneer zij aan haar derde (!) magnum opus werkt: de drieledige studie Life of the Mind. | |
Het beschermen van mensenrechten als eerste beginselIk begon met de presentatie van de roman Hart van glas waarin zich de zorgwekkende trekken van een eigentijds totalitarisme tonen. Ik wil besluiten met een impressie van het televisie-interview van hoogleraar rechtstheorie, Dorien Pessers, met Paul Witteman op 21 mei 2006. Pessers geeft daar een professioneel én persoonlijk en bevlogen commentaar op een recente gebeurtenis binnen de Nederlandse samenleving in haar geheel en de politiek in het bijzonder: de ‘zaak-Hirsi Ali’, waarover het kabinet op 28 juni jl. uiteindelijk gestruikeld is. Uitleg over de zaak als zodanig kan hier achterwege blijven; waar het om gaat is de verbijstering die veel Nederlanders beving bij het zien van de ‘onmenselijke’ willekeur en het politiek geknoei rond het eenmaal verkregen Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali. Sinds enkele jaren een spraakmakend en controversieel politica, nadat ze als asielzoekster uit Somalië naar Nederland was gekomen. Dorien Pessers, zelf bepaald geen fan van Hirsi Ali, neemt het op voor de uit de gemeenschap verstoten vrouw en beticht verantwoordelijk minister Rita Verdonk met zoveel woorden van een totalitaire handelwijze. Want er staat veel meer op het spel dan alleen de rechtszekerheid en de bescherming van deze persoon: het hele, in de ogen van veel Nederlanders onrechtvaardige uitzettingsbeleid staat onder kritiekGa naar eind[8]. Ik geef passages uit het interview, omdat daaruit eens temeer de urgentie van Arendts totalitarisme-kritiek blijkt (de cursiveringen zijn van mij - EM). Dorien Pessers: ‘De minister [levert] een individu uit aan volkomen rechtsonzekerheid. [...] Wat pijnlijk aan de orde kwam was: Onder welke condities drijven wij ingeburgerde mensen uit? Dat is het zwaartepunt. Dat is het probleem. En dan ineens de hoogmoed van de overheid. Die zegt: [...] Wij tillen daar [de gemeenschappen waarin asielzoekers inmiddels zijn ingeburgerd - EM] die mensen uit, zoals het ons uitkomt. En dan vragen de | |
[pagina 797]
| |
mensen die een beetje zelfrespect hebben, zich af: Met welk recht meent een overheid onze gemeenschap te kunnen destabiliseren en te kunnen ondermijnen? [... ] [Hier handelde] een minister die electorale oogmerken heeft en daarom bereid is het recht te verkwanselen. Het gevaar daarvan zie je heel duidelijk. Juist dat “regel is regel” is vanuit de geschiedenis een heel erg beladen kreet onder juristen. [...] Het wetspositivisme waar Verdonk zich nu op beroept: wet is wet, regel is regel, stamt uit Hitler-Duitsland. Daar heeft het een nare lading gekregen. In 1933 heeft Hitler een opdracht gegeven aan de Duitse juristen: vanaf nu zijn jullie niet meer bevoegd om een kritische positie in te nemen ten opzichte van de wet. Wet en moraal vallen vanaf dit moment samen. Met andere woorden: de wet heeft een moraal in zich. De moraal van Hitler. Aan jullie, juristen, rechters, ambtenaren en uitvoerders komt niet meer de ruimte toe om de waarde van die wet uit moreel oogpunt te bekritiseren. De wet moet domweg worden toegepast. [...] Na de Tweede Wereldoorlog is afstand genomen van dat wetspositivisme en [...] mag het recht alleen worden begrepen, verklaard en toegepast vanuit de fundamentele rechtsbeginselen, waarvan het beschermen van mensenrechten het eerste beginsel is. Wetstoepassing moet altijd gebeuren met het oog op redelijkheid, billijkheid, zorgvuldigheid, evenwichtigheid, proportionaliteit. Nooit meer met die kadaverdiscipline van: Wet is wet, Befehl ist Befehl.’ En met die beladen zin eindigde het gesprek tussen Pessers en Witteman. In de zinsnede die ik als motto voor deze tekst koos, wijst Karl Jaspers erop dat ‘de’ mens niet in één beeld te vangen is. Sterker nog: het lijkt wel of hij een beeldverbod uitvaardigt: ieder beeld, iedere definitie perkt die mens (of de hele mensheid) in en legt hem aan banden. Ieder beeld loopt, in potentie gewelddadig, vooruit op de ‘nog beeldloze mogelijkheden’ van mensen. De volledige passage, waarvan de krachtige zin het sluitstuk is, luidt: ‘Nicht ein Bild des Menschen ist die Frage, sondern wie wir uns seiner weitesten, noch bildlosen Möglichkeiten bewußt werden. Nur die Weite dieses Rahmens läßt alle möglichen Erfüllungen offen. Jedes Bild des Menschen beschränkt ihn schon.’ Als er één staatsvorm is die tegen dit principe zondigt, is het wel het totalitarisme. Er is daar geen sprake van inzicht in, respect voor of mededogen met de ongeziene en onvermoede mogelijkheden (‘seiner weitesten, noch bildlosen Möglichkeiten’) en moeilijkheden van de nu levende mensen en de komende generaties. Er is daar, integendeel, sprake van een diepe minachting voor de pluriforme, verrassende en levende werkelijkheid. Daar manifesteert men zich, aldus Jaspers, als de ‘Grote Makers’, de mannen die ‘aan de hefboom van de Geschiedenis’ staan. Jaspers, Arendt, Pessers en ook Van den Brink pleiten voor een weidser en humaner blik. |
|